Adriaan van der Willigen - aflevering 3 (slot):
Tilburg en Adriaan van der Willigen
Het
Nieuwsblad van het Zuiden - dinsdag 8 mei 1973
In de
eerste dagen van september 1794 vielen de Franse troepen
met hun mooie leuzen van "Vrijheid, Gelijkheid en
Broederschap" Tilburg binnen. Vervuld, van later niet
gehonoreerde, hoge verwachtingen, danste men ook hier -
net als op vele andere plaatsen - om de Vrijheidsboom,
zich er niet van bewust, dat juist dit 1794 voor onze
stad als een rampjaar de geschiedenis in zou gaan. Ook
nog mede doordat de besmettelijke ziekte "de roode loop"
veel slachtoffers maakte.
In onze
vroegere publicaties in dit blad hebben we al een en
ander verteld van de rol, die de in 1795 tot drossaard
van Tilburg gekozen Rotterdamse Haarlemmer Adriaan van
der Willigen in deze moeilijke periode in onze stad
heeft vervuld. Als toegevoegd functionaris naast de
secretaris Isaak Bles, zag Van der Willigen zich, reeds
vóór zijn verkiezing tot drossaard, belast met de
militaire zaken omdat hij een zeer ontwikkeld en bereisd
man was en bovendien vloeiend Frans sprak. Vooral op dit
laatste kwam het in die tijd aan. Hij heeft het begin
van de Franse tragedie mee beleefd in Tilburg. In zijn
dagboek besteedt hij daar ruime aandacht aan. Aan de
hand daarvan zijn we in staat fragmentarisch aardige
indrukken te krijgen van die tijd en van de persoon van
de schrijver. Hier en daar geeft hij daarbij, door
uitgewerkte bijkomstigheden, locale en zeer persoonlijke
kleur aan zijn verhaal.
Door
requisities van de Franse troepen, wat een bijna
dagelijkse voedselvoorziening voor duizenden monden méér
dan het gewone inwonertal betekende, ontstond er al
spoedig gebrek aan levensmiddelen. Vooral was er
moeilijk aan zout en zeep te komen. Het is geen onbekend
geluid als we lezen, dat de boeren niet meer met hun
waar naar de markt kwamen en ook de winkeliers
vasthielden wat ze hadden. Aanvoer had er nagenoeg niet
plaats. Brabant was praktisch leeg en Holland nog
afgesloten. Speciaal de rogge wordt als zeer hoog in
prijs vermeld omdat hij zo schaars was in het land, waar
toch zoveel boeren woonden. Van der Willigen zegt kans
gezien te hebben, door bemiddeling van zijn familie in
Holland, van daar graan naar Tilburg te laten vervoeren.
Hij
ondernam bij de belegering van Den Bosch ook een tocht
naar die stad om te zien of men daar in de magazijnen
niets voor Tilburg te missen had. Veel leverde dat niet
op na de overgave van de stad, doch, door relatie met de
secretaris van de Franse generaal Soviac, commandant van
Den Bosch, maakte hij... een kar zout los. Daar kijken
we nu wel wat van op, maar het gemis van zout onderging
men in die dagen als een groot ongerief. Van der
Willigen bracht zijn kar en lading zélf mee terug naar
Tilburg. Hij had het duur betaald doch beschouwde de
"buit" als een bijzondere gunst.
Hachelijk
Vóór de
val van Den Bosch was hij, met enige Tilburgse vrienden,
in de loopgraven naar de belegering wezen kijken. De
Tilburgers beleefden daarbij een hachelijk avontuur.
Toen ze te dicht bij fort Isabella kwamen, floten hun de
kogels om de oren. Door snel te paard weg te rijden,
kwamen ze buiten schot. Van der Willigen had daarbij het
ongeluk, dat het tuig van zijn paard brak. Een der
huzaren moest hem helpen.
Na de
val van Den Bosch openden zich weldra nieuwe wegen om
zout en ook andere goederen van elders te krijgen. Als
je maar contant geld kon laten zien! Want in de
assignaten, de Franse "waarde"-papieren hadden de mensen
geen vertrouwen. Geen wonder! Het Franse leger werd
gevolgd door volle wagens, waarop de assignaten in
pakken als gewoon papier lagen. "Gelijk ik die
onderscheidene malen te Tilburg heb gezien", zegt de
dagboekschrijver. Onder de in omloop zijnde assignaten
bevonden zich heel wat valse. Op zekere dag zouden in
Tilburg de assignaten door verificateurs op hun echtheid
onderzocht worden. Iedereen liep met zijn papieren naar
de verificateurs voor wie, op kosten van de gemeente,
een bureau beschikbaar was gesteld. De gemeente zelf
bleef niet achter met haar papier. Sommige assignaten
werden af-, andere goedgekeurd.
In de
val
Al
spoedig vertrouwde men de burger-verificateur, die de
afgekeurde assignaten achterhield, niet erg. De
goedgekeurde hadden toen - in tegenstelling tot later -
nog enige waarde. De vraag werd opgeworpen of het
allemaal wel vals zou zijn wat die man afkeurde. Van der
Willigen was toen nog geen drossaard. Hij wilde echter
toch wel eens haring of kuit hebben. Daartoe paste hij
een eenvoudig foefje toe. Hij kon dat gemakkelijk omdat
de gemeente zeer veel assignaten ter betaling had
ontvangen. Ze bezat er hele boeken van, precies in
dezelfde staat zoals ze gedrukt waren en derhalve nog
niet losgesneden. Van der Willigen sneed nu zo'n boek
los en bood de assignaten daarvan afzonderlijk ter
keuring aan. Doordat men ze van de officiële
betaalmeester ontvangen had, zouden ze vermoedelijk wel
goed zijn. Waren ze desniettemin vals, dan moesten ze
ook allemaal vals zijn! De verificateur liep er in. Van
dit boek keurde hij er een aantal goed en een deel er
van bevond hij als vals... Nu wist men in Tilburg hoe
laat het was met die "Franse slag". De verificateur
kreeg dat ook te merken want zijn rijk was in Tilburg
spoedig uit.
Protest
Van der
Willigen vertelt, dat hij herhaaldelijk moeilijkheden
met de Fransen had - zowel met officieren als soldaten
en geëmployeerden bij het leger. Het was een voortdurend
doortrekken van troepen en telkens nieuwe inkwartiering.
"Maar," zo zegt hij, "de generaals wist ik doorgaans tot
vriend te houden." Hij kwam met de wet voor de dag als
de ondergeschikten niet in het tuig wilden, dreigde met
beklag in te dienen en als ze daar niet naar luisterden,
"dan beklaagde ik mij en meestal met goed gevolg". Hij
had het doorlopend aan de stok met de commissarissen van
oorlog en de magazijnbewakers. Men kende in Tilburg een
hooi- en een broodmagazijn plus twee ambulante
hospitalen. Van deze laatste inrichtingen was de ene
naast de woning van Van der Willigen en de andere
tegenover zijn deur gevestigd. Dat moet dus aan de
Heuvel zijn geweest en Van der Willigen zat er met zijn
neus bovenop. Omdat hij de administratie van beide soort
instellingen niet betrouwbaar achtte, stapte Van der
Willigen naar generaal Pichegru te Hilvarenbeek om zich
te beklagen. Bij gebrek aan een commissaris van oorlog
droeg Pichegru hem het toezicht op. "Daar ik mij met
geen slinkse handelingen ophield, had ik aan dien post
wel niet anders dan groote last, doch ik was daardoor in
de gelegenheid om Tilburg van het nodige voor de troepen
te voorzien en van vele requisities te vrijwaren", aldus
de schrijver.
Aangeklaagd
Op
zekere nacht, toen Van der Willigen al in bed lag, werd
er door een Frans sprekende kerel en een vrouw in zijn
woning inkwartiering geëist. Een order hiervoor kon de
man niet laten zien. Vanuit zijn raam weigerde Van der
Willigen. De kerel, die dronken was, dreigde de ruiten
te zullen insmijten. In antwoord daarop haalde de
bedreigde zijn geweer voor de dag met de waarschuwing,
dat het ook gebruikt zou worden. Na veel vloeken en
tieren trok het tweetal af. De volgende morgen was voor
Van der Willigen de boot aan. Hij moest bij de
commandant komen en werd er van beschuldigd op een
verdediger van het vaderland met een geladen geweer te
hebben aangelegd. Van der Willigen kreeg huisarrest met
dag en nacht een schildwacht voor zijn kamer totdat de
zaak uit de doeken zou zijn gedaan. Lang duurde dat
niet. "Ik verantwoordde mij naar genoegen en zegepraalde
terwijl de onderofficier, die 's nachts op geweldige
wijze in mijn huis had willen binnendringen, in mijn
bijzijn terdeeg de ooren gewasschen werden", schrijft
hij met voldoening.
Baarden
Hoe
moeilijk de situatie ook was, men vond in Tilburg in de
betere kringen toch nog gelegenheid zijn zinnen te
verzetten. In de Vaderlandsche Sociëteit, een bolwerk
van Patriotten, waarvan Van der Willigen met tal van
vooraanstaanden lid was en uit welke, via Concordia in
1813, in 1843 de sociëteit Philharmonie zou voortkomen,
vond men gelegenheid zich met baarden bezig te houden.
Wegens gebrek aan zeep was het moeilijk geschoren te
raken. Enige leden besloten voortaan hun baarden te
laten staan. Wie zich het eerst schoor of zijn baard
inkortte, zou "een tractement" verspelen. Er werden
zelfs twee commissarissen benoemd, die de baarden
wekelijks moesten inspecteren. Van der Willigen liet ook
zijn baard staan. Dat duurde zo verscheidene weken. Een
medelid, dat een baard in drie kleuren: bruin, rood en
grijs bleek te cultiveren, kreeg de bijnaam van "de
nationale". Het eerst door de knieën ging de waard van
de sociëteit wiens baard al wat begon te grijzen. Dat
beviel zijn meisje helemaal niet. Hij verloor liever
baard en een "tractement" dan het voorwerp van zijn
aanbidding. Nu was in die tijd - evenals thans - een
baard niet zo'n raar gezicht want in het Franse leger
werden ook baarden gedragen.
Comedie
Van der
Willigen ging nog wat verder. Om de Fransen méér te
imponeren trok hij een blauw laken jasje en een lange
broek aan. Hij droeg een blauwe "bonnet de police"
(politiemuts) en opzij een grote sabel als hij zich op
het bureau van militaire zaken bevond. Mede gesterkt
door een order van de commanderende generaal bevond hij
zich daar wel bij. Het comediespelen zat er toen dus al
bij hem in.
Comedie
gespeeld werd er in die dagen in Tilburg in zijn kringen
ook. Het betrof hier dilettanten-uitvoeringen. Van der
Willigen stond daarin enige keren op de planken o.a. in
een door Pieter Vreede gemaakt toneelstukje, dat
betrekking had op de door de Fransen gebrachte
"vrijheid". Pieter Vreede en zijn kinderen speelden ook
in dit zinnebeeldige stukje mee. Onder invloed van de
geestelijkheid was gemengd spel daarbij aanvankelijk
taboe zodat vrouwerollen door mannen vervuld moesten
worden. Later speelde men echter gemengd. Men was toen
derhalve verder op dit gebied dan in de twintiger jaren
van onze eeuw! De toneelisten beschikten over een vrij
goede zaal en decors, die De Tilburgsche Comedie heette.
Het gebouw stond aan de oostkant van de Willem II-straat
achter de huidige juwelierszaak van Pijnenburg aan de
Heuvelstraat. De huidige Willem II-straat droeg in die
dagen dan ook de naam van Comediestraat.
Al in
1770
Lang
vóór Van der Willigen, nl. in de jaren 1770-1780,
bestond in Tilburg al een toneelgezelschap ter
beoefening van de letterkunde. Dat gebeurde aanvankelijk
in alle onschuld en eenvoud. Soms maakten de leden zelf
de stukken, die dan vertoond werden in een gehuurd
lokaal. Lange tijd zelfs in een schuur. Dit geschiedde
ten bate van de armen. Toen later stukken van ander
gehalte opgevoerd werden, kwamen ouders en
geestelijkheid in verzet. In de aanvang is De Comedie
gevestigd geweest in een gebouw dat lag tegenover de
Korte Schijfstraat. Daar waar Stationsstraat,
Noordstraat en Nieuwlandstraat samenkomen. Van het pand
werden later woonhuisjes gemaakt, die weer lang
verdwenen zijn. Om De Comedie is in Tilburg ooit heel
veel ruzie gemaakt. Zij leidde tot splitsing en
ondergang van het gezelschap. Er kwamen zelfs leden in
de gevangenis terecht... Ter gelegenheid van de
installatie van Van der Willigen als drossaard in 1795
werd er in De Tilburgsche Comedie een groot feest
gevierd.
Van der
Willigen was steeds goed bevriend geweest met Van
Hogendorp, de heer van Tilburg en Goirle. Hij kwam
regelmatig bij de graaf op bezoek. Later beschuldigde
hij Van Hogendorp er echter van zich tegenover hem, Van
der Willigen, "onoprecht" te hebben gedragen. Die
beschuldiging van een oude vriend vond haar oorzaak in
het volgende: Van de 800 gulden, die de drossaard van
Tilburg als jaarsalaris waren toegekend, genoot hij niet
meer dan 500 gulden. De resterende 300 gulden kwamen in
de gemeentekas terecht, wat die - in verband met de
buitengewone kosten - wel nodig had. Deze 300 gulden nu
wilde Van Hogendorp hebben. Dat weigerde Van der
Willigen. "Ik kon hem deselve niet besorgen en vermogt
dit ook niet en immers behoorde die Heer ook tot de
Patriottische partij, die de staatsomwenteling had
helpen bewerken", zegt de drossaard in zijn dagboek.
Kies-kabaal
Hevige
beroering ontstond er in de kiesvergadering te Tilburg
in 1796 toen de rentmeester van Loon op Zand I.B.
Verheijen tot volksvertegenwoordiger werd gekozen. Men
meende deze figuur door kabaal, veto enz. te moeten
weren. Het Hof van Justitie te Den Bosch kwam er zelfs
aan te pas en de drossaard werd in z'n functie op het
matje geroepen. Hij slaagde er weer in zich voldoende te
verdedigen. Twee van zijn vrienden echter, W. Dams en C.
den Tex, werden op de gevangenpoort een tijdje
vastgezet. Zonder vervolging in rechten kwamen zij er af
wegens gebrek aan bewijs en ook omdat er op de wettige
manier van handelen van de kiesvereniging nog wel wat te
zeggen viel. Niettemin hadden zij enige onkosten te
betalen. Ook de Tilburger Verschuren kwam voor dezelfde
affaire in de gevangenpoort te Den Bosch terecht. Leden
van de Vaderlandsche Sociëteit en anderen verleenden hem
daarbij zoveel mogelijk hulp.
De hier
aangehaalde gebeurtenissen verraden, dat het er in
Tilburg - ook zonder direct betrokken Fransen - wel eens
hard toeging.
Vluchtelingen
Tijdens
zijn drossaardschap verleende de protestant Van der
Willigen hulp aan priesters, nonnen en andere
emigranten, die van Frankrijk naar Tilburg waren
uitgeweken. Het Franse gouvernement oefende druk uit om
ze te verdrijven maar Van der Willigen zegt: "Ik kon er
echter niet toe besluiten om deze ongelukkigen verder te
vervolgen, te meer daar deze mij voorkwamen goede lieden
te zijn en zig zeer ondergeschikt gedragen. Zij
verwijderden zich dan wel een poosje doch daar zij bij
vrienden huisvesting en ondersteuning vonden, verzette
ik mij tegen hun wederkeren niet." De drossaard genoot
zoveel vertrouwen van deze mensen, dat zij - hoewel ze
er andere politieke opvattingen dan Van der Willigen op
na hielden - zelfs het door hun familie uit Frankrijk
gestuurde geld aan de drossaard lieten adresseren omdat
zij hun eigen naam niet konden gebruiken.
Van der
Willigen ijverde voor beter onderwijs en vond dat men
niet uitsluitend gereformeerde schoolmeesters diende te
hebben. Ook gaf hij onomwonden toe, dat men de Meijerei
altijd veronachtzaamd en als een slechts aan de grenzen
gelegen wingewest had behandeld. In juni 1798 zag de
drossaard zijn mandaat verlengd. Hij legde dit echter,
naar eigen wens, neer op 31 december 1801 zodat hij zijn
functie ruim zeven jaar had vervuld.
Produktiviteit
Vóór
zijn vertrek naar Haarlem in 1802 verkocht hij zijn
inboedel. Toen zijn huis leeg stond, logeerde hij om
beurten bij zijn vrienden Den Tex en Pieter Vreede. Nu
kon hij weer volop aan het reizen en schrijven slaan.
Van zijn hand zijn heel wat werken verschenen. Om enig
beeld van zijn activiteit te geven: behalve
toneelstukken verschenen van zijn hand o.a. een uit drie
delen bestaande Reise door Frankrijk; Parijs in de
aanvang der 19de eeuw; Verhandelingen over de redenen
van het klein aantal historieschilders in Nederland, dat
met zilver bekroond werd; Aanteekeningen op een tochtje
door een gedeelte van Engeland; idem in Duitsland; en
samen met R. van Eijnden schreef hij de uit vier delen
bestaande Geschiedenis der Vaderlandsche schilderkunst
sedert de helft der 18de eeuw. Het vierde deel voltooide
Van der Willigen in 1840 op hoge ouderdom. Zijn werk was
daarmee compleet.
Het was
ook Van der Willigen, die in 1804 in een beschouwing
over de Parijse Salon de aandacht op de Tilburgse
kunstschilder J.A. Knip vestigde en daarbij richtlijnen
voor diens ontwikkeling aangaf. Hij vond het jammer, dat
de jongeman Knip moest werken voor de kost en zich in
zijn artistieke ontplooiing belemmerd zag door de
noodzaak tot routinewerk.
Twee
feesten
Over
Tilburg heeft Van der Willigen twee boekjes geschreven
nl. "Een volksfeest gevierd te Tilburg in 1798" en een
over een Schoolfeest te Tilburg in 1796. Het eerste
feest vond plaats ter gelegenheid van de aanneming van
het ontwerp Staatsregeling door het Bataafsche volk. Het
tweede bij een prijsuitreiking in de parochiekerk. Zijn
dagboek heeft hij bijgehouden tot kort vóór zijn dood te
Haarlem in 1841.
Tijdens
zijn verblijf te Haarlem was hij Tilburg niet direct
vergeten. Hij kwam er nog een paar keer terug o.a. in
1812 en 1813 in welk laatste jaar hij veertien dagen bij
Hendrik Vreede logeerde. Ook voor begrafenissen van oude
vrienden liet hij zich graag in Tilburg zien. Toen hij
in 1814 Pieter Vreede weer eens wilde bezoeken, trof hij
hem echter niet in Tilburg aan. Hij moest naar Waalre
reizen om hem daar te vinden op de volmolen van de firma
P. en H. Vreede. Er klinkt weemoed - en misschien wel
enig heimwee naar de roerige tijd van weleer door - als
Van der Willigen over dit bezoek in zijn dagboek
noteert: "Daar leefde de voormalige voorzitter van het
uitvoerend bewind van de Bataafsche Republiek als een
vergeten boer"...
Naarmate
er meer van zijn oude, Tilburgse vrienden stierven en
hij opnieuw in Haarlem ingeburgerd raakte, verminderde
begrijpelijkerwijze ook zijn belangstelling voor
Tilburg, de stad die veel aan deze figuur te danken
heeft.
PIERRE
VAN BEEK