CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
HOME 
BRABANTS
KUNST
FOTOGRAFIE
TEKSTEN
AUTEURS
AUDIO
SPECIAAL

PRINT

Pierre van Beek - Heemkunde-artikelen

 redactie: Ben van de Pol

 

Dongen beleefde ooit zware tijden

Het Nieuwsblad van het Zuiden - woensdag 26 april 1972

 

Tot de symptomen van de in de laatste tien jaar gegroeide historische belangstelling behoort o.a. de verschijning van publicaties, welke bijdragen tot de kennis van de geschiedenis van eigen streek. Ook de dorpse mens leeft niet meer van brood alleen maar beschikt over tijd en gelegenheid wat hoger te mikken en zich bezig te houden met culturele zaken. Waartoe ook de historie behoort. Menig dorp beschikt over een vlijtige snuffelaar in oude papieren van wiens arbeid ge steeds méér op een goede dag de neerslag aantreft in aardig uitgegeven boekjes. Ge dient er gewoonlijk wel vlug bij te zijn want dat soort publicaties blijkt nogal gretig aftrek te vinden. Tot een uitgebouwde geschiedenis van een dorp komt het daarbij niet. Dat is voorlopig ook niet mogelijk. Stuk voor stuk moeten de brokstukken worden samengesteld opdat daar eens een overzichtelijk beeld uit te voorschijn kan treden. Ieder dorp zijn eigen geschiedenis in boekvorm lijkt ons een ideaal om naar toe te werken.

Van het soort publicaties, waarover wij het hier hebben, gaat een eigenaardige bekoring uit. De lezer identificeert er zich gemakkelijk mee want het gaat over zijn streek. Het mag dan allemaal wel lang geleden gebeurd zijn, hij herkent er toch het eigene in. Daarnaast biedt dit genre werk gelegenheid aandacht te besteden aan details, waaraan de officiële historie vaak noodgedwongen voorbijgaat. En het zijn toch dikwijls de details, die de beeldende kracht leveren en de warme, gewestelijke toets aanbrengen.

 

Bovenstaande gedachten drongen zich op toen wij de jongste publicatie in handen kregen van Martin J.L. de Ruyter. Een op fraai kunstdrukpapier en met vele illustraties verlucht boek van méér dan honderd bladzijden onder de titel: "Dongen, wetenswaardigheden van een passage". Het betreft reeds een tweede werk van deze vlijtige auteur over Dongen. Na Dongens vrij duistere tijd als heerlijkheid van zijn eerste werk, wordt thans speciaal de periode van 1600 tot 1800 belicht. Behalve de directe geschiedenis komen echter ook verschillende daarmee verwante zaken aan de orde, zoals de gilden, belangrijke figuren uit oud-Dongen, de misdaad en de folklore om er enige te noemen. Speciaal aan de folklore wordt nogal aandacht besteed. Heel boeiend met tal van "wetenswaardigheden" - ook voor Tilburgers! - al zouden wij met de folklore het boek liever niet geopend hebben.

Een verklaring dient wel het wat raadselachtig aandoend woord "passage" in de neventitel. Pas als men het historische hoofdstuk gelezen en daaruit geleerd heeft, dat Dongen - als kruispunt van voorheen belangrijke doorgangswegen in oorlogsdagen - ontzaglijk te lijden had van "passerende" troepen van allerhande nationaliteit, weet ge wat met die "passage" precies bedoeld wordt.

 

"Lekkerbeetje"

Met plezier pikken we wat graantjes uit het werk. Daarbij speciaal die, welke aansluiting geven met zaken, welke wij in dit blad vroeger ook wel eens verteld hebben. Er komt bv. de slag van "Lekkerbeetje" op de Vughtse hei op de proppen. Eigenlijk een tweegevecht tussen luitenant Gerard Abrahams ("Lekkerbeetje"), een officier van Antony Schetz, baron van Grobbendonck, gouverneur en commandant van 's-Hertogenbosch, en de Franse ridder in Staatse dienst De Breauté, die de nacht vóór de slag op het kasteel van Loon op Zand had doorgebracht. "Lekkerbeetje" sneuvelde op het slagveld en de gewonde De Breauté werd door de cornet Jan van Mil op laffe wijze afgemaakt. Dit zou gebeurd zijn op bevel van Van Grobbendonck, die dit echter is blijven ontkennen.

De Ruyter voegt er aan toe, dat het lijk van De Breauté werd opgestuurd naar zijn nog zeer jonge vrouw in Frankrijk Charlotte de Harley. Een huisvriend, graaf Hoqincourt, kwam van Frankrijk naar 's-Hertogenbosch om Van Grobbendonck tot een duel uit te dagen. Laatstgenoemde ging daarop echter niet in. De jeugdige weduwe trad van verdriet in een klooster. Zodra echter haar toen nog jonge en enige zoon Adrien Pierre de Breauté volwassen was geworden, toog hij op zijn beurt naar de Nederlanden om daar de dood van zijn vader te wreken. Hij meldde zich in 1625 te Dongen in het hoofdkwartier bij Prins Hendrik voor het Staatse leger. Daar vernam hij, dat zich onder de troepen van Spinola te Gilze een zoon van gouverneur Van Grobbendonck bevond. Adrien Pierre daagde deze zoon uit tot een tweegevecht. Dit werd gehouden aan de "Vijf Eiken" bij Rijen. De naam "Vijf Eiken", aan de weg naar Oosterhout, bestaat nog steeds. Bij dit duel liet Adrien Pierre het leven en daarmee stierf deze tak van De Breauté's uit. Het geval "Lekkerbeetje", dat zich op 5 februari 1600 afspeelde, had derhalve - buiten de vele gesneuvelde soldaten - drie voorname doden geëist, waaronder een vader en zijn enige zoon. Indirect raakt het ook Tilburg omdat Van Grobbendonck van 1621-1641 o.a. ook Heer van Tilburg en Goirle was. In onze stad draagt thans een straat nog zijn naam.

 

Claupole

Een andere figuur, die de schrijver ten tonele voert, is Jonker Thomas Claupole. De legende brengt deze in verband met de boze Ridder Klebol. De auteur ziet daartoe evenwel geen aanleiding. Deze Claupole was, als rentmeester, schout en dijkgraaf, rond het midden van de 17de eeuw ontegenzeglijk de invloedrijkste man van Dongen. Op het eerste gezicht een nogal gek geval, dat een lid van de Engelse adel te Dongen in vermelde functies optreedt. De bescheiden geven hierover bovendien geen volledige informatie. Niet zo vreemd, dat de goegemeente aan het fantaseren sloeg. Daarbij kan ook wel een duit in het zakje gedaan hebben de omstandigheid, dat Thomas' vader, door Cromwell overladen met gunsten en titels, tevens bekend stond als "een goddeloze cavalier" en losbandige flierefluiter. De vlotte landedelman liet bv. Catharina, de aanvallige dochter van Dongens Schout Laurens Smits, zitten met "de gebakken peren van het hele regiment" zoals een oud soldatenliedje zingt. Die "peer" was dan Thomas!

Op 23-jarige leeftijd werd hij al Rentmeester van de Domeinen onder Oosterhout en Dongen. Zijn huis stond vermoedelijk op de plaats van de tegenwoordige koepelkerk. Een uitgebreid gebied langs de Donge staat op oude kaarten aangeduid als "Der Claupole kinderen erf". Kasteelheer is Thomas nooit geweest want opa Laurens Smit had het kasteel en wat daar bij behoorde (de "Verbrande Hoef") al verkocht aan Lowijse Baron de Molde. Thomas stierf op 20 november 1719 en werd in de eerste St. Laurenskerk, thans Ned. Hervormde kerk-en-ruïne, begraven. Zijn zerk is echter lang geleden verwijderd. Hij flankeerde in het priesterkoor het graf van een pastoor.

Voor wat het krijgsgewoel betreft, diepen wij nog op, dat - bij het binnendringen van Franse troepen in de zuidelijke Nederlanden in 1744 - de hertog van Cumberland, die het bevel voerde over enige Schotse eenheden, zijn hoofdkwartier in Tilburg vestigde en dat zijn troepen zich legerden tussen Tilburg en Dongen. Het was derhalve niet de eerste keer toen we - bij de bevrijding in 1944 - in Tilburg met Schotten kennis maakten.

 

Banditisme

In de 15de en 16de eeuw kregen onze streken veel te lijden door roversbenden. Deze hadden zich gevormd uit ontslagen of gedeserteerde soldaten, leeglopers en vagebonden: rabauwen of ook wel "heidens" genoemd. In de 17de en 18de eeuw was het met de veiligheid van de burgers eveneens slecht gesteld. De bandieten werkten o.a. met het zenden van "brandbrieven", waarin de burgers - onder bedreiging met brandstichting en moord - grote sommen geld werden afgeperst. De schrijver geeft de namen van een aantal slachtoffers in Dongen en ook teksten van "brandbrieven". Als er niet zoveel tragiek achter schuil ging, zou men die brieven bijna amusant kunnen noemen. Er wordt in "gekrabd en geaaid". Soms lijkt het wel of het voor de slachtoffers bijna een gunst is bedreigd te worden want men is dan "later van alle rampen en ongelukken bevrijd". Wat overigens in de praktijk niet steeds klopte! De schrijvers zorgden er echter wel voor hun soldij niet voorbij te schieten. In een brief aan de weduwe Sprangers te Klein-Dongen luidde het o.a.: "Maar wee u, wee u, soo het uitbrengt, dat sulks in korte dagen staat te gebeuren want daar moet veel gebraden vlees van menschen en vee gemekt (gemaakt) worden, tot wijl alles in stilstent is geraakt". Wie aan de bedreigingen geen gehoor geven, krijgen te horen, dat zij hun eigen geluk en welvaart "met den voet verstooten".

De brieven bevatten steeds aanduidingen van de plaats waar een bepaald bedrag aan geld gedeponeerd moest worden. Één zo'n order luidde - met schrijffouten en al! - als volgt: "gij moet dan twee hondert guld gelt brengen, let wel op, gaat de hey hoef voorbij op Breda, daar Freters op woont, soo veer, totdat gij komt aan een heul, dat vier paelen opstaet, siet op uw linkerhand staat een mastboomken, daar zal een rosken uitgestooken weesen, tot een teeken sal daar een groen masttaxken opsteeken, daar moet gij u gelt onder leggen, in de tijt van vier en twintigh uren, sonder langer uitstel. Maar voldoet en zijt gerust en ook blijven altijt, dezen brieff wederom bij het gelt in eenen sak steeken". Wat konden de mensen anders doen dan met het geld te komen? Dit was wel volgens een plakkaat verboden maar zo'n stuk papier waarborgde nu eenmaal niet hun veiligheid. Die ontstond pas geleidelijk na de komst van de Fransen in 1795 en de oprichting van het Corps der Marechaussee.

Toch werd er voordien wel tegen de bandieten opgetreden. En niet mals ook als men ze te pakken kreeg! Zo luidt het in een vonnis, dat de veroordeelde gebracht moet worden naar het plein voor het stadhuis, waar de executies plaats plegen te vinden. De scherprechter moet de man eerst zijn rechterhand afhouwen. Dan moet hij "van onderen op" levendig geradbraakt worden en vervolgens met een bijl het hoofd afgeslagen. Dat hoofd en de afgekapte hand moeten op een pin gezet worden en het lichaam dient overgebracht naar het "buitengeregt". In het onderhavige geval betrof het hier het galgenveld op de Teteringse hei bij de Galgenboer. Met dit alles was het ritueel echter nog niet ten einde. Het lichaam moest aan het vuur worden prijsgegeven. Behalve het hoofd en de afgekapte hand. Vrouwe Justitia wilde dat hoofd aan een pin boven op een paal tentoongesteld zien. De hand daaronder tegen de paal gespijkerd en daarbij diende dan nog een ijzeren pot te hangen, welke het pistool van de misdadiger bevatte... Dit vonnis dateert van 11 april 1787. Men ziet welk een evolutie 't menselijk denken over rechtspleging tot in onze dagen heeft doorgemaakt. De uitdrukking "een brandbrief sturen" kennen we nog in onze taal. Dat betekent thans een "maanbrief" of "een brief op poten" verzenden. De achtergrond van dit woord spreekt hierboven.

 

Nijverheid

Méér verkwikkende lectuur verschaffen de hoofdstukken over de gilden met de folklore en de huisvlijt. Volgens een gildereglement mogen er, als "de guld" teert, geen kinderen meegebracht worden "tensij alleenlijk die haers moeders borsten suygen"... Dat laat aan duidelijkheid niets te wensen over! Node missen wij bij de huisvlijt iets over de kaatsballenindustrie. We meenden dat Dongen - naast Goirle - daarvan toch ooit een centrum is geweest. Maar misschien komt dat later nog want er wordt reeds weer gespeeld met de gedachte aan een derde boekje over Dongen.

Tilburgse rietdekkers blijken hun riet uit Dongen te hebben betrokken. De blauwverver in Tilburg zorgde voor het verven van de boerekielen en werkschorten, vervaardigd uit het linnen, waarvoor men in Dongen het vlas teelde. Te Dongen spon men ook ooit de wol voor de Tilburgse fabrikanten van 't Goirke. En daar zaten er wel enige! Meisjes en vrouwen haalden en brachten die wol van en naar onze stad. Haar route namen zij over de Korte Dreef naar café "De Heiblom". Daar lag het ontmoetingspunt met de spinsters van Loon op Zand, Capelle en Kaatsheuvel, die zich over de Loonse Pad naar Tilburg op weg bevonden. Zo'n drie- tot vierhonderd meter van "De Heiblom" lag het Spinderspad (een nog steeds bestaande naam), dat via de Stokhasselt naar 't Goirke leidde. Met het Dongense spinnen liep het snel op een eindje toen in 1809 in onze stad de eerste machinale wolspinnerij in bedrijf kwam.

 

Ziehier enige grepen uit het jongste werk van De Ruyter. Ge leest het alles met plezier om ten slotte vast te stellen, dat het zeker niet minder geeft dan het in zijn bescheiden titel aan "wetenswaardigheden" belooft.

 

PIERRE VAN BEEK