Tilburgse jaarmarkten bijna vier eeuwen oud
Het
Nieuwsblad van het Zuiden - woensdag 1 november 1972
Van tijd
tot tijd kunt ge uit de mond van bejaarde Tilburgers of
bewoners van omliggende dorpen nog wel eens de woorden
"Kaawmert" en "Baomesmert" opvangen. Misschien praten
die mensen ook nog van "Palmert" en "St. Jansmert". Wat
zegt dit alles echter nog tot de hedendaagse generaties?
Wij dachten niets. De eeuwenlang gebruikte datering, aan
de hand van het kerkelijk jaar met zijn weleer zo vele
feestdagen, is uit de mode. Ook door de geleidelijk
ontstane veelheid van markten springen onze oude
jaarmarkten niet meer zo naar voren. Zijn sommigen niet
van oordeel, dat het tegenwoordig trouwens iedere dag
"feest" is in vergelijking met vroeger! Een soort feest
plachten Tilburgers oude jaarmarkten toch eigenlijk wel
te zijn. De hierboven vermelde volkse benamingen hebben
voor vele geslachten een begrip betekend. Die markten
waren een uitgaansdag, waarvoor men heel wat liet staan.
"Zorg dat je erbij komt", luidde het parool. Van deze
markten willen wij hier wat vertellen.
De
Tilburgse jaarmarkten hebben de respectabele ouderdom
van bijna vier eeuwen. Op verzoek van Schout en
Schepenen verleende koning Philips II aan Tilburg op 21
februari 1575 octrooi voor het houden van vier
jaarmarkten en een openbare weekmarkt. Deze laatste
laten we hier echter buiten beschouwing. De jaarmarkten
werden vastgesteld als volgt: Maandag na Palmzondag; op
de vooravond van het feest van St. Jan de Doper, dus 23
juni; maandag na St. Dionysius, dus na 9 oktober; en de
vierde op de dag van de Bekering van St. Paulus (26
januari). De twee eerste ontleenden hun volkse benaming
aan de aan de data verbonden feestdagen. De Baomesmert
hield verband met de op 1 oktober vallende St. Bavo-mis,
welke op die dag ter ere van de H. Bavo werd opgedragen.
Op 1 oktober plachten de boeren ook de pacht te betalen.
De Kaawmert of Koumarkt, welke midden in de winter viel,
had haar naam te danken (of te wijten) aan het koude
weer. Op die markt was het vaak kleumen en bibberen.
Niet het minst voor de kooplui achter hun kramen. We
hebben altijd de indruk gehad, dat de namen Baomesmarkt
en Koumarkt zich het langst in de volksmond gehandhaafd
hebben.
Geen
behoefte
Vóór het
midden van de 16de eeuw zijn er geen officiële markten
in Tilburg bekend. Er schijnt eenvoudig geen behoefte
aan bestaan te hebben. De wevers en handwerkslieden
boerden bijna allemaal wat in hun eigen tuintjes en de
officiële landbouw was ook niet zo sterk ontwikkeld als
men van een zo lang agrarisch gebleven gemeenschap zou
verwachten. Tilburg telde overigens in 1528 slechts
achttien boerderijen.
Vóór de
instelling der markten werd er in Tilburg in de
openlucht toch al wel wat handel gedreven. Dit gebeurde
op... zon- en feestdagen bij de kerk als de Mis uitging!
Het betrof hier een niet gelegaliseerd spontaan ontstaan
gebruik of misbruik, waarbij dan levensmiddelen en
huishoudelijke artikelen verhandeld werden. Naar de
mening van J.H. van Mosselveld, die een door ons
geraadpleegde studie over het Tilburgse marktwezen
maakte, kan men deze verkoop toch niet zien als een
voorloper van onze markten. De eigenlijke behoefte aan
markten moet eerst ontstaan zijn tijdens de
Tachtigjarige oorlog met de daarmee gepaard gaande
onveiligheid.
Vrije
markt
De
eerste officiële jaarmarkten bleven door de behoefte
beperkt tot verkoop van levensmiddelen en huishoudelijke
artikelen. Van begin af aan werden ze op de Heuvel
gehouden. Het betrof hier vrije markten, hetgeen inhield
dat iedereen ze mocht bezoeken zonder gevaar te lopen
gearresteerd te kunnen worden voor op die markt gemaakte
schulden. Deze vrijheid strekte zich over drie dagen
uit, nl. ook over de dag vóór en de dag na de eigenlijke
markt.
Grote
bloei
In 1809
bepaalde Lodewijk Napoleon, dat de Koumarkt en de St.
Jansmarkt verschoven moesten worden, respectievelijk
naar de maandag na 25 januari en de dinsdag na 23 juni.
De aanvoer bleek zich in 1810 te hebben uitgebreid tot
lakens, vlaslinnen, schoenen, klompen, ijzerwaren,
paarden, rundvee en varkens.
De bloei
der markten gaf het gemeentebestuur aanleiding hun
aantal met vier te vergroten. Deze nieuwe marktdagen
werden, met ingang van 17 juni 1841, gehouden op: de
vijfde maandag vóór Pasen (Vastenmarkt), maandag vóór
Hemelvaartsdag (Hemelvaartsmarkt), maandag vóór 25 juli
(Zomermarkt) en maandag vóór 30 november (St.
Andriesmarkt). In 1853 breidt de aanvoer zich uit met
timmer-, tuin- en bouwmansgereedschappen. Speciaal de
vier oudste markten blijken buitengewoon te bloeien.
Vooral ook paarden werden er steeds meer aangevoerd. In
Tilburg deed dan ook in veel latere jaren het adagium
opgang, dat een Tilburgse fabrikant "verstand had van
wol en van een goei pèèrd" (paard)...
Maandmarkten
Op
initiatief van de "Maatschappij voor Land- en Tuinbouw
voor Tilburg e.o." besloot de gemeenteraad op 24
december 1879 voortaan iedere eerste maandag van de
maand jaarmarkt te houden. De qualificatie "jaarmarkt"
had nu wel helemaal haar zin verloren en zodoende sprak
men voortaan van "de maandmarkt". Dit neemt evenwel niet
weg, dat de benamingen van Koumarkt, Palmmarkt, St.
Jansmarkt en Baomesmarkt voor de markten van februari,
april, juli en oktober zich handhaafden. Het zijn deze
maandmarkten, die wij uit eigen ervaring kennen zoals ze
op de Heuvel werden gehouden, totdat ze na de oorlog
verplaatst werden naar Piusplein, Willemsplein en
omgeving. Voor de hoogbloei waren we echter al te laat
geboren. De tijd, dat de hele Heuvel, met het rundvee
aan de noordkant, en de aangrenzende straten geheel in
beslag genomen werden (de varkens stonden vaak tot aan
garage Lepelaars aan de Bosscheweg), was voorbij.
Niettemin zagen we in de twintiger jaren iedere eerste
maandag van de maand 't grote plein van de Heuvel toch
nog steeds met kramen bezet.
Evenals
in de eertijds beroemde "winkel van Sinkel" uit een oud
straatlied, was er op deze markten nu voortaan - met
uitzondering van vee - letterlijk alles te koop. Reeds
op 10 maart 1886 had de Tilburgse raad besloten tot
instelling van een markt voor vette kalveren, vette
varkens en ander vee op de eerste en derde maandag van
iedere maand. Betekenden de vroegere jaarmarkten voor
velen niet minder dan een feest, ook de latere
maandmarkten golden als een attractie van de eerste
rang, zowel voor kijkers als kopers.
Trek
van buiten
Al kon
het op de Koumarkt vriezen dat het kraakte, de boeren en
boerinnen van buiten lieten zich die niet ontgaan. En
hetzelfde of nog in hogere mate gold voor de Meimarkt.
Het kwam voor, dat boerenmeiden en -knechts zich
verhuurden onder de uitdrukkelijke conditie van vrijaf
om naar deze Tilburgse markten te kunnen gaan. Op z'n
zondags uitgedost zag men de landelijke paartjes dan -
soms "pink-aan-pink" - over de Heuvel zwerven of in de
cafés en op de terrassen achter een glas
gerstebier-met-suiker of een brandewijntje zitten. Men
slenterde, als er genoeg "gemèrt" was, ook naar 't Ven
(Piusplein), waar bij Huubke de Leeuw de beentjes van de
vloer gingen. Er heerste pret en plezier, die hoger
stegen naarmate de brandewijntjes daartoe hun bijdrage
leverden. "De boeren zijn vandaag weer los", zeiden dan
de brave Tilburgse burgers, die de zon overigens best in
het water konden zien schijnen. Ze werden er ook niet
allemaal slechter van.
De
handeldrijvende middenstand had zich met de
"concurrentie" verzoend en sloot zijn speciale acties op
de marktdagen aan. Hubert Meelis, die eigenlijk Jan
heette(!), van 't Hert in de Heuvelstraat van een andere
Meelis in dezelfde straat(!), had dit al eerder
begrepen. Hij schonk de boerinnen koffie bij haar
meegebrachte boterham of "een zuut borreltje". En als
het moest, zat er op de marktdagen ook nog wel een
gratis warm maal aan voor de een of ander. Hij gaf zg.
"lappendagen" en dan hingen uitgerolde stukken stof als
wapperende vlaggen langs zijn gevel. Ge zaagt die al van
verre en dan zeiden de mensen: "Lappendag bij Meelis 't
Hert!"...
De
attractie
Tot de
grote attractie van iedere maandmarkt behoorden de vele
standwerkers. Heel wat tijd kondt ge bij hen vergapen en
luisteren naar de spraakwatervallen, die zij over de
goedgelovige hoofden uitstortten. Met praten brachten
zij het onverkoopbaarste aan de man of vrouw. Ieder op
zijn eigen manier. De een kwasi-serieus, de ander met
groteske bombast, een derde met humor, maar met
suggestie werkten ze allemaal. Ze gaven hun toehoorders
het gevoel, dat wie nu "zijn jatten" niet uitstak om
zo'n uniek koopje "mee naar huis te dragen", zichzelf
bestal. In hun geijkt jargon heette dat "een dief worden
van je eigen portemonnee". Ze vertelden ook wel eens
waarheden als koeien. Zoals bijvoorbeeld: "Als je geen
hand hebt, kun je geen vuist maken," waarop dan
onmiddellijk volgde: "maar wie nu zijn centen bewaard
heeft, die ..." Ja, die kon een vette kater slikken.
Bonte
vogels
Tal van
deze figuren, van wie sommigen niet altijd even
kieskeurig waren in hun woordkeus en zich ook wel
pikanterieën veroorloofden, staan onuitwisbaar in onze
herinnering gegrift. Zo was daar de schrale vlies- en
neusfluitjesverkoper bij de lindeboom. Hij bracht zijn
waren aan de man na een nummer op een snerpende
fluit-van-blik onder begeleiding van een aftandse
grammofoon. In die "ouverture" zat desniettemin méér
"muziek" dan er ten slotte vanuit zijn handen naar de
geachte clientèle verhuisde voor de civiele prijs van
een dubbeltje of een kwartje. Hij was een droge sarcast,
die je voortdurend in het ootje nam, al was je daar
nooit honderd procent zeker van. Tot zijn stereotiep
opduikende uitlatingen behoorde ook de mededeling, dat
de mensen vaak tot hem zeiden: "Nou, als ik zó fluiten
kon... dan wist ik wel wat ik deed!"... De rest moest je
er zelf maar bij denken. De mensen lachten dan, doch
hijzelf vertrok geen spier van zijn gezicht.
Ook
sigaretten en "gouden" ringen
Daar
waren de verkopers van belastingvrije sigaretten:
ramsjpartijen met waterschade bij branden of een ander
verhaal er omheen. De odeurman werkte in een onzichtbare
maar goed signaleerbare reukwolk. Boze tongen beweerden,
dat hij eerst een flesje echte odeur op de straatstenen
stuksloeg om zijn minderwaardige spulletjes kwijt te
raken. De paraplukoopman verrichte wonderen met zijn
artikel om te bewijzen, dat het onverwoestbaar was. Met
zwier sneed de man van de glassnijders ruiten in
allerlei kronkels zoals het hem geen enkele koper thuis
ooit heeft nagedaan. We zien weer een breedgeschouderde
figuur met baard en zwarte flaphoed. Als het ware zo
weggelopen van de klaagmuur van Jeruzalem om in Tilburg
aardappelmesjes te komen verkopen. En sluipt daar niet
iemand over de markt rond, die vanuit zijn jaszak
"gouden" ringen in een zacht papiertje gewikkeld
aanbiedt, terwijl hij "angstvallig" links en rechts om
zich heengluurt? Al of niet terecht, maar in ieder geval
duidelijk (iets te duidelijk) de suggestie wekkend, dat
er geen politie in de buurt dient te zijn... Voor
sommigen werd daardoor zijn "goud" nog echter dan het al
was aangekondigd...
Huwelijksgeluk
En dan
die man van de ansichtkaarten met zijn niet aflatende
woordenstroom. Bij het tonen van zijn artikel maakt hij
voortdurend een duim en een wijsvinger met speeksel nat.
In het vuur van zijn welsprekendheid spuwt hij
doorlopend op de mooie kaarten en soms ook ongewild op
de omstanders. Intussen gaat het zo: "Hier zo'n pak voor
een kwartje! En nóg zo'n pak. En nóg zo'n pak!". Hij
blijft maar met zijn "pakken" doorgaan terwijl de ogen
van de toehoorders steeds groter worden. "Hoe bestaat
het allemaal!" denken ze. Ten slotte klinkt het dan:
"Hier zo, allemaal voor een kwartje! Je neemt zo'n pak
mee naar huis! Je geeft het aan je vrouw. Ze bekijkt ze!
Ze vliegt je om je nek..." - en dan als klap op de
vuurpijl: "En ze bijt je de strot af! Aanpakken
maar!"...
Ja, zo
ging het eens toe op onze maandmarkten. De wonderdokters
zijn daarbij dan nog niet eens aan bod gekomen. Dat die
markten een attractie waren voor jong en oud is
onmiskenbaar. Dat er met het verdwijnen van de
"standwerkers" uit onze stad een brok folklore wegviel,
valt evenzeer moeilijk te ontkennen.
PIERRE
VAN BEEK