In de Hoge Tauern
1. Als de
elementen tegen de mensen samenspannen
Soms
betekent het in de bergen een groter succes bij
slecht weer de moed van een tijdig afbreken van de
tocht op te brengen, dan het gesteld doel werkelijk
te bereiken. We zouden dan ook nooit in de om de
toppen van de Hohe Tauern hangende nevelzee gedoken
zijn, indien onze speculatie aansluiting te vinden
bij drie klimmers, twee mannen en een jonge vrouw,
niet tijdig gelukt was. Niets immers werkt er
deprimerender dan alleen te gaan door nevel over
onbekend terrein en op grote hoogte. Met z'n vieren
trachten we nu, op deze weinig zomerse junidag, de
op 2450 meter hoogte vier uur boven Mallnitz
(Kärnten - Oostenrijk) gelegen Hagener-hut van de
Österreichische Alpenverein te bereiken.
Voor
wie het Mallnitzer klimaat al enige tijd heeft
meegemaakt, kondigt de vroege ochtend een dag aan,
waarin van alles gebeuren kan. Meestal blijkt de
balans dan naar de kwade kant door te slaan.
Aangezien we die nacht echter toch in de Hagener-hut
zullen blijven en we deze - rusten meegerekend - na
een uur of zes wel hopen te bereiken, zijn we daar
niet bang voor. Bovendien hebben we als
tussenstation op de route nog altijd de Jamnig-hut,
een particuliere onderneming op de gelijknamige alm
(1757 meter) aan het boveneinde van het Tauerndal,
dat onbetwistbaar het verrukkelijkste dal in de
omgeving van Mallnitz vormt.
Het
loopt goed in de koele ochtend, meestal langzaam
stijgend door bos met daarna de klim door een
paradijs van bloeiende Almrausch (alpenrozen), een
weelde van bloemen zoals we nooit elders in de
bergen bijeen gezien hebben. In de vastgestelde twee
uur staan we op het bordesje van de Jamnig-hut, die
het doel vormt van een dagtocht voor de meeste
toeristen van beneden. Hijgend, puffend en zwetend
komen ze op hun stadsschoenen naar boven gezwoegd om
hier het middagmaal te gebruiken, hun naam in het
huttenboek te schrijven en dan weer af te dalen. Op
de terugtocht krijgen de alpenrozen het dan zwaar te
verduren.
Hier begint "de berg"
Voor
de echte bergwandelaar begint "de berg" echter eerst
bij deze particuliere hut en zijn domein ligt in de
hogere regionen van de hutten van de Alpenverein.
Daar het nog vroeg in het seizoen en de Hagener-hut
ook pas dezer dagen geopend is, bestaat er niet veel
gevaar voor "gedrang" op de weg naar de stille
hoogten als we de Jamnig-hut de rug toekeren. Voor
ons uit weten we alleen twee bejaarde vrouwen - ze
kunnen wel zeventig zijn! - die de Jamnig-hut niet
eens hebben aangedaan. Ze zijn meteen doorgelopen.
Ze maakten de indruk van vrouwen met pit en
vertrouwd te zijn met de bergen, waarvan ook haar
uitrusting getuigde. Haar ouderdom spreekt echter
wel in haar bijzonder laag tempo en daarom laten we
ze spoedig met een korte groet achter ons. Straks
zullen wij ze in de hut treffen want komen zullen ze
er! En dan zullen we vernemen hoe ze vandaag een
nieuwe jeugd beleefd hebben want uit haar
opgewektheid en haar doorzetten hebben we 't al
afgelezen, dat de jaren minder schijnen te drukken
naarmate méér hoogte overwonnen wordt. Ook zij
zullen zeker overnachten en we verkneukelen ons
reeds op het vooruitzicht van de "Hüttenzauber", die
er vanavond zeker zal zijn...
"Anschlusz"
Intussen steekt er steeds meer wind op. De hoop, dat
de wolkenmassa's wel uiteen zouden drijven, wordt
niet verwezenlijkt. Alle tekenen wijzen er op, dat
we op de tweeduizend meter in de nevel zullen komen.
Zou deze te dicht zijn, dan rest er niets dan een
terugkeer tenzij... tenzij we de drie figuren
inhalen, die we reeds enige tijd ver voor ons uit
hebben zien klimmen. Uit het begin van ons verhaal
is al gebleken, dat ons dit lukt. Onze toekomstige
tochtgenoten blijken een Berlijner en een jong
echtpaar uit Heidelberg. Onze "Anschlusz" vindt geen
ogenblik te vroeg plaats want zeer spoedig worden we
door de nevel opgeslokt. Of de voor deze
weersomstandigheden slecht uitgeruste Duitsers zich
niet bewust zijn van wat ze ondernemen of dat het
moed en doorzettingsvermogen is - we weten het niet,
maar ze denken in geen geval aan opgeven.
Op de wintermarkering
Intussen is de wind nog aangewakkerd en het begint
ook te regenen. Het vinden van het pad geeft
moeilijkheden en spoedig zijn we op niets anders
aangewezen dan de wintermarkering. Dit zijn op
regelmatige afstanden geplaatste lange stangen, die
echter niet overal de zomerroute volgen. Somtijds
belet de dichtheid van de nevel direct de volgende
stang waar te nemen en soms ontbreekt deze ook wel
eens helemaal, omdat ze door weer en wind tegen de
grond geworpen ligt. Maar de Berlijner blijkt toch
een fijne neus te hebben. Hij duikt telkens als
eerste de nevel in en slaagt er steeds weer in een
reddende stang of spoor van pad te ontdekken wanneer
wij hem nog slechts als een donkere schaduwvlek in
de grauwe oneindigheid zien afsteken. Het grote
Tauernkruis, naast de ruďne van een oude kapel,
vormt het eerste, op de kaart aangegeven tastbare
bewijs, dat we nog altijd op de goede route zitten.
Het opschrift, dat hier in 1947 de waardin van de
Hagener-hut door de bliksem gedood werd, werkt
weinig opwekkend. Gelukkig hebben we nog geen
tekenen van onweer gemerkt.
Dan maar liever zo!...
Intussen is het aardig koud geworden en dit wordt
nog erger wanneer de regen in hagel overgaat. Gaarne
zouden we iets wolligs uit onze rugzak opduikelen,
maar dat betekent: rugzak af, regenjas en gewone jas
eerst uit... Wie garandeert dat de tot storm
aangegroeide wind ons die lichte plasticjas niet uit
de handen rukt en wat zal de plotselinge afkoeling
betekenen... Bovendien mogen we niet het contact
verliezen met de groep, die geen reservekleding bij
zich heeft... Neen, het middel zou erger zijn dan de
kwaal en dus tornen we zwijgend voort tegen storm en
koude in, met verkleumde handen en de wolletjes...
in de rugzak... Onze Berlijner is er met zijn short
in ieder geval slechter aan toe en het jonge
Heidelbergse vrouwtje heeft in haar stadsschoenen
reeds kletsnatte voeten! Maar ze moppert niet. Er
wordt trouwens niet gepraat. Ieder heeft genoeg aan
zichzelf!
Vragen...
We
vragen ons af wat er nu in ieder van ons wel om mag
gaan. Van ons zelf weten we het wel: Halen we de
hut? Verdwalen we niet?... dat is de vraag! En de
Berlijner?... Is hij zo zeker van zijn zaak als het
lijkt? Vertrouwt hij zo op zijn instinct? En het
vrouwtje?... Zal ze haar jonge man straks verwijten
doen?... Zijn die twee misschien op
huwelijksreis?... En de jonge echtgenoot?...
Vervloekt hij deze tocht?... Verwenst hij dat
lunchpakket met de hotelnaam "Bichlhof" er op, welk
pakje hij nu al zoveel uren in een netje
meesleept?... Waarom merkt hij niet eens, dat zijn
regenkapje is afgewaaid en dat wij dit voor hem
tijdig gered hebben?...
Het antwoord
Al
deze vragen krijgen plotseling een antwoord als we
onverwacht voor de ruďne van een bunkerachtig gebouw
staan: het uitgeplunderde oude Tauernhaus. Geen
stukje houtwerk zit er nog aan. De vroegere kamers
zijn stenen gewelven. We hebben dus een dak boven
het hoofd. Voor het zover is, moeten we echter eerst
een verroest fornuis uit het deurgat trekken. De
wind jaagt door tegenover elkaar liggende raamgaten,
er ligt binnen een deels bevroren berg sneeuw. Twee
andere vertrekken, die slechts raamgaten aan de
voorkant bezitten, bieden echter betere beschutting.
Ook de temperatuur blijkt hier aanmerkelijk hoger.
Hier kunnen we verademen. De regenjassen gaan uit,
versnaperingen komen te voorschijn en... we lachen
allemaal! De stemming heeft dus niet geleden!... Wel
vragen we ons af wat er van de twee oude vrouwen
geworden is?
Nu
kan er ook weer de kaart geraadpleegd worden waartoe
we sinds lang geen kans meer gezien hadden. Wat?!
Nog tweehonderd meter stijgen?... We schrikken er
allemaal van!... Het hagelt nog steeds door. De
korrels smelten niet weg. Als we na een poos -
opnieuw ingepakt - onze schuilplaats verlaten, zijn
de rotsen geheel met hagel bedekt. Daardoor zal de
weg nog moeilijker te vinden zijn. Dan starten we
voor de laatste etappe. Zullen we de hut vinden?...
2. Liefde tot de
bergen maakt 'n gemeenschap
Ons
groepje wordt met gejuich ontvangen als het de
Hagener-hut (2450 meter) binnenvalt. Wéér vier in
een veilige haven, beschermd tegen de elementen! De
berekening, dat er - na de rust in het oude
Tauernhuis - nog 200 meter zou te klimmen zijn, moet
op een fout berust hebben. Verrassend snel doemden
de omtrekken van de hut uit de nevel. We werden als
het ware door het toevluchtsoord overrompeld.
We
blijken niet de enigen, die vandaag de weg naar de
Hagener-hut gekozen hebben. Er bevinden zich reeds
twee Weense meisjes, een Berlijnse familie en kort
na ons komen nog een Weens echtpaar met 11-jarige
zoon, die ons - zonder dat wij het wisten - dus kort
op de hielen gezeten hebben, de bezetting
versterken. De laatsten brengen ook de mededeling
dat de twee bejaarde vrouwen het Tauernkruis nog
bereikt hebben, doch daarna - in gezelschap van nog
twee toeristen - de terugweg aanvaard hebben. Dat
moet een zware beslissing geweest zijn voor de
dappere vrouwen maar vermoedelijk de enige juiste!
Met z'n twaalven vullen we de gelagkamer, waar de
grote, stenen kachel een behaaglijke warmte
verspreidt en spoedig dampende borden gloeiende
erwtensoep de ouverture voor de welverdiende
maaltijd vormen. De waardin, een grootmoeder in de
keuken en een meisje van 14 jaar komen handen te
kort om hun gasten zo vlug mogelijk te bedienen.
Een gemeenschap
Niemand denkt nog aan de doorstane moeilijkheden.
Ieder is vrolijk en uitgelaten en het is wonderlijk
hoe deze elkaar vreemde mensen als bij toverslag een
gemeenschap vormen. Dit is niet alleen de
lotsverbondenheid te danken maar vooral aan die
onzichtbare band, die allen bindt: de liefde tot de
bergen. Ieder weet daardoor, wat de ander drijft tot
deze voor een buitenstaander wat dwaze avonturen.
Het is wel jammer, dat we zo de avond niet zullen
beleven. Onze gemeenschap is gedoemd na een paar
uurtjes uiteen te vallen. Een deel zal langs de
route van de komst de terugweg naar Mallnitz
aanvaarden, een ander deel zal aan de noordkant der
Tauern, via het Valeriehuis, afdalen naar Böckstein
om dan per trein door de 8,5 km lange Tauerntunnel
naar Mallnitz terug te keren en wij... wij blijken
de enige, die een overnachting in de hut op het
program hebben staan...
De
weersomstandigheden zijn intussen nog slechter
geworden. Nog immer raast de storm om de hut. De
hagel is echter overgegaan in dikke sneeuwvlokken,
die spoedig de rotsen toedekken. Deze omstandigheid
dwingt tot krijgsraad. De groep, die rechtstreeks
naar Mallnitz wil, heeft het meest geluk. Zij krijgt
als gids de waardin Gisela Uberbacher mee, die toch
op reis naar Villach moet omdat haar porseleinen
koffiefilter - haar "heiligdom" zoals ze hem noemt -
gebroken is. Dik ingepakt in haar skipak en met
stevige schoenen aan de voeten maakt deze jonge
vrouw de indruk van een mannetjesputter, die haar
groep zeker veilig beneden zal brengen.
Beklagenswaardiger is er de Böcksteingroep aan toe.
Haar route begint al met het oversteken van een
groot sneeuwveld met alle risico nu - tijdens de val
van de "Neuschnee" - aan de overkant van het veld
het begin van de weg niet te vinden. Er zit niets
anders op dan dat grootmoeder zich over hen
ontfermt. In storm en sneeuw gidst deze 70-jarige
vrouw, kort na de start van de eerste groep, de
Böcksteinafdeling over het gevreesde sneeuwveld
waarna de groep verder op eigen risico in nevel en
in de sneeuwjacht verdwijnt... "Ik heb ze maar even
op het pad gezet. Ik was bang, dat ze verdwalen
zouden"... zegt de oude vrouw als ze sneeuw-bestoven
terugkeert in de hut, waar wij alleen met het jonge
meisje, haar kleinkind, waren achtergebleven. Vanaf
dit moment zijn wij de enige toerist hierboven. En
er valt nauwelijks te verwachten, dat zich nog
anderen zullen aanmelden.
"Zo maar"...
Grootmoeder toont zich nogal bezorgd om ons eenzaam
lot. Ze vreest, dat we ons - het is nog vrij vroeg
in de namiddag - wel gruwelijk zullen gaan vervelen,
maar ze weet dan ook nog niet, dat we - in gedachten
- reeds beslag gelegd hebben op het stapeltje
alpinelectuur, dat naast het huttenboek ligt en op
een extra heerlijk hoekje bij de kachel, waar men
slechts door een bankleuning met de rug van de door
en door warme kacheltegels gescheiden zit... Nog
lang zijn we niet aan kaartspelen toe, waartoe de
vrouw ons tracht over te halen. Wat zouden we
trouwens moeten uitvoeren met die vreemde
speelkaarten, waar bladeren van planten en eikels in
plaats van harten of schoppen opstaan! De goede ziel
laat zowaar een kopje thee met dikke klonten suiker
en citroen voor ons aanrukken. "Zo maar"... zegt het
meisje, dat bedient, wanneer we haar wat vreemd
aankijken omdat we helemaal geen thee besteld
hebben... Evenmin als in cafés pleegt men in
berghutten "zo maar"... kopjes thee te offreren. Dat
het tóch gebeurt, kan je alleen in Oostenrijk
overkomen!...
Nieuwe zorg
De
avond valt voor we er erg in hebben. Door de dubbele
ramen van de hut is reeds lang geen uitzicht meer,
daar de buitenste met bevroren sneeuw zitten
dichtgepakt. In het weer komt geen verandering.
Wanneer grootmoeder dan voorspelt, dat het "beter"
maar ook nog wel "erger" kan worden, is onze eerste
zorg voor de dag van morgen geboren. Als het ook
morgenochtend nog stormt en sneeuwt en nevel elk
uitzicht belemmert! Hoe kunnen we dan op het
afgesproken uur in Mallnitz terug zijn???...
3. Romantiek in
berghut en dreigend dilemma
"Als
het blijft stormen en sneeuwen... de nevel ook
morgenvroeg niet geweken is... hoe moeten we dan op
het afgesproken uur in Mallnitz terug zijn"...
Ziedaar dé gedachten, die ons - sinds het neerdalen
van de avond over de Hagener-hut - niet meer
loslaten. Als een sombere dreiging zien we op ons
afkomen de keuze, waarvoor we morgen geplaatst
kunnen worden: in de nevel tóch naar beneden gaan
met alle daaraan verbonden gevaren of beneden
tevergeefs op onze terugkeer laten wachten met de al
niet minder kwade consequenties...
Nog
is het boven weergegeven dilemma geen werkelijkheid
maar de gedachten eraan alleen laat toch niet na
haar stempel op de gezelligheid van de hutsfeer te
drukken. Deze sfeer blijkt intussen lang niet zonder
romantiek. Grootmoeder heeft het niet nodig
geoordeeld op de tafel te klimmen om de twee
petroleumlampen aan de zwart geblakerde zoldering
aan te steken. Twee, van tijd tot tijd gezellig
knetterende kaarsen in blakers verlichten ietwat
spookachtig de gelagkamer. In deze Rembrandtieke
verlichting hokken we met z'n drieën naast de
kachel: grootmoeder, kleinkind en de Hollandse
toerist. En buiten om de hut giert de sneeuwstorm,
die van geen ophouden schijnt te weten.
Hoe moet dat nou?
Met
de blaker in de hand stommelen we ten slotte om half
tien naar boven om onze legerstede op te zoeken in
het kale en koude kamertje van rondom niets dan
ongeschilderd dennenhout. Er liggen zes dekens
gereed, die we ook alle zes gebruiken. Het nadeel
van het grote gewicht nemen we in deze stormnacht
maar op de koop toe... Alvorens in te slapen wikken
en wegen we de kansen voor de dag van morgen maar we
komen er niet uit. Als het zwaard van Damocles
dreigt het dilemma boven ons hoofd: morgen blijven
of vertrekken. Kans, dat er iemand komt, die ons een
eind weg zal brengen, bestaat er niet. De waardin
keert pas over twee dagen terug, de waard zelf, die
tevens lokettist aan het Mallnitzer stationnetje is,
komt ook eerst over twee dagen, als hij verlof
heeft, naar boven... Andere toeristen vallen er
uiteraard helemaal niet te verwachten en een
telefoonverbinding bestaat er niet.
Verbeelding...
In
de verbeelding zien we beneden al alarm geslagen:
"Hollander vermist" komt er in de krant... de
reddingsbrigade trekt uit... een wachtende vrouw
krijgt grijze haren... en uiteindelijk blijkt die
Hollander dan gezond en fris in de Hagener-hut te
zitten... Veel sensatie om niets, die in ieder geval
moet voorkomen worden... We begrijpen niet hoe we na
al deze gedachten toch nog tot twee uur in de nacht
doorslapen. Nog raasde de storm, om vier uur: nog de
storm... Om vijf uur zijn we wéér wakker. Door het
met een korst van bevroren sneeuw tot matglas
veranderde raam zeeft het licht de kamer binnen. Het
lijkt opvallend helder... Buiten is het rustig.
"Geen storm meer!" flitst het door onze geest.
"Misschien is ook de nevel wel gebroken"... Maar
door het raam kunnen we niet naar buiten kijken en
tot opstaan is het nog te vroeg... Grootmoeder moet
zuinig met het kachelhout zijn, heeft ze me gezegd.
Dat wordt alles van ver naar boven gedragen...
Licht en donker
Dan
verduistert het licht in het kamertje. Er moet een
wolk voor de zon schuiven... Dus tóch nog geen
stralende dag!... Maar in ieder geval waait het niet
meer!... Enigszins gerustgesteld door hoop op de
toekomst soezen we nog een paar uurtjes voort,
daarbij het wisselend spel van licht en schaduw op
de kamerwanden volgend. Om half acht is het dan
eindelijk zover! Grootmoeder stommelt al beneden. In
pyjama vliegen we de trap af en naar de voordeur.
Nog drijft er zware bewolking maar hier tussendoor
vertonen zich van tijd tot tijd grote vlakken blauw
met soms een stralende zon. Wanneer de beloften
vervuld worden, zullen we kunnen vertrekken maar we
moeten eerst nog een poosje afwachten.
De
dag en nacht die voorbij zijn, hebben de winter over
de bergen gebracht. Aan de voorkant van de hut ligt
de sneeuw een halve meter hoog. Aan een zijkant
blijkt zelfs een berg van een meter hoogte opgewaaid
te liggen. Verder weg liggen kuilen vol gewaaid
terwijl weer elders de rotsbodem maar met een dun
laagje bedekt is. Grootmoeder wil niet, dat we aan
het "schneeschaufeln" gaan, doch laat zich ten
slotte toch bepraten nadat we beloofd hebben haar
wanten te zullen aantrekken. De lange steel van de
sneeuwschop, die de nacht door buiten gestaan heeft,
blijkt geheel met een ijskorst bedekt. Onder de
warmte van de handen smelt de korst geleidelijk weg
en als dan ten slotte het hout van de steel weer te
voorschijn komt, laat de schop zich met de blote
hand hanteren. Het kost een half uur om een gangetje
te graven voor de deur der hut tot de plaats waar
het thans onzichtbare pad naar beneden heet te
beginnen.
Fantastisch panorama
De
beloften van een mooie dag gaan vervuld worden. Na
een uurtje aanvaarden we, onder een stralende zon,
de weg naar beneden, vergezeld van de beste wensen
van hen, die achterblijven. "Weg" betekent wel een
groot woord voor de route, die we nemen. Bij de
komst in de nevel hebben we helemaal geen "weg"
gezien en nu gaat hij schuil onder sneeuw. "Altijd
naar beneden", heeft grootmoeder gezegd. "Het kan
niet missen!" Daar houden we het dan maar op. Zonder
op de route te letten - indien dit al mogelijk
geweest ware - vol levenslust en vreugd om de nieuwe
dag, die de verlossing uit het isolement betekent,
rennen we naar beneden.
Onder ons ontrolt zich een fantastisch panorama.
Langs drie windstreken tekent zich op de bergen de
grens af tussen de nieuwe sneeuw en het groen van de
almen. Ze moet zowat op 1800 meter liggen. Toppen en
flanken, die daags tevoren nog geheel groen of grauw
waren, lijken thans met poedersuiker bestrooid. De
scherpe afscheiding tussen groen en wit over zo'n
enorme uitgestrektheid maakt een buitengewoon
onwezenlijke indruk, die we alleen van foto's kennen
en in het verleden nooit als natuurlijk geaccepteerd
hebben.
Moeilijk terrein
Over
ons komt iets van de vreugde, die de skiloper
ondergaan moet als hij in de winter naar beneden
suist op de lange latten. Deze vreugde wellicht
roept zorgeloosheid op en nog voordat we het ons
goed gerealiseerd hebben, zitten we in moeilijk
terrein verzeild. Wél gingen we voortdurend naar
beneden maar we hebben toch te veel rechts
aangehouden. De hellingen blijken steiler dan ze van
boven leken. Smeltende sneeuw op nat gras is 'n
glijmiddel bij uitstek. Ook goede profielzolen
kunnen het daartegen niet bolwerken. De in zo hoog
tempo ingezette afdaling eist nu uiterste
behoedzaamheid met kleine klauterpartijtjes, die
heel wat tijd vergen. Ten slotte vormt dan een
bergbeek, waar het water over keien naar beneden
huppelt, de minst slecht begaanbare route. Onze
waterdichte schoenen hebben daar trouwens geen
schrik van. Eerst in zicht van de Jamnig-hut slagen
we er in het originele pad terug te vinden, maar dan
hebben we er niet veel baat meer bij.
Als
twee uur later de eerste regendroppels beginnen te
vallen, marcheren we welgemoed Mallnitz binnen.
Slechts twee uur over de afgesproken tijd doch de
eerste symptomen van ongerustheid begonnen zich daar
reeds te manifesteren. In de komende dagen
ontmoetten we nog de groepen, die in de storm uit de
Hagener-hut in verschillende richtingen vertrokken
waren. Na veel wederwaardigheden waren ook zij
heelhuids thuisgekomen. Hun belevenissen vormden
echter weer een avontuur apart, dat we hier niet
verhalen zullen...
4. Kristalzoeken
op de top van de Auernig
Het
gebied van de Hoge Tauern, waarin wij rondzwerven,
heeft een tijd gekend, dat er veel goud gevonden
werd. Met name was dit het geval in de aan de
noordkant van de Tauernketen gelegen badplaatsen Bad
Gastein en Bad Hofgastein. Het goud, dat men hier
nog overdadig aantreft op de barokaltaren van de
kerken, is uit de streek afkomstig. Behalve aan de
radioactieve bronnen hebben beide plaatsen aan het
goud hun voorspoed te danken. Eens bracht het hier
grote rijkdom, daarnaast echter - zoals vaak gebeurt
- ook ellende, waarvan nu schone legenden nog
verhalen. De landkaart vermeldt nog wel een
goud-bergwerk in de buurt van Böckstein maar voor
het oprapen ligt het goud nu toch juist niet in de
Tauern. Om goud was het ons echter die middag niet
begonnen. Wél om bergkristal, waarnaar men ook nog
wel wat dient te zoeken. En het zoeken hiernaar
bezit toch ook iets enerverends zoals dat de
goudzoekers ondergaan moeten hebben...
Nooit zouden we het tot hartstochtelijk
kristalzoeker gebracht hebben, indien niet de
15-jarige zoon van onze hospita door de
kristalkoorts bezeten was geweest. Hij wist een
vindplaats en zo hebben we ons op 'n zonnige
zomerdag naar de top van de 2170 meter hoge Auernig
laten slepen. We zeggen met opzet slepen. Twee
"wegen" gaan er vanuit Mallnitz vrij rechtstreeks
naar die top, een gemakkelijke en een die moeilijker
is. Mede met het oog op onze metgezellin stemden wij
voor de gemakkelijke weg. Onze jonge kristalmaniak
wist daartegen echter zoveel, later niet geheel en
al steekhoudend blijkende, bezwaren aan te voeren,
dat we ons tot de moeilijke weg verleiden lieten. We
wisten toen nog niet hoe deze jongeman - bezeten als
hij was door de hartstocht voor het kristal - naar
boven zou jagen om in de kortst mogelijke tijd de
vindplaats te bereiken.
Kristalkoorts
Alsmaar zeer steil ging de weg over de vettige, van
de laatste regens nog vochtige bosgrond naar boven.
Gelukkig nog onder de schaduw van de bomen, die
tenminste nog enige beschutting boden voor de uit
een strakblauwe hemel brandende zon. Nergens bleek
een plaats om behoorlijk te rusten, nergens bood
zich een horizontaal stukje pad aan om de moede
voeten even verpozing te gunnen. Alle trucs en
foefjes die we kenden, hebben we moeten aanwenden om
de steeds maar "trekkende" jongeman op weinig
opvallende wijze tot rustperioden te dwingen.
Eenmaal boven de boomgrens uit werd de hitte
moorddadig. Niet zonder weemoed moesten we denken
aan het dorp beneden. Niet alleen was het daar ook
een zonnedag maar tevens een zondag en een feestdag.
Dat betekende feest en processie! Tijdens de gehele
klim op de Auernig hoorden we de klanken van de
muziek van de rondtrekkende dorpsfanfare in haar
typische klederdracht, die nu eens van deze dan van
gene zijde van het dorp op de wind naar onze hoogten
werden gedragen. Wél hadden we vandaag het slechtste
deel verkoren tot... ook ons de kristalkoorts te
pakken kreeg. Een korte rust onder het kruis op de
Auernigtop en een vluchtige "excursie" door de vele
ontboezemingen en levenswijsheden van het in een
metalen bus opgesloten "Gipfelbuch" vormden het
voorspel van de aanval op de kristallen.
Door hartstocht gedreven
Tijdens genoemde bedrijven stond onze jeugdige gids
te trappelen van ongeduld en toen wij dan ten slotte
aanstalten maakten hem ook op de laatste etappe te
volgen, vielen bij hem plots alle remmen weg. De
vindplaats der kristallen ligt wat onder de top van
de berg, daar waar het berglijf is opengereten omdat
men er lawinemuren heeft gebouwd, die Mallnitz voor
onaangename verrassingen moeten vrijwaren. Een pad
loopt er niet naar deze plek. Het is er een chaos
van stenen en rotsschilfers waar doorheen onze
jongeman met de lenigheid van een gems zijn weg
zocht, voortgejaagd door een hartstocht die hem niet
eens deed merken, dat zijn veldfles in zijn rugzakje
was opengegaan, waardoor de thee hem over de rug
siepelde. Dan knielde hij neer op de plaats waar hij
de kristallen wist en begon met een pikhouweel in de
toch reeds losse, met zwarte aarde vermengde
steenmassa's te woelen.
Ook
wij kregen onze instructies, waarna we - niet zonder
enig scepticisme - aan de slag trokken. Al spoedig
bleek wat een dilettant we waren. Wat we ook vonden:
geen kristallen. Onze jongeman daarentegen dolf de
ene na de andere op. Reeds spoedig was hij de
pikhouweel vergeten en zat hij met beide handen
tussen het vochtige en slijkachtige gesteente te
graaien. Met een argusoog pakte hij de kristallen
tussen de andere gesteenten uit, wreef ze tussen de
vingers schoon en toonde ons dan de fraaie facetten
en vormen, dikwijls zó merkwaardig alsof ze door
mensenhand geslepen waren. Sommige waren helderwit
als fabriekskristal. Soms leek het wel of hier ooit
een kristallen kroonluchter, zoals men die in
operagebouwen en feestzalen aantreft, tot
gruizelementen was gevallen. Andere kristallen weer
toonden een donkere kleur. Het meest opvallende
waren de puntvormige.
Allengs kregen ook wij er de slag van te pakken.
Veel moeten we over het hoofd gezien hebben, maar
ten slotte slaagden wij er toch eveneens in
besmeurde kristallen van ander gesteente te
onderscheiden. Glinsterde op een onbevuild facet
toevallig de zon dan was er zelfs helemaal geen
kunst meer aan. Na verloop van enige tijd betrapten
wij ons er zelf op, dat we met eenzelfde hartstocht
als onze jonge verleider met twee bevuilde handen in
moeder aarde zaten te wroeten zonder eigenlijk nog
van ophouden te weten.
De Sirene...
Nu
we successievelijk van dilettant-kristalzoeker tot
meergevorderde promoveerden, werd het duidelijk, dat
niet het zoeken naar de in het algemeen slechts
kleine stukjes bergkristal de eigenlijke sport
uitmaakte, maar dat de opwinding vooral school in de
verwachting van wat er komen kon. Kleine kristallen
hadden we nu wel méér bijeen dan we mee naar
Nederland wilden brengen. Nu ging het echter om de
vondst van een mensenleven: een enorm brok moest er
te voorschijn komen, nog iets ergers als de Kohinoor
onder de diamanten. Wie kon het weten: lag onze
Kohinoor niet sinds eeuwen onder het volgende
aardlaagje te wachten!...
We
dachten niet meer aan haar, die we zonnend aan de
andere kant van de bergtop hadden achtergelaten.
Anderhalf uur zoeken schrompelde tot een half uur
ineen. Toen een blik op het horloge tot terugkeer
maande, zat in de berg echter nog altijd de lokkende
Sirene der kristallen, die steeds maar fluisteren
bleef, dat onder het volgende laagje het geluk
verborgen lag. Naar de leerschool van onze vriend,
de listige Odysseus, hebben we toen maar was in de
oren gestopt om aan de ban van de Sirene te
ontglippen. Zonder deze gelukkige inval zouden we
wellicht nooit meer van de Auernig naar beneden
gekomen zijn. Nu ligt onze Kohinoor nog altijd op
2000 meter te wachten "onder het volgende laagje"...
Bronvermelding:
"In
de Hoge Tauern" verscheen in 4 afleveringen in de
Nieuwe Tilburgse Courant op:
-
donderdag 29 augustus 1957
-
vrijdag 30 augustus 1957
-
dinsdag 3 september 1957
-
woensdag 4 september 1957