In Udenhout zonk kasteeltje pardoes in de grond
Het
Nieuwsblad van het Zuiden - donderdag 9 februari
1978
Udenhout zou - althans volgens de legende - ooit een
kasteeltje hebben gehad. En nog wel een, dat met een
Kerstmis zo maar pardoes in de grond is weggezonken.
We hebben daar in Udenhout ook wel eens over horen
praten zonder er het "fijne" van te weten te komen.
Dat doet C.A. van Iersel nu eens, in gezelschap van
een tekening, uit de doeken in de jongste aflevering
van "De Kleine Meijerij", het vlugschrift van de
gelijknamige Heemkundekring en van het
Streekarchivariaat van Oisterwijk. Zijn oom heeft
hem omstreeks 1915 dit verhaal verteld. Zo komen we
te weten, dat het kasteeltje eens lag in de Mortel,
een "uithoek van Udenhout". In 1918 was het terrein
een door een wal van kreupelhout omgeven rechthoekig
weiland. Duidelijk tekende zich aan de vier zijden
van dit weiland een inzinking af van drie tot drie
en een halve meter breed. Dat zou dan de slotgracht
geweest zijn.
Bokkenrijders
Het
kasteeltje zou tot verblijfplaats van Bokkenrijders,
een roversbende, die van 1785-1790 vooral
Zuid-Limburg onveilig maakte, gediend hebben. Een om
onderdak aankloppende pelgrim had slechte ervaringen
met de brassende bende. Hoewel hij toch nog kans zag
een bandiet te bekeren, vonden op eerste kerstnacht
kerkgangers de man, die als pelgrim gastvrijheid had
gevraagd, doodgevroren. Maar ze deden nog een andere
ontdekking. Het hun zo vertrouwde kasteeltje was
plotseling van de aardbodem verdwenen. Als
herinnering luiden in die "Kerstnacht der wrake" op
de plaats nog steeds mysterieuze klokken. Zo ziet
men maar weer eens hoe vroeger de boosheid in de
volksverbeelding werd gestraft. Het lekkere
griezelen en huiveren bij het vertellen rond de
plattebuis of bij het open vuur op lange, dorre
winteravonden moet ook niet onderschat worden.
In
Oisterwijk zijn ze weer een archeologische vondst
rijker geworden. Het betreft een stenen bijl, die in
de voorbije herfst gevonden werd bij het graven van
een kuil in de tuin van prof. dr. A.M. Frens,
Stationsstraat 4. Het bijltje kan stammen uit de
periode van 3300 tot 2300 voor Christus. G. Beex
deelt dit mede. Dezelfde auteur geeft ook een kort
overzicht van wat er op archeologisch gebied in
Udenhout uit de grond naar boven is gekomen. Veel
spectaculairs is dat voor de leek niet.
Burgemeesters
P.J.M. Wuisman zet de Moergestelse burgemeesters op
een rijtje sinds 1811 toen Moergestel een
zelfstandige gemeente is geworden. Dat blijken er
acht te zijn. Het langst hield J. Bardoel het uit
t.w. 33 jaar. Als in jaren jongste burgemeester
staat Jacobus van der Wouw jr. te boek (29 jaar).
Diens opvolger Willem van Heeswijk werd pas op zijn
66ste jaar "magistraat". Hij verwisselde het
tijdelijke met het eeuwige op zijn 81ste jaar en
staat daardoor als oudste in jaren aan de top. Drie
van de burgemeesters waren geboren Moergestelnaren.
De
belangstelling van Wuisman is ook uitgegaan naar de
Moergestelse raadsleden sinds de invoering van de
gemeentewet op 5 juli 1851. Dat wordt dan een
processie van 77 mensen, voorzien van de jaren van
hun lidmaatschap. Opvallend is, dat vooral in de
vorige eeuw verschillende leden meer dan 30 jaar in
de raad zaten. Er werd toen kennelijk niet zo zwaar
gepolitiekt. Willem van Heeswijk zetelde 40 jaar,
Jan Wolfs zowaar 51. Maar hij had daarvoor wel twee
periodes nodig. Dus niet helemaal eerlijk om hem
"kampioen" te noemen. Wat we dan ook maar niet doen.
Oude rechtspraak
De
rechtspraak was in vroegere eeuwen op een geheel
andere leest geschoeid als thans. In geval van bv.
moord bestonden er drie mogelijkheden:
a.
het op een akkoord te gooien tussen de families van
het slachtoffer en dader,
b.
uitspraak van een onpartijdige rechter,
c.
weerwraak.
Dit
laatste kon dan weer met geld worden afgekocht. Als
dit niet gebeurde, leidde dat tot lange
familievetes, zoals we die in zuidelijke en
oostelijke landen o.a. als "vendetta" nu nog wel
kennen. Een plechtige verklaring, waarbij van het
oefenen van weerwraak werd afgezien, noemde men
"zoen". Dat was dus een akte van verzoening, die nog
uit de oudgermaanse samenleving stamde. J.N. Leget
wijdt o.a. een beschouwing aan een "zoen" te
Moergestel en geeft daarbij een beeld van wat een
dergelijke vorm van rechtspraak allemaal om het lijf
had. De inhoud van diverse "zoenen" kon heel
verschillend zijn.
In
1661 schaften de Staten-Generaal de "zoen" af. Een
al of niet juist argument schijnt daarbij te zijn
geweest, dat er hoofdzakelijk in de Meijerij zoveel
doodslagen gepleegd werden. Er kwam nu de publieke
straf in plaats van de "zoen". Behalve de dader
vielen ook anderen onder de strafdreiging. Zo werd
bv. de herbergier van een herberg, waarin een
doodslag had plaatsgevonden, voor drie jaar een
tapverbod opgelegd.
Het,
als steeds, geïllustreerde nummer besluit met een
vastenavondliedje onder de titel "Doedel in de pot".
Die kennismaking betekende voor ons een kleine
verrassing omdat we er heel wat regels in
aantreffen, die we reeds als kind hoorden maar ook
een paar volkomen onbekende.
Dit
alles duikelden wij op uit "De Kleine Meijerij".
PIERRE VAN BEEK