CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
HOME 
BRABANTS
KUNST
FOTOGRAFIE
TEKSTEN
AUTEURS
AUDIO
SPECIAAL

PRINT

Pierre van Beek - Reisartikelen

 redactie: Ben van de Pol

 

De reis van een heimwee

 

 

1. Na ruim twintig jaar weer in de Dolomieten

 

"Wiedersehen!" staat er met extra grote letters geschreven op de marge van de brief in folioformaat, die wij uit Sexten (Sesto) in de Dolomieten ontvangen hadden van Klara Innerkofler als de penvoerster van haar man de berggids Gottfried Innerkofler en zijn vijf kleine kinderen. Twee fraaie edelweissbloempjes zitten er zorgvuldig op vastgestoken als groet van mensen en bergen. De brief is gedateerd 5 maart 1936 en méér dan twintig jaar hebben wij hem in ons archief bewaard zonder dat het sindsdien tot een "Wiedersehen" gekomen is. Dat heeft zo zijn oorzaken gehad, waarvan er een geweest is onze vrees terug te keren naar de plaats waar men lang geleden gelukkig geweest is. 't Is toch immers zo, dat de tijd iedere herinnering verguldt, dat we het verleden idealiseren en dat - wanneer we ons na jaren nog eens met de werkelijkheid gaan confronteren - de teleurstelling niet uit kan blijven. Beter is daarom vaak maar niet de proef op de som te nemen indien men tenminste zijn schone dromen niet verliezen wil. Daarom hebben we reeds na enige jaren een terugkeer naar Sexten gevreesd. En deze vrees is groter geworden met het stijgen van het aantal jaren dat voorbijging. Tot dan eindelijk op zekere dag...

 

Wat is er sindsdien in Sexten gebeurd?...

Ja, op zekere dag van de voorbije zomer staan we dan op het station van Innichen (San Candido), het laatste station in het Pusterdal vóór de weg door het Sextenerdal, die naar het nog zeven kilometer verwijderde Sexten voert. We weten niet hoe het komt. Enige maanden vroeger hadden we eigenlijk heel andere vacantieplannen in kannen en kruiken gehad. Plotseling hebben we ze omgegooid, omdat er een onverklaarbare drang ontstaan was, die zei, dat we naar Sexten moesten. Om precies te zijn: de 11de juni 1935 waren we daar bij de familie Innerkofler. In eenentwintig jaar zijn we er niet teruggekeerd en nu is ineens Sexten het parool geworden. Waarom is nu de vrees voor de desillusie en voor het verlies van een schone droom overwonnen? We weten het niet.

Ja, er wachten ons daar, in de Ampezzaner Dolomieten in Noord-Italië, nog een paar tochten, die wij destijds - vanwege de overvloedige sneeuw (we waren veertien dagen te vroeg verschenen) - niet hebben kunnen maken. Het verlangen naar revanche heeft ons nooit geheel verlaten... Dat is één motief voor onze terugkeer. En het andere: we willen inderdaad die familie, waar we het zo prettig gehad hebben en wier brief al de jaren door ons van zoveel hartelijkheid getuigd heeft, bij het herhaalde herlezen, nog eens terugzien... Eenentwintig jaar is een stuk van een mensenleven. En een wereldoorlog ligt daartussen! Wat zal er van die familie geworden zijn? Onze brieven in de oorlog - twee met een jaar tussenruimte - bleven onbeantwoord. Zijn onze vrienden daarginds gestorven? Heeft men ons vergeten? Per saldo waren we eigenlijk toch maar een passant en we hadden slechts één namiddag en één nacht bij hen doorgebracht... Van de andere kant echter was dit korte verblijf voldoende geweest om een speciale band te slaan, een band, zoals die gewoonlijk niet pleegt te ontstaan bij zulk een vluchtig toeristisch bezoek.

 

Hoe het begon

Het toeval had ons in het huis van Gottfried Innerkofler gevoerd. Deze nu bleek de oudste zoon van Sepp Innerkofler, de beroemdste berggids van de Dolomieten in de jaren vóór de eerste wereldoorlog. Wie berglectuur leest, stuit vroeg of laat steeds op de naam Sepp Innerkofler. Daarom kenden ook wij, bij ons eerste verblijf in Sexten, reeds in grote lijnen de levensgeschiedenis van Sepp. We wisten hoe hij - als leider van de beroemde "Vliegende Patrouille" bij de strijd aan het Dolomietenfront - bij een poging tot herovering van de Paternkofel op 4 juli 1915 gesneuveld is en we kenden hem als de veroveraar van verschillende tot dan toe nog niet bestegen toppen en wanden in de Dolomieten waaronder de Kleine Zinne en de oostwand van de Zwölfer. Deze kennis van ons nu bleek een speciale introductie bij de zoon van de beroemde vader en zij werd in 1935 de aanleiding tot een lang gesprek tot in de late avonduren met vóór ons, op de blankgeschuurde tafel, in de gele kegel van het schijnsel van een petroleumlamp, een buffetlade vol souvenirs van Sepp Innerkofler. O.a. bevonden zich hieronder verscheidene gidsenboeken, waarin alpinisten in verschillende talen hun tevredenheidsbetuigingen hadden neergeschreven. Ook de naam van de Nederlandse alpiniste Immink kwam hierin voor.

 

Nog steeds angst...

In 1936 hebben wij in deze krant over deze ontmoeting geschreven en als we dat nu nog eens nalezen, blijkt daar uit, dat we reeds toen gevoeld hebben hoe er op verrassend snelle wijze een méér dan gewone relatie tussen voor elkaar vreemde mensen ontstaan was. We hadden het artikel naar Sexten opgestuurd, vergezeld van twee foto's die we daar gemaakt hebben. Bovengeschetste omstandigheden nu gaven ons aanleiding te hopen, dat men ons misschien niet vergeten was al kwam er dan geen antwoord op deze brieven. En nu waren we dan zelf gekomen om ons te overtuigen...

Al is de vrees voor de desillusie in zoverre overwonnen geweest, dat ze ons niet meer belet heeft de trein naar het Pustertal te nemen, ergens in een hoek van ons hart zit ze toch nog wel te knagen. Daarom hebben we onze komst niet aangekondigd. We willen de mogelijke teleurstelling niet reeds thuis over ons laten komen. Een familielid zou ons immers het bericht van hun overlijden kunnen doen toekomen! Neen, het uitsluitsel over wat we vrezen en hopen moet zo lang mogelijk worden uitgesteld. We willen niet weten, dat ze dood zijn maar evenmin of we al of niet hartelijk zullen ontvangen worden... Al deze voorafgaande overwegingen zijn ons door het hoofd gespeeld vóór het aanvaarden van de reis, ze hebben ons niet los gelaten tijdens de reis en ze houden ons bezig nu we voor het stationnetje van Innichen staan en de ontknoping van het mysterie niet lang meer op zich zal laten wachten...

 

De geest overwint

Eenentwintig jaar geleden hebben we de 7 kilometer van Innichen naar Sexten gelopen met de rugzak op de schouders. Ook deze wandeltocht is in de herinnering tot de ideale tocht gerijpt. Daarom hebben we ons voorgenomen ze nog eens over te maken, precies zoals weleer. Als er nu maar geen autobus aan het station staat als een verleiding voor het zwakke vlees, dat spoedig genoeg heeft uitgerekend, dat het - zonder vermoeienis - na twintig minuten in Sexten zijn kan. Maar natuurlijk ten koste van de herinnering! Helaas, er staat wél een autobus. Nu begint - alle goede voornemens ten spijt - het vlees zijn partij te spelen. De zoveel slimmere geest kiest als laatste barricade de veronderstelling, dat het misschien wel niet de bus voor Sexten zal zijn... Het is wél de bus voor Sexten!... We draaien er omheen als een kat om de hete brij... Instappen??... Lopen??... Instappen??... Lopen??... De geest tracht tijd te winnen... Dan rijdt de bus weg! Hoera, het is gebeurd! De geest heeft de strijd gewonnen! We zullen lopen!

 

 

 

2. Een brandende vraag vindt beantwoording

 

Men moet oud genoeg zijn om herinneringen te kunnen vertroetelen en zelf ooit, na vele jaren, zijn teruggekeerd naar de plaats, waar men meent een stuk van het geluk gevonden te hebben, om iets na te kunnen voelen van de ontroering, die zich van ons meester maakte, toen wij - na een afwezigheid van eenentwintig jaar - voor de aanvang stonden van de reprise van een voettocht naar Sexten (1300 meter) in het na 1919 Italiaans geworden Zuid-Tirol, het land van de Dolomieten. We hadden het gevoel of we een pelgrimstocht aanvaardden en daarbij gewijde grond betraden toen we het Innicher stationnetje, waar we met opzet de bus zonder ons hadden laten wegrijden, de rug toekeerden...

Evenals weleer baadt het land met zijn grillig gevormde bergen, die karakteristiek voor het Dolomietenlandschap zijn, in een heerlijke zomerzon als we de eerste schreden zetten op de binnenweg, die ons naar de Sextenerbach zal voeren. We weten, dat we het dorp Innichen links moeten laten liggen doch zouden de beek toch niet zo gemakkelijk hebben teruggevonden, indien een kind ons niet de weg gewezen had. Eenmaal bij de beek wordt het ons duidelijk, dat er een stuk mensenleven voorbijgegaan is sinds voor de eerste keer onze voeten langs deze oever gingen. Het struikgewas van toen is veranderd in grote bomen, die het pad geheel overkoepelen en nu een tunnel vol koele schaduw maken, waar we eens menig zweetdruppeltje geofferd hebben. Alleen de beek is zichzelf gebleven. Hier stoeit het water voort over de rotsblokken, zoals het dat twintig jaar geleden, en de hemel mag weten hoeveel jaren tevoren, ook gedaan heeft.

 

De eerste desillusie

Na een minuut of twintig mondt het pad uit op een grote macadamstraatweg en dat is dan meteen de eerste desillusie. In onze herinnering leefde hier een smalle bergweg waarlangs de boeren van Sexten hun boomstammen met paard en wagen naar Innichen reden. Verdwenen is de bergweg met zijn vele bochten. Hij heeft plaats gemaakt voor een brede, moderne verkeersstraat, waarover - van tijd tot tijd - een luxe auto ons voorbijraast, op weg naar de Kreuzpas om vandaar verder te gaan naar Venetië wellicht... De geïsoleerde ligging van Sexten, waar we het einde van de wereld dachten te weten, blijkt verdwenen en misschien is het dorp al geofferd aan de moloch van het snelverkeer.

Geen enkel herkenningspunt biedt ons deze weg, maar gelukkig staan rechts de Dolomieten nog onveranderd en ongedeerd als de garantiemerken van Sexten en symbolen van de eeuwigheid. Als vingers, die een dure eed zweren, steken zij hun spitse toppen, waar licht en schaduw scherp van elkaar gescheiden zijn, naar de hemel en het is alsof ze ons toeroepen: "Wat ook vergaan moge, wij staan borg voor Zuid-Tirol met het land van Sexten." Daar is de Schusterspitze (3152 meter), ernaast de Gsell (2864 meter). Een poosje later duiken de Zwölfer (3091 meter), de Elfer (3092 meter) op en morgen zullen we voor ons zien verschijnen de hele "zonneklok" van Sexten met nog de Sechser, de Einser en de Neuner, alle bergen, die de naam dragen van het uur, waarop de zon recht boven hun top staat en waaraan de bergboeren uit vroeger tijden, toen er nog geen zakhorloges bestonden, de tijd maten, als zij op 't land waren...

 

Een brandende vraag...

Kort vóór de kom van Sexten raken we in gesprek met een inwoner. Hoewel het landschap de volle aandacht opeist, woelt in onze geest toch altijd de vraag van hoop en vrees: "Wat zullen we in Sexten vinden?" Slechts een paar woorden kunnen nu volstaan om aan alle onzekerheid een einde te maken: "Leeft de familie Gottfried Innerkofler nog?"... De woorden branden ons op de lippen. Ze worden niet uitgesproken, want dan zou nu misschien onze illusie gevonnist worden. Nóg kunnen we die rekken. En betekent het niet een geraffineerd-verfijnd genot zich zelf te treiteren met de vreugde, die toch ook ten deel kan vallen?... Zonder gesproken te hebben over wat ons zo intens bezig houdt, nemen we afscheid van de Sextenaar...

Even later betreden we de kom van het dorp. Het blijkt niets meer te hebben van het negorijkarakter van vroeger, doch het heeft zich opgewerkt tot een intiem, sfeervol plaatsje, dat reeds toeristen trekt. Op deze zondagmiddag heerst er zelfs nogal wat vertier rondom het prettige dorpspleintje met zijn winkeltjes en een paar keurige hotels. Hotel "Post" is een oude bekende. Hier moeten we voorbij en dan kan het huis der Innerkoflers niet ver meer zijn! We weten zeker het terug te zullen kennen aan twee stenen paaltjes voor de deur. Maar deze vormen dan ook met een lang balkon de enige herinnering aan de uiterlijke vorm van het huis.

Als het huis met de paaltjes niet opdoemt en we reeds het einde van het dorp menen te naderen, worden we ongerust. Wanneer we dan op een bank een oude man zien zitten, is ons geduld uitgeput. Nu geen scrupules meer, geen angst, geen uitstel! Nu moeten we het weten! Nu gaat het er op of er onder! Wordt de in de jaren tot illusie gerijpte herinnering met één slag stuk geslagen of zal het "Wiedersehen" eindelijk werkelijkheid worden... We vertellen de oude man in een paar woorden het doel van ons bezoek en dan komt de hoge vraag, die van Tilburg tot hier toe in ons gebrand heeft, als een verschroeiende vlam, er uit: "Leeft de familie Gottfried Innerkofler nog?"... Zie zo, dat is gebeurd! We houden onze adem in! We proberen de man zijn antwoord van de lippen te lezen. En hij, die niet beseffen kan, wat er voor ons afhangt van wat hij nu zeggen gaat, opent de mond en zegt bedaard, alsof het de gewoonste zaak van de wereld gold (was het voor hem inderdaad ook!): "Ja, Gottfried wél, maar Klara is dood"... Zo, nu weten we het! Twee gevoelens, beide even sterk, botsen hier op elkaar: vreugde omdat Gottfried leeft en wij elkaar dus direct zullen weerzien, droefheid omdat Frau Klara dood is en wij elkaar niet meer zullen begroeten... We hebben gegokt en gewonnen... We hebben gegokt en verloren... Er gaat ons iets geschonken worden maar er is ons ook wat ontnomen... Er valt geen brug te slaan tussen deze twee uitersten van leven en dood...

 

Niet geslagen

Maar we gunnen ons, daar bij die bank onder een boom in Sexten in de Dolomieten, niet lang de tijd tot filosoferen, want nu flitsen, in een nerveus tempo, dat wel fel in tegenstelling is tot de rust van de oude man, de vragen over onze lippen! Ja, Gottfried is volkomen gezond. Klara stierf anderhalf jaar geleden. "O, ze heeft zo zwaar geleden", zegt de man. "Wel vier, vijf jaar. Tumor!" Dit laatste woord spreekt hij haast fluisterend uit... Wanneer men in Duits sprekende landen eufemistisch van "Tumor" praat, dan weten de mensen, wat er bedoeld wordt... Daar staan we dan: teleurgesteld en blij, maar zeker niet geslagen. Onze reis is niet helemaal vergeefs geweest... In onze zak voelen we de brief van Klara, die goedgestelde brief zoals men die van de vrouw van een berggids niet verwachten zou. Zonder taalfouten geschreven in een grote hand, even klaar als de naam van haar, die de woorden eenentwintig jaar geleden neerzette. De brief met "Wiedersehen!" afzonderlijk in de marge! We hadden hem de schrijfster willen tonen, met haar edelweissjes van 1936 er nog op, maar hier in Sexten hebben we onze aansluiting gemist. We zijn anderhalf jaar te laat...

 

Een deur kraakt open...

Of het huis nog ver is? "O, maar een paar honderd meter." "We zien het wel aan de paaltjes", zeggen we, maar de man legt ons uit, dat die verdwenen zijn, opgeruimd voor de nieuwe verkeersweg. Nog één keer moeten we onderweg naar het huis vragen en dan staan we er voor. Er is niets aan, dat ons bekend voorkomt. Het blijkt een kast van een huis met twee lange balkons boven elkaar, terwijl er maar één in onze herinnering leefde. Een bordes als de pui van een dorpsgemeentehuis met trappen aan weerszijden geeft toegang tot de hooggelegen, brede voordeur. Verschillende vensters zijn gesloten. De naam, heel hoog tegen de gevel, "Haus Innerkofler", is alleen voor de ingewijde nog leesbaar. Het hele huis maakt een indruk van verlatenheid. Er is geen bel. Met gemengde gevoelens drukken we tegen de dubbele voordeur, die aan de bovenkant met smeedwerk afgeschermd glas draagt. Één deur kraakt open en we kunnen binnentreden...

 

 

 

3. Jaren vervlogen, maar de herinnering bleef

 

Zoals in een vorig artikel verteld, wisten we toen we op het bordes stonden van het huis van Gottfried Innerkofler in Sexten in de Dolomieten, dat onze terugkeer - na eenentwintig jaar - in het Pusterdal geen mislukte reis meer kon worden, omdat we de zekerheid bezaten in ieder geval de man, die we zochten, nog gezond en wel te zullen aantreffen, al was zijn vrouw, die we ook zo graag teruggezien hadden, inmiddels overleden. Maar met deze zekerheid waren nog niet alle problemen opgelost. Zo wachtte immers nu antwoord op de vraag of men ons nog zou herkennen, en wanneer dit niet het geval mocht zijn of men zich ons herinneren zou nadat we ons met bewijsstukken gelegitimeerd hadden. En als dit ook al lukte, wat dan de reactie zou zijn. Die kon toch eigenlijk onmogelijk zo worden, dat ze beantwoordde aan de hoop, die wij, al idealiserend, de jaren door tot een misschien etherische droom vervormd hadden. Dit alles ging nu onthuld worden...

Als we de deur van het huis van Innerkofler geopend hebben, staan we in een portiek, dat de geur van het verleden ademt. Een verleden, dat nog gestalte krijgt door oude portretten aan de wanden en portretten en heiligenbeelden met bloemen op een kastje tegen een der wanden. We zien dit alles slechts vluchtig in het voorbijgaan, want reeds hebben we dubbele klapdeur opengedrukt en treden we in een zeer brede, duistere ruimte, zoals die vaak midden door de grote Tiroolse huizen loopt en waarop enkel deuren van de rechts en links gelegen kamers uitkomen. Ergens achter aan de linkerkant valt plotseling een lichtbundel in de schemering doordat er een deur open gaat en in dit licht komt ons een meisje van vooraan in de dertig tegemoet.

 

Verbazing!

"Of we hier bij Gottfried Innerkofler zijn", vragen we om te beginnen. "Ja", zegt ze eerder wat schuchter dan verrast. "Of zij misschien een dochter is?" Weer een bevestigend antwoord. En dan steken we van wal met ons verhaal. Dat we eenentwintig jaar geleden hier gelogeerd hebben. Dat we nog gecorrespondeerd hebben... een mooie brief van haar moeder bezitten met edelweissjes er op... En zo gaat het verder, zonder dat we nog met ons legitimatiemateriaal voor de dag gekomen zijn. Tot nu toe zijn wij alleen aan het woord geweest maar dan wordt de Tiroolse plots spraakzaam. "Komt u uit Holland?" vraagt ze want dit hebben we zelf nog niet verteld. "Hoe raadt u dat zo direct?" "O, uw tongval", luidt het antwoord. En dan begint ze te recapituleren: "U komt uit Holland, was eenentwintig jaar geleden hier en hebt een brief van mijn moeder ontvangen... Dan bent u waarschijnlijk de heer X!"... We staan perplex! Niet alleen dat ze voor de vuist weg onze naam noemt, maar ze spreekt hem nog juist uit ook terwijl hij in Duits sprekende gebieden toch altijd lichtelijk verbasterd wordt.

 

Levende werkelijkheid

"Ja, ik ken u natuurlijk niet meer want toen was ik nog een klein kind," gaat ze verder, "maar mijn vader en moeder hebben vaak over u gesproken." Ze vertelt dan, dat haar moeder dood is en wij zeggen, dat we dit al in het dorp vernomen hebben. Tijdens haar ziekte - zo gaat ze verder - heeft ze nog eens gezegd: "Hoe zou het mijnheer X uit Holland toch maken. We horen niets van hem en hij had gezegd nog eens ooit terug te zullen komen..." Bij deze woorden wordt het "Wiedersehen" in de marge van de brief van 1936 voor ons eerst goed een levende werkelijkheid. Nu pas krijgen we de zekerheid, dat het geen beleefdheidsfrase geweest is, doch dat die woorden zijn opgeweld uit een warmvoelend hart en inderdaad betekenis hadden... Dit lijkt het moment om met die bewuste brief voor de dag te komen. En even later leest, in de schemering van de corridor van het grote huis, het eenvoudige, Tiroolse meisje de brief, die haar anderhalf jaar geleden gestorven moeder, ruim eenentwintig jaar geleden aan een nauwelijks bekende Hollander geschreven heeft. En ze ziet de twee edelweissjes precies zó in de hoek van die brief zitten als haar moeder ze daar tussen twee zorgvuldig gemaakte insnijdingen heeft vastgeklemd... Geen wonder, dat haar onder het lezen de tranen in de ogen komen en dat de toch al zo grote stilte van het huis nu voelbaar wordt.

 

Onze "eigen" kamer

Als even later de draad van ons gesprek weer kan opgevat worden, vernemen we, dat haar vader niet thuis is, maar spoedig komen kan. "Precies als eenentwintig jaar geleden maar toen kregen we dezelfde boodschap van de moeder!"... denken we... "Of ze nog kamers verhuren?" "Ja zeker", luidt het antwoord. "Of we er een kunnen hebben?" "Natuurlijk!"... En dan gaan we de brede trap op naar boven, nadat we nog even vluchtig een blik in de keuken geworpen hebben om te constateren, dat daar nog alles ongeveer bij het oude schijnt...

Wanneer men ons boven een eenpersoonskamer toont, waarvan de vensters gesloten zijn, zodat we alleen vaag de ruimte zien, weten we toch met zekerheid te zeggen, dat we die kamer "toen" niet gehad hebben. Kamer nummer twee blijkt evenmin de onze. "Maar dan moet u destijds een tweepersoonskamer gehad hebben!"... zegt ze. "'t Is mogelijk, we weten het niet meer." Maar hierboven vinden we toch iets bekends terug, en met overtuiging wijzen we naar een deur rechts. "Daar moet het geweest zijn en er kwam een deur op het balkon uit!" "Dat klopt", antwoordt het meisje. Ze opent de deur en een grote, gezellige helverlichte tweepersoonskamer, waar de zon binnenstraalt, lacht ons tegemoet. Het is onze "eigen" kamer!... Zo'n echte Tiroolse kamer met ongeverfde houten wanden, geel geworden door de tijd. Met die blankgeschuurde houten vloer waarvan men eten kan, de grote lits-jumeaux en de dubbele deur naar het balkon. We missen alleen de divan, die door een tafel vervangen blijkt en het lampetkannetje met kom van weleer heeft plaats moeten maken voor modern sanitair met stromend water.

 

Kamers, die men niet vergeet

We hebben altijd gemeend, dat kamers in particuliere huizen, in tegenstelling tot hotelkamers, karakter hebben. Daarom vergeten wij al de hotelkamers, waar we ooit gelogeerd hebben, maar onthouden al de kamers van particulieren. Al zijn er dan eenentwintig jaar verlopen, hier treffen we een oude bekende aan. Destijds hebben we er ons in één slag thuisgevoeld en nu behoeven we niets anders te doen dan binnen te stappen met het gevoel of we nooit weg zijn geweest... "Ja, omdat het hier zo'n merkwaardig weerzien betreft, kunt u deze kamer weer hebben, al bent u alleen", zegt Fräulein Innerkofler.

Zo ver zijn we nu dan gevorderd. Behoudens de dood van Frau Innerkofler wijzen alle tekenen tot heden in de richting van aangename verrassing en prettig weerzien. Vol spanning wachten we het verdere verloop der gebeurtenissen af. Alles wat we nu aan het beleven zijn, lijkt een droomfilm, die regelmatig verder draait, steeds weer nieuwe taferelen brengend. We gaan ons wat verfrissen na de lange en emotievolle reis en spreken af, dat we gewaarschuwd zullen worden als Gottfried Innerkofler arriveert. Dan zullen we naar beneden komen, in de ons zo vertrouwde keuken. Daar willen we zitten aan de tafel, waar we destijds gezeten hebben. Er zal veel te vertellen zijn...

 

 

 

4. Een weerzien, dat vol verrassing bleek

 

Niet zonder ontroering en met grote voldoening hebben we in het huis van Gottfried Innerkofler in Sexten weer bezit genomen van de kamer, die we daar eenentwintig jaar geleden bewoonden en wachten op de dingen, die nog komen moeten. 't Is er stil geworden in dit grote huis in vergelijking tot vroeger toen er vijf kleine kinderen speelden. Bij ons binnenkomen en onze gang naar boven hebben we het al bespeurd aan de ouderwetse wandversieringen en verkleurde portretten. Alles ademt hier de sfeer van het verleden, dat blijkbaar met zorg gekoesterd wordt. Het is ons of hier, in de jaren van onze afwezigheid, een taak vervuld werd, die nu ten einde is...

Zo gaan onze gedachten terwijl we ons wat opknappen totdat er op de deur geklopt wordt. En als we opendoen, staat daar voor ons, in grijs kamgaren costuum, de rijzige gestalte van degene, die niemand anders dan Gottfried Innerkofler zijn kan, al leefde in onze herinnering, die zich vooral aan een kleine foto had vastgeklampt, dan ook een enigszins ander beeld. Hij is één stuk enthousiasme en snel achtereen gooit hij het er uit: "Mijn dochter zei, dat de heer X uit Holland hier is!... Dat u zo aanstonds beneden zult komen!... Maar ik zeg: ik ga zelf direct naar boven!... Zolang kan ik niet wachten!... Een oude kennis, 'n oude vriend, die moet ik direct begroeten!"...

Het komt niet aan de orde of we elkaar eigenlijk nog wel van gezicht terugkennen. Het weerzien is een feit geworden, spontaan, hartelijk, recht op de man af. En de vreugde is wederzijds. Eigenlijk hadden we vroeger wel eens zoiets als een onwezenlijke droom gedacht, maar aanstonds weer verworpen en nu werd het toch werkelijkheid... Dus toch hebben we ons niet vergist toen we - zo heel lang geleden - meenden, dat er - zowel bij ons als in Sexten - een snaar geraakt was, die bij een vluchtige kennismaking als welke het toen gold, onberoerd pleegt te blijven...

 

Niet meer als toerist

Niet lang na deze begroeting zitten we beneden in de keuken aan dezelfde tafel van weleer achter het glas wijn, dat ons nu niet als de toerist maar als de vriend geoffreerd wordt. Zoals weleer de moeder Frau Klara bereidt nu de dochter Klara aan het grote hotelfornuis onze maaltijd met eenzelfde liefde en zorg als ons de jaren door van de moeder zijn bijgebleven... In het brede raamkozijn zit een meisje met een madonnagezichtje, dat we zestien jaar geven, maar er achttien oud blijkt te zijn, te handwerken. "Dat is Maria, de jongste", zegt Gottfried. "Die moest nog geboren worden toen u destijds hier was. En nu gaat ze over veertien dagen trouwen. Wat zegt u daarvan? Toch te jong niet waar?"... Het blijkt wel, dat de vader helemaal niet zo ingenomen is met de grote plannen van het jonge onderwijzeresje. Vreest hij, wat wij ook vrezen, dat er straks een nog grotere stilte over het huis zal komen wanneer ook deze plaats aan de haard openvalt? Niet vijf maar zes kinderen zijn er dus geweest zoals we eerst nu vernemen. Zovele stoelen staan reeds leeg: de oudste zoon, sinds 1944 vermist in Rusland... de andere kinderen getrouwd en uitgezwermd op de oudste dochter na...

 

De foto's en de krant

We hebben veel te praten, waarbij dan blijkt, dat onze brieven uit de oorlog nooit Sexten bereikt hebben. "We dachten dat u ons vergeten waart", lacht Gottfried. Nu, datzelfde hadden wij over Sexten gedacht. Een wederzijdse vergissing! "Kijk maar eens hier!" en de heer Innerkofler spreidt het familie-album voor ons uit. Tot onze grote verbazing zitten daarin, keurig opgeplakt en van bijschrift in witte inkt voorzien, onze twee foto's, die wij eenentwintig jaar geleden hier in Sexten maakten en waarvan we nu zelf ook twee exemplaren in onze portefeuille dragen omdat we meenden ze als legitimatiestukken te zullen nodig hebben. "We hebben alles bewaard, wat u ons gezonden hebt" en hiermede herhaalt hij wat de dochter ons bij aankomst ook reeds had toevertrouwd. Uit een kast komen een bundel krantenknipsels en pagina's van illustraties te voorschijn. Daartussen ligt een Nederlands maandblad en een vergeelde pagina van de "Nieuwe Tilburgse Courant", beide met een artikel, dat wij in 1935 over de familie Innerkofler geschreven hebben. Ze behoeven niet lang in de stapel te zoeken, in een ommezien toverde men de bewuste papieren te voorschijn. Als even later een getrouwde zoon binnenkomt en de papieren ziet, weet hij in één oogopslag waarover het gaat en wie wij zijn moeten... waaruit we concluderen, dat deze souvenirs in dit huis, waar het verleden geëerd wordt, in de voorbije jaren ook een bescheiden rol moeten gespeeld hebben.

 

Een kostelijk boek

Overigens is deze familie wel gewend, dat er over haar geschreven wordt. De stapel kranten- en tijdschriftknipsels en pagina's met foto's getuigen daarvan. En dan is daar nog dat dikke, 360 pagina's tellende boek "Der Sepp" van Karl Springenschmid, dat de levensgeschiedenis in romanvorm van de beroemde vader Sepp Innerkofler bevat. Dit boek bezit een ereplaats in onze boekenkast. Op doorreis naar Italië ontdekten wij het in 1938, dus drie jaar na ons eerste bezoek aan Sexten, in een boekhandel op de Karlplatz in München. Al lezende deden we thuis de tweede ontdekking, namelijk het feit, dat in dit boek optreedt de 19-jarige Friedl Innerkofler, Sepps oudste zoon, die niemand minder was dan de Gottfried, waar wij in 1935 geheel toevallig gelogeerd hadden.

In en na de oorlog hebben wij het boek gelezen en herlezen. Alleen al uit heimwee naar de bergen en daardoor is het geslacht van de Innerkoflers ons bekend geworden met al zijn lief en leed door drie geslachten heen waarvan Gottfried dan het derde betekent! Dit wilde ook zeggen, dat wij bij onze terugkeer naar Sexten méér intieme bijzonderheden kennen van het geslacht Innerkofler dan ons ooit bekend zullen worden van onze meest vertrouwde vrienden... Het boek heeft ons niet alleen veel levensvreugde geschonken door zijn warme levensechtheid en zijn humor, maar is de grote oorzaak, dat de korte en vluchtige kennismaking van weleer, door vele jaren heen, tot een stevige vriendschapsband is uitgegroeid.

Nu we voor de tweede maal in Sexten toeven, behoeft er niets meer te worden opgebouwd. We hebben er eigenlijk al heel lang zelf geleefd. Kennen zovele namen van families, die nog altijd inheems zijn zoals natuurlijk op de eerste plaats de Innerkoflers, maar daarnaast de ?orchers, de Roggers (familienaam van Frau Klara Innerkofler), de Tschurtschenthalerz, de Schranzhofers, de Kienzingers en de Summerers. We zijn dus zo'n beetje burger van Sexten geworden zonder ons dit ooit goed gerealiseerd te hebben. Nu komt het echter van pas. Veel zaken behoeven niet te worden uitgesproken omdat we ze al kennen. Gottfried Innerkofler bezit twee exemplaren van het boek over zijn vader: de 49ste en de 50ste druk. Ons exemplaar thuis is de 15de druk...

 

Nieuwe kennissen

Met een glas wijn wordt het weerzien in hotel "Luna" verder gevierd. De tweehonderd meter weg daarheen nemen veel tijd in beslag, want op dit late namiddaguur wandelt heel Sexten op straat. Telkens worden we voorgesteld aan een nieuw familielid, neef zus, neef zo, schoonzuster die en die, waaronder we waarachtig ook al een "kennis" aantreffen want een ontpopt zich als de man bij wie we onze laatste informatie naar het huis van Gottfried Innerkofler ingewonnen hadden. In hotel "Luna" gaat het zo door, doch nu geldt het de vrienden. A. stelt zich voor als boezemvriend van Gottfried, omdat beiden op dezelfde dag jarig zijn. B. omdat hij een dag eerder, C. omdat hij precies een dag later verjaart. Er moet een dansorkest aan het spelen gaan om ons vanachter de glazen wijn uit de vriendenkring in hotel "Luna" weg te jagen...

 

 

 

5. Van graf naar graf op het dorpskerkhof

 

Nu we dan weer in Sexten zitten, hebben we een oud verzuim goed te maken. Of een verzuim is het eigenlijk niet geweest. We wisten in 1935 niet, dat Sepp Innerkofler, de beroemde Dolomietengids, op het Sextener kerkhof begraven lag... We dachten toen, dat zijn graf boven op de Paternkofel was, de plaats waar hij sneuvelde. Het boek van Springenschmid heeft ons later anders geleerd. Nu, deze zondagavond nog, op deze stralende julidag, willen wij dit graf zien en fotograferen... En ook moeten we naar het graf van Frau Innerkofler...

De laatste stralen van de zon zijn reeds enige tijd verdwenen achter de bergen van het westen, waarvan alleen nog de toppen in een warme gloed staan, alsof het daarboven nog volop middag is. "Kom," zegt Gottfried, "'t wordt tijd om naar het kerkhof te gaan. Dan kunt u nog een foto maken"... Over het maken van een foto hadden we niet gesproken al lag ze wel in onze bedoeling. Het nietige feit, dat Gottfried zelf het voorstel deed, zou later echter een merkwaardige betekenis krijgen in het kader van ons verhaal al zouden we dit dan ook eerst bij onze terugkeer in Tilburg ervaren...

 

Op het kerkhof

Het Sextener kerkhof onderscheidt zich van vele andere kerkhoven die wij ooit betreden hebben. Tegen de helling van de bergen ligt het wat hoger dan de hoofdstraat van het dorp in een vrij hoge ommuring. Trappenstraatjes leiden er heen en een kleine beschilderde "kruisgang" geeft toegang tot de ruimte, waar de graven zich rijen rondom de kerk, die het middelpunt van de dodenakker vormt. Geen graf ligt er onbezorgd bij en er wordt voortdurend door meerdere mensen aan gewerkt, zoals we ervoeren toen we enige dagen later nog eens alleen naar dit stille oord pelgrimeerden. Sexten houdt zijn doden in ere. Zoals ze daar rusten rondom de kerk, die als een kloek haar kuikens hoedt, de graven met bloemen versierd, lijkt het of de doden nog meeleven en een stuk van de dorpsgemeenschap vormen.

Daar staan we dan voor het graf van Frau Klara Innerkofler (geboren Rogger), dat gesierd wordt met een smeedijzeren kruis zoals men die een vijfendertig jaar geleden ook nogal veel op onze kerkhoven aantrof. Haar man legt ons uit, dat dit hun familiegraf wordt en wat er de bedoelingen mee zijn... Dan richten we de schreden naar een andere hoek van het kerkhof, naar een graf in de vorm van een veldkapel met een grote schildering op de achtergrond en een grote bos fijne witte bloemetjes op de voorgrond. Een marmeren steen tegen een zijwand verhaalt beknopt een beroemde levensgeschiedenis... Dit is het graf van de grote Sepp Innerkofler... Op ons verzoek gaat de zoon naast het graf van zijn vader staan, de hoed in de hand, en op het al wat late avonduur maken we onze foto. Als we de camera dichtklappen komt er een gevoel van voldaanheid over ons alsof we een dure plicht vervuld en een goede daad gedaan hebben. We hadden er toen geen flauw idee van wie er daar naast Gottfried Innerkofler stond op het moment dat onze camera klikte.

 

De bergen in

Maandag 9 juli... Weer een echte Dolomietendag, vol zon. En het belooft warm te worden. Precies als op die dinsdag van de 11de juni 1935 om 5 uur uit de veren. We trekken de bergen in voor de revanche van destijds, die nu slagen zal want de sneeuw vormt geen hinderpaal meer. Plannen, die zo lang in de ijskast gestaan hebben, krijgen thans hun uitvoering en we verheugen ons in het vooruitzicht nu te gaan trekken over de bergpaden en te overnachten in de hutten, die weleer onbereikbaar bleken...

Omdat hij 61 jaar is en men met de 60 op moet houden, mag Gottfried niet meer officieel gidsen. "Met vrienden en bekenden kan ik natuurlijk altijd meegaan", zegt hij. "Maar wij zijn geen kletteraar", waarschuwen we. "Een beetje gevaarlijk mag het wel zijn, maar niet al te gek!"... "We zullen wel eens kijken wat er te maken valt", lacht Gottfried. We spreken af, dat als we twee nachten in de Zsigmondy-Comici-hut (2235 meter), waar zijn schoonzoon de berggids Michael Happacher (ook een naam met klank) de "Hüttenwirt" is, zullen blijven, we dit des avonds - via de dragers, die om 6 uur naar Sexten afdalen - zullen berichten. In dat geval komt Gottfried naar genoemde hut. Geen bericht betekent, dat we na één overnachting verder getrokken zijn naar de Drei Zinnen-hut (2450 meter). In dat geval komt onze gastheer naar de door zijn vader gebouwde Zinnen-hut en zullen we daar een beklimming maken. De afstand is naar beide hutten ongeveer hetzelfde.

Met het prettige vooruitzicht van de verrassing, die Gottfried ons ongetwijfeld bereiden zal, stappen we in de prille ochtend, welke een dag uit duizend belooft, in gezelschap van een Oostenrijkse bergvriend, die we de avond te voren in Sexten hebben leren kennen, het Fischleindal tegemoet, op weg naar Fischleinboden, dat vijf kwartier van Sexten verwijderd ligt.

 

Een uniek dal

Eenentwintig jaar geleden reden we dezelfde weg op de met paard bespannen wagen van Gottfried Innerkofler, die die ochtend van 1935 dezelfde richting uit moest. Weer kiezen we - nu te voet - de bosweg, in de overtuiging, dat het leven waard is geleefd te worden. Het Fischleindal staat bekend als een van de schoonste dalen, die men zich denken kan. Het fraaiste punt ligt in Fischleinboden, een uitgestrekte horizontale grasmat als een voetbalveld zo vlak met hier en daar enige sparren. Zijn schoonheid ontleent het dal aan het machtige decor van bergcoulissen links en rechts maar vooral aan de achtergrond, waarin de Einser (3092 meter) en de dubbele kegel van de Zwölfer (3091 meter) domineren, de laatste geflankeerd door enige lagere spitsen in zo grillige formatie, dat ze met de stalagmieten van een druipsteengrot vergeleken kunnen worden. In Fischleinboden staat het door Sepp Innerkofler gebouwde hotel "Dolomietenhof", thans bewoond door zijn zoon Sepp jr., met wie we destijds ook kennis gemaakt hebben. Het plan tot begroeting gaat niet door omdat de heer Innerkofler op reis blijkt naar Bozen en we krijgen alleen diens zoon te spreken.

De stijging van Sexten, dat op 1300 meter ligt, heeft tot Fischleinboden maar 100 meter bedragen. 't Is dus een vlakke wandeling geweest doch door de steeds stijgende zon doet het gewicht van de rugzak zich al aardig voelen. Aan het eind van het dal begint de klim, die we - na een flinke rust - aanpakken. Daar waar de wegen naar Zsigmondy-Comici-hut en Drei Zinnen-hut zich splitsen, nemen we afscheid van onze metgezel daar wij eerstgenoemde hut en hij de tweede prefereert. Later zullen we elkaar weer treffen.

 

Eindelijk... de hut!

In sterke stijging gaat het pad door het Bacherntal langs een flank van de Einser naar boven. 't Is een fantastische weg, die zich als een boor in het hart van de bergwereld dringt. Aanvankelijk bieden bomen hier en daar nog wat schaduw maar als we boven de boomgrens uitkomen, lijkt de hele Dolomietenwereld wel een gloeiende oven, want de zon slaat heet terug van de witte, droge stenen, waarmede alle Dolomietenpaden bezaaid plegen te zijn. Altijd hoger gaat het stap voor stap, als een mens die de tijd heeft, uur na uur. Steeds grootser en dreigender rijst de Zwölfer op, die we immer naderbijkomen. De rusten volgen elkaar sneller op. Al lang bewaren we in onze veldfles de laatste slok, die we niet consumeren durven en in plaats van te drinken in dit gebied zonder water kauwen we maar wat op gedroogde pruimen totdat eindelijk, in een grote dalketel, de lang verbeide hut opduikt...

 

 

 

6. In de bergen ontdekt de mens zich zelf

 

De bergen zijn altijd vol verrassing en avontuur. Bij de klim naar boven spitst de bergwandelaar zich reeds op de ontdekkingen, die hem wachten. En die ontdekkingen presenteren zich steeds weer opnieuw. Ze liggen soms om de hoek van een rotspartij en altijd aan de andere kant van een joch of scharte (nauwe doorgang over een bergkam), die men doortrekt. Steeds rijst er dan een geheel nieuwe wereld voor het oog op. Trouwens dezelfde berg vertoont velerlei gezichten al naargelang de kant, waar men hem langs trekt, of de wijze, waarop de zon hem belicht. En dan is daar nog altijd die spannende vraag: hoe zal de hut zijn, die ons vannacht te bergen krijgt? Gemoedelijk en vol sfeer, of een hut die krampachtige pogingen doet hotel te zijn en daardoor in beiderlei opzicht mislukt?...

Op bovengestelde vraag krijgen we spoedig antwoord als we moe en bezweet de op 2235 meter hoogte gelegen Zsigmondy-hut betreden, waar de berggids Michael Happacher, een naam met goede klank in de alpinistenwereld, als "Hüttenwirt" regeert. Hij is een schoonzoon van onze vriend Gottfried Innerkofler in Sexten, maar diens dochter treffen we toch niet in de hut omdat zij, in de zomer, het aan de grote verkeersweg gelegen hotel "Kreutzberg" op de gelijknamige pas ten zuidoosten van Sexten beheert. 't Betekent wel een teleurstelling, dat we de vrouw, die we méér dan twintig jaar geleden als kind gezien hebben, thans niet kunnen begroeten, maar Michael Happacher is wél thuis en zo zitten we toch weer "in de familie"...

De Zsigmondy-hut blijkt een drie verdiepingen hoog gebouw met een ruime gastenkamer, waar de tafeltjes geuren met glaasjes bloemen op fleurige tafelkleedjes. Tegen de wand prijkt een buffet en er loopt een kellnerin rond. De nieuwe tijd is hier niet onberoerd voorbijgegaan want men speurt al de pogingen een hotel te imiteren maar men is daarin gelukkig nog niet zo ver geslaagd, dat de bergsfeer nog niet altijd in sterke mate de overhand heeft. Daartoe dragen trouwens de wandversieringen, waaronder een grote foto van Sepp Innerkofler, het hunne bij. En de in de "Stube" aanwezige bergvrienden niet op de laatste plaats...

Jammer genoeg ligt de hut in een grote ketel. Dat betekent, dat ze rondom zit ingesloten door machtige bergen, waarachter de zon vrij vroeg schuil gaat. En de zon weg betekent de dag voorbij want dan wordt het hier meteen koud.

 

De machtige Zwölfer

De omringende bergwanden zijn echter imposant genoeg om het laatste uurtje van de dag aan te verkijken. In het noorden verrijst daar de langgerekte Einser met zijn sterk gekartelde kam en meer naar het zuidoosten de machtige Zwölfer (3091 meter). Deze laatste berg maakt de indruk zó dicht bij de hut te staan, dat men hem als het ware met de hand kan aanraken. Ontzaglijk indrukwekkend rijzen zijn massale flanken op uit de grote "Schutthalden" (velden vol steenslag), die zo kenmerkend voor de Dolomieten zijn. En zijn twee spitse toppen zijn als priemen, die door het plafond van de hemel willen steken.

Wie de macht van een berg eens op zich wil voelen wegen, moet beneden de hut aan de voet van de puinhelling gaan staan en hij zal zijn leven niet vergeten wat een lijf een berg heeft en hoe, door de vele kleuren, die flanken leven als ware de Zwölfer een geweldig, voorhistorisch dier, dat nu slaapt maar ieder ogenblik ontwaken kan... Had de omgeving van de Zsigmondy-hut niets anders te bieden dan dezer Zwölfer, waarvan de oostwand voor het eerst door Sepp Innerkofler "doorklauterd" werd, dan zou een tocht naar de hut toch reeds volop beloond zijn...

 

Steeds op avontuur

Rechts en links van deze berg voeren, door de steenslaghellingen, smalle paadjes, die van verre niets anders dan een dun, licht streepje over de rots lijken, over twee passen. Zulke "streepjes" brengen het hart van de bergvriend aan het popelen, omdat hij weet, dat ze naar nieuwe werelden voeren en dat hij, die ze volgt, zich voelt als een echte ontdekkingsreiziger, steeds op avontuur... De bergvriend is immers méér dan een toerist op vakantie. Hij zet zijn hele ziel open voor de zegen van de eenzaamheid, die de wereld nauwelijks elders zo biedt, hij voelt de polsslag van de natuur, hij luistert naar het zwijgen, hij mediteert en filosofeert en ontdekt uiteindelijk zich zelf...

Deze genaden worden hem echter niet in de schoot geworpen. Hij moet ze bevechten, bevechten met zweet en inspanning door zich een lange tocht met een immer zwaarder wordende rugzak te getroosten. Daarenboven moet hij er op berekend zijn, dat de elementen en de bergen zelf op de loer liggen om hem parten te spelen. Grote of kleine gevaren bedreigen hem al naargelang zijn durf en ondernemingslust. Maar hij weet tevens hoe hij deze tegemoet moet treden en tot een minimum beperken kan en dat het dan juist die dreigingen zijn, die het bereikte doel zo'n pikante smaak bezorgen. Alleen wat met moeite gewonnen wordt, heeft waarde...

 

Onweer als spelbreker

Toen we in de Zsigmondy-hut aankwamen, na de hitte van de dag in onze rugzak mee de berg opgetorst te hebben, meenden we enige uren van "dolce far niente" verdiend te hebben. In ons geval zou dat bestaan hebben in het languit in het gras liggen, met de armen onder het hoofd en tien tenen naar de hemel, omringd door de imposante natuur en een blauwe Italiaanse lucht boven het hoofd. We menen, dat dit voor een bergwandelaar de beste manier is om de dag door een rietje te zuigen. Reeds lang voor onze aankomst echter was de strakke lucht van de ochtend met wolken bedekt geraakt, die niet veel goeds beloofden. Trouwens het zoeken naar een geschikte ligplaats in de omgeving van de hut bleek ook niet zo eenvoudig als aanvankelijk verondersteld. Er mag dan veel gras in de omgeving staan, dit zit zo bezaaid met gladgesleten witte dolomietensteen, dat er nauwelijks een plekje overblijft om in een behoorlijke positie vermoeide ledematen uit te strekken. We vonden het dan ook plotseling niet zo heel erg meer toen het begon te onweren en te regenen zodat 'n gedroomd luieruurtje in een overhaaste vlucht naar de hut ten onder ging.

 

Morgen verder

Een erg vriendelijk welkom was dit niet op onze eerste Dolomietendag. Dit gebeuren is dan ook wel oorzaak geworden, dat we de bergkom, waarin we toefden, bijzonder "unheimisch" begonnen te vinden. We zonden dus met de dragers die des avonds om 6 uur naar Sexten afdaalden, geen boodschap mede, wat betekende, dat we de volgende ochtend weer verder zouden trekken en dat de samenkomst met Gottfried Innerkofler niet in de Zsigmondy- maar in de Drei Zinnen-hut zou plaats vinden.

Voor het in slaap vallen zagen we in de verbeelding het oude oorlogsgebied van 1914-1918, het Dolomietenfront met zijn rotsstellingen, waar we de volgende dag dwars doorheen zouden trekken als deel van een program, dat we twintig jaar geleden onuitgevoerd hadden moeten laten. De komende dag was in ieder geval reeds nu zwanger van nieuwsgierige verwachting...

 

 

 

7. Uitdagende formaties en vlammende toppen

 

Misschien zijn er in de nacht al alpinisten vertrokken - dat gebeurt in berghutten als er zware tochten voor de boeg staan - maar van de "langslapers" zijn wij des morgens om 5 uur toch het eerst op, spoedig gevolgd door enige werklieden, die een verbouwing aan de hut uitvoeren. Nog lang komt de zon niet boven de bergen uit. Rondom de hut is het koud en guur maar de dag van vandaag belooft toch wel beter op te gaan als die van gisteren onderging. Omdat we het hutpersoneel te matineus geweest zijn, wordt het nog half zeven alvorens we ontbeten en onze veldfles met hete thee gevuld hebben. Maar dan eindelijk trekken we toch de nieuwe dag in, vrij als de zwarte bergdohlen (kraaien), die azend op wat keukenafval om de hut cirkelen...

Hoewel de Zsigmondy-hut reeds op 2235 meter ligt, vormt het eerste deel van de tocht van vandaag, die ons naar de Drei Zinnen-hut zal voeren, een afstand van slechts goed twee uur lopen, één lange stijging. Maar die stijging neemt er de tijd voor. Dat betekent, dat er soms wel eens een tamelijk vlak gedeelte komt. Daar het pad goed is en er een hele dag voor ons openligt, zodat het op geen uren aankomt, wordt het een ideale bergwandeling. De koelte komt uitstekend van pas en ook wanneer de zon eenmaal boven de bergen rijst, wordt ze nog niet hinderlijk. Langzaam verdwijnt het gras en komen we in de barre wereld van enkel witte steen, waar de zon zó fel opslaat, dat de stenen nog witter lijken dan ze al zijn. Slechts op een paar punten ligt nog een plakje sneeuw, waar we steeds, indien er zich tenminste nog wat gras bevindt, enige soldanella's aantreffen, die kleine, getande klokkebloempjes, die zich vaak door de sneeuw heen naar de zon prikken als kleine belhameltjes.

 

Over het Ober-Bachernjoch

Het hoogste punt van onze route vormt het Ober-Bachernjoch met zijn 2528 meter. Bij het bestijgen van het joch kan men een kreet van verbazing moeilijk onderdrukken. Zo gesloten als het landschap van de Zsigmondy-hut was, zo open ligt het hier. Het lijkt wel of de hele Dolomieten hier plotseling worden opengevouwen en dit op een dag vol zon, die alles nog schoner maakt. De meest fantastische rotsmassa's staan rondom ons gebouwd en wij zitten daar midden tussenin, als een kind tussen zijn speelgoed. Nu eens rijzen alleenstaande torens uit groene weiden op en elders scharen zich de gesloten bergruggen aaneen met daartussen punten en spitsen als brandende fakkels. Licht en schaduw contrasteren fel. Bijzonder eigenaardig en mystiek wordt de sfeer als er een grote schaduw op de bergen valt, die veroorzaakt wordt door een voor de zon schuivende wolk.

Bij het wonder van al die zelfstandige toppen, die uit enorme op elkaar gestapelde "blokken" bestaan - een opeenstapeling, die voor de Dolomieten zo kenmerkend is - komt dan nog het wonder van de kleuren. Allerlei schakeringen zijn er, van diepblauw variërend tot grijs, geel, oranje en rood. Geen wonder, dat men de Dolomieten het land van de vlammende bergen heeft genoemd. Hier zijn woorden ontoereikend. Men staat verbaasd en geniet...

 

Midden in frontgebied

We zitten hier midden in het frontgebied van de eerste wereldoorlog. De bergen dragen er nog de littekens van opeenstapelingen van steenblokken, die eens stellingen geweest zijn, en tunnels in de rotsen. Vanaf het Ober-Bachernjoch dringt men gemakkelijk door tot zo'n oude stelling, die een ware in de rotsen uitgehouwen vesting is. Nog ziet men delen van het vervallen rotstrapje, dat toegang geeft tot de kazematten, die echter reeds lang van hun houten bekledingen beroofd zijn. Oude sneeuw ligt diep in de tunnel gewaaid, die toegang moet geven tot andere gangen. De entree wordt verder echter ook nog afgesloten door een ijsmassa, die met een wel twee voet diepe massa water bedekt is. Dit verschijnsel zullen we later nog bij meerdere oude stellingen aantreffen. Wie er geen natte voeten voor over heeft, kan hier niet binnendringen op deze tijd van het jaar en vermoedelijk verdwijnt hier het ijs ook niet in het hartje van de zomer omdat de zon er niet bij kan komen. Zittend op het versleten trapje overschouwen we het Dolomietentafereel: nu een toonbeeld van serene rust en vrede. We kunnen niet genoeg krijgen van wat het oog hier wordt aangeboden. Wellicht zelfs zouden we hier een halve dag verdaan hebben, indien niet opkomende wolken tot enige spoed hadden aangemaand. Weer dreigt de zo schoon ingezette dag als die van gisteren te eindigen.

Kleine toppen lokken rondom en herhaaldelijk bezwijken we voor de verleiding nog wat hoger te klimmen om te zien wat er achter die top weer ligt. Hier op en nabij het joch is het pad werkelijk comfortabel. De "Markierung" heeft men niet nodig. Alles wijst zich zelf. Het gaat langs ingezakte stellingen, die klaarblijkelijk eerst uit de laatste oorlog dateren, langs een ijzeren kruis, ter nagedachtenis van een verongelukte alpinist en dan slingert het zich opnieuw over een joch heen om voortdurend te dalen.

 

Zwarte openingen

Aan verschillende kanten gapen zwart vierkante openingen in de bergwanden. Ze verraden, dat ook daar de rotsen zijn uitgeboord en eens soldaten geborgen hebben aan wier spiedend oog vanuit deze stellingen geen vijand ontsnappen kon. Nu slingert het pad zich door een woestenij van stenen, waartussen nog een zware geheel geroeste granaat ligt. De oriëntering levert hier zoveel moeilijkheden op, dat we een verkeerde route genomen zouden hebben, indien niet 'n ons achterop komend paar gewaarschuwd had. Over een steile keislaghelling, die zeer lang is en aan de voet waarvan een paar meertjes glinsteren, gaat het dan, onder de spitse Paternkofel door, waar Sepp Innerkofler in 1915 sneuvelde, naar de op een plateau liggende Drei Zinnen-hut af, waar we - bijna letterlijk - in de armen lopen van Jozef Reider, de berggids en "Wirt" van de hut.

Als we eens terugblikken op de weg, die we gekomen zijn, trekt daar dat lichte streepje over de uitgestrekte hellingen van steenslag. Van hieruit gezien is het zo nietig, dat een bewoner van het vlakkeland er onmogelijk een pad in zou terugvinden en de hellingen, waar het overtrekt, lijken van de hut uit zo steil, dat iemand, die de bergen niet van nabij kent, zich afvraagt hoe het mogelijk is, dat een mens daar overheen loopt zonder er af te glijden... In de bergen lijken voor de oningewijde de dingen heel vaak moeilijker dan ze in werkelijkheid zijn... Maar het omgekeerde is evenzeer waar!...

 

 

 

8. Op historische grond bij de Zinnen-hut

 

Tot heden kennen we geen schoner gelegen hut dan de Drei Zinnen-hut, die in het Italiaans rifugio Locatelli genoemd wordt. Lag de Zsigmondy-hut ingesloten in een ketel, de Zinnen-hut kijkt van haar open plateau van 2438 meter hoogte vrij uit naar alle windstreken. Zes bergpaden komen er op dit plateau samen, dat daardoor met vijf dalen in verbinding staat. De trots der Dolomieten aan bergen vindt ge hier rondom uitgestald en bovendien staat ge er op historische grond. Rondom de Zinnen-hut werd geschiedenis gemaakt in de eerste wereldoorlog en hier ligt ook het rijk van Sepp Innerkofler, eens de beroemdste en stoutmoedigste berggids van dit gebied en tevens de eigenaar van de Zinnen-hut in vervlogen jaren (1). Ja, dit is lang verleden tijd, maar de naam en roem leven nog steeds voort en er komt geen bergvriend in de Zinnen-hut voor wie de naam Innerkofler geen vertrouwde klank bezit...

"Ah zo, gaat u tochten maken met Gottfried Innerkofler!" zegt "Hüttenwirt" Jozef Reider, de korte, gezette Tiroolse berggids met het Italiaanse uiterlijk op onze vraag of Gottfried soms al gearriveerd is. "Misschien"... aarzelen we. "In ieder geval hebben we hier afgesproken"... Neen, er is geen Gottfried gekomen! We hadden al zoiets gevreesd, want de schoon ingezette dag heeft geen woord gehouden. Nu - tegen het middaguur - zit de lucht al geruime tijd geheel dicht en daar vallen de eerste regendruppels. Het wegblijven van Gottfried voorspelt niet veel goeds ten opzichte van het weer. En dat komt uit ook! De hele middag daalt de regen neer over de Dolomieten waarvan vele toppen schuilgaan in de nevels. Maar dit alles deert ons vandaag niet zo, omdat we onze voorgenomen tocht reeds achter de rug hebben en we nu toch niets anders te doen hebben, dan de omgeving te verkennen. En dat gaat ook een beetje vanaf het overdekte terras van de Drie Zinnen-hut, die veel eerder op de naam "hotel" dan op die van "hut" aanspraak kan maken.

Eens is dit hier alles anders geweest, maar de Dolomieten - en vooral dit gebied - zijn sinds lang overlopen. Enige dagen later zouden we tot onze schrik zelfs moeten ontdekken, dat er een kwartier onder het Paternsattel, dat betekent op slechts een uurtje afstand van de hut... een auto stond. Zó hoog heeft de weg vanuit het zuiden zich reeds naar boven gevreten. Wellicht zullen er geen tien jaar meer verlopen of van Misurina en Cortina d'Ampezzo uit rijden de autobussen met dagjesmensen vóór het terras van het Zinnen-hotel, een naam, die reeds nu sommige bergvreemde toeristen aan de eerbiedwaardigste hut van de Dolomieten geven. Dan zal het gedaan zijn met de rust en tegelijkertijd met de echte bergvrienden, die zich naar eenzamere oorden zullen laten terugdringen...

 

Drie toppen

Er is altijd wel iemand op het huttenterras van wie ge een verrekijker lenen kunt om de omtrek af te speuren indien het blote oog niet genoeg geboden wordt. Van tijd tot tijd breekt de lucht ook wel eens open en dan worden de ver verwijderde toppen even zichtbaar. Zoals bijv. de Monte Cristallo, die prachtige berg in het zuidwesten, waar heel lang geleden Michel Innerkofler verongelukte, die in zijn tijd de "Dolomietenkoning" genoemd werd vóórdat Sepp Innerkofler deze titel opeiste. Maar ge hebt geen verrekijker nodig om in extase te geraken voor de Drei Zinnen, de meest opmerkelijke en beroemdste bergformaties van de hele Dolomieten. Als drie giganteske kiezen van een monster gaan hun machtige noordwanden omhoog achter de "Kar" voor de naar hen genoemde hut.

Drie toppen, tegen de 3000 meter hoog: Grote, Kleine en West-Zinne genaamd, die 500 meter gladde wanden, die 500 meter omhoogrijzen uit hun puinhellingen, waar zij staan ingeplant als tanden in het tandvlees. Hoe duizelingwekkend ze ook lijken, deze noordwanden, toch worden ze doorklauterd al gebeurt dit ook niet iedere dag. Het betekent nog altijd een bijzonder ondernemen, wat ook wel blijkt uit het feit, dat voor deze noordwanden geen tarief gesteld is, d.w.z. de gidsen kunnen van hun heren hiervoor de prijs bedingen, die ze zelf nodig achten. De drie toppen zijn uiteraard alle reeds lang bestegen want er voeren gemakkelijker wegen dan de noordwanden heen. Het langst heeft zich de Kleine Zinne geweerd al lijkt hij het eenvoudigst. Het was Sepp Innerkofler die hem in 1890 deed "vallen"... Klautertochten langs eenvoudiger routes naar de toppen van deze Zinnen worden er in het hoogseizoen iedere dag meerdere gemaakt. Vanaf de Zinnen-hut kan men met de verrekijker duidelijk de alpinisten op de top waarnemen.

 

Hier viel Sepp Innerkofler...

Ten zuidoosten van de hut staat de kegel van de Paternkofel zó dicht bij de hut, dat ge meent hem met de hand te kunnen grijpen. De Paternkofel (2675 meter) is niet alleen de berg maar ook het grafteken van Sepp Innerkofler. Hier boven bij deze top sneuvelde op die gedenkwaardige dag van 4 juli 1915 Sepp Innerkofler, de Dolomietenkoning, bij een stoutmoedige poging deze top, die vijf dalen beheerst, op de Italianen te heroveren. Langs de zware noordkant klauterde zijn patrouille naar boven. Vijf maal slingerde Sepp een handgranaat over de borstwering naar de Italiaanse schildwacht, vijf maal gingen de handgranaten, die toen pas in gebruik kwamen, niet af... Dit werd Sepps noodlot. De Italiaan wierp de stoute bergbeklimmer met een rotsblok uit de wand... De Italianen bereidden de koene en geachte tegenstander een graf op de berg doch later is het stoffelijk overschot op het kerkhof van Sexten te rusten gelegd. Deze dramatische episode werd ook mede beleefd door onzer Gottfried Innerkofler, die toen - als negentienjarige - met zijn vader de grenzen van Tirol verdedigde. Gottfried bevond zich tijdens het drama echter in de stellingen, daar zijn vader geweigerd had hem mede te nemen bij de gevaarlijke opdracht. "Twee zou voor moeder te veel zijn"... had Sepp gezegd...

 

Daar, bij de Ober-Kamin!...

Sepp Innerkofler rust op het schone Sextener kerkhof maar de Paternkofel staat er nog altijd zoals in die bloedige dagen van de eerste wereldoorlog. Iedere alpinist of bergvriend, die in de Zinnen-hut komt, kijkt vol eerbied omhoog naar deze top met zijn doorgroefde flanken, waar in een of andere donkere spleet, die de zon niet bereiken kan, altijd wat sneeuw ligt. En de ingewijden in de geschiedenis wijzen u de Ober-Kamin, de insnijding boven bij de top, waar ook nog sneeuw ligt, als de plaats, waar Sepp Innerkofler, na zijn val, liggen bleef en de laatste adem uitblies. Het is een oude geschiedenis en we weten niet of ze de jongere generaties nog iets zegt. Wel weten we echter, dat hij, die haar kent zoals men ze in tal van boeken lezen kan, de omgeving van de Zinnen-hut met een bijzonder oog beziet. Voor hem komt deze bergwereld tot leven en voor zijn oog verrijzen de mensen, die in de hier thans nog aanwezige ingestorte loopgraven gestreden hebben - helaas tevergeefs! - tot behoud van het Zuid-Tiroolse vaderland.

 

1. Men leze "Der Sepp" door Karl Springenschmid; "Helden der Bergen" door Luis Trenker.

 

 

 

9. "Kletterdoelen" staan er overal uitgestald...

 

De omgeving van de Drei Zinnen-hut in de Dolomieten vormt voor de bergvriend een waar paradijs. Van hieruit start men voor de zwaarste "klettertouren", zoals tochten door de noordwanden van de Zinnen, maar er bestaat bovendien gelegenheid tot "kletteren" in alle lichtere graden en tot het maken van eenvoudige wandelingen, welke laatste - ondanks de geringe inspanning, die ze vragen - toch reeds grote alpine-geneugten opleveren. Het prettige is ook, dat de verschillende tochten geen lange marsroutes vergen alvorens men zijn eigenlijke doel bereikt. De doelen staan hier rondom uitgestald en men heeft ze, bij wijze van spreken, slechts voor het grijpen.

Van doelen dicht in de buurt gesproken! Neem nou bijv. eens die "Frankfurter Worst". Aan de aandacht van geen enkele hutbezoeker kan hij ontsnappen. Deze karakteristieke naam komt toe aan een dertien meter hoge rotskolom, die ver uitsteekt boven de grote steenbrokken op de "Grat" naar de Paternkofel. Hij is hoogstens drie meter in omvang en doet door zijn lichtelijk gebogen vorm inderdaad aan een worst denken. In tien minuten loopt men er van de hut naar toe. Het beklimmen ervan is echter voor de weinig geoefende alpinist geen eenvoudige zaak. De gidsen gebruiken deze kolom als proefterrein voor hun toeristen, die ze voor grotere tochten "aan het touw" krijgen en wier klimcapaciteiten hun nog onbekend zijn. Aan de "Worst" zien ze wel wat de "kletterkandidaat" vermag op te brengen: of hij veilig klimt, moed heeft, vrij is van duizeligheid, niet bang voor een beetje acrobatiek enz... De gidsen weten graag van tevoren wat voor spek ze in de kuip hebben, want sommige toeristen overschatten zich zelf wel eens en de gidsen houden nu eenmaal niet van de zg. "meelzaktechniek", waarbij een "kletteraar" als een logge zak meel aan het touw over de moeilijke plaatsen mee naar boven gesleurd moet worden...

 

"Klettercollege"

Omdat we nog een laat avonduurtje wilden benutten en de "Worst" met zijn naburige rotsformaties ons tijdens de regenuren van de middag al zo verleidelijk had toegelonkt, waren we even alleen op verkenning getogen. Als we verdiept staan in het bewonderen van de wilddoorkloofde flanken van de Paternkofel, horen we plotseling stemmen achter een rotsblok. Langzaam en gearticuleerd alsof er iemand doceert, wordt er gesproken. Daar we geen schuilevinkje willen spelen, komen we te voorschijn achter het rotsblok, dat ons tot heden aan het gezicht van de nieuw-gearriveerden onttrokken heeft. Ach, het is de jonge gids Tonie Egger met een Italiaanse juffrouw, die later een onderwijzeres uit Milaan zou blijken te zijn, aan het touw. Tonie is Tiroler, maar voor zijn Italiaanse gast doceert hij in het Italiaans, dat we woordelijk volgen kunnen omdat het zo langzaam gesproken wordt. Onze Italiaanse zit stevig in het touw gebonden, dat loopt om rechterbeen, linkerbeen en nog een keer onder de borst door, zodat ze als het ware in het touw zit.

 

Theorie en practijk

Stap voor stap legt Tonie uit hoe ze het steile rotsgevaarte beklimmen moet. Eerste stap hier, volgende daar op dat steunpunt. Zo steeds hoger. Dan traverseren naar links. Hier bevindt zich een extra moeilijk stuk, derdegraads heet het in de alpinetechniek, doch het betreft slechts een gedeelte van één meter. Dit punt overwonnen vindt men overal aan de wand steunpunten voor handen en voeten en dan betekent het bereiken van de top niet zo veel meer.

"Zo, nu weet u het", zegt Tonie. Met het touw in ringen om zijn schouders geslagen klautert eerst hij zelf als een gems tegen de rots omhoog. In een ommezien zit hij boven op de top. Hier wordt een los stuk touw in een lus om een uitstekende rotspunt gelegd en daardoor gaat dan het touw lopen, waaraan de onderwijzeres bevestigd zit en welk touw verder nog door de stevige handen van de gids geleid wordt. "Daar gaan we dan!" roept Tonie, die boven op de rots niet meer te zien is voor de aan zijn voet "angeseilt" staande cliënte. Hij roept zijn orders, die beneden zo goed en zo kwaad mogelijk worden opgevolgd. Hoe eenvoudig de explicatie ook leek, de practische uitvoering gaat met heel wat moeilijkheden gepaard voor de ondernemende klauteraarster. Tonie manoeuvreert intussen met het touw. Hij is een beetje naar beneden gekomen en zorgt, dat het touw niet tussen een of andere rotsspleet beklemd raakt, waardoor hij er de controle over zou verliezen.

 

Doorzetten

Klauteren tegen een steile wand is toch nog iets anders dan toeschouwer zijn. Hoe moedig onze onderwijzeres ook gestart is, het ziet er vrij spoedig naar uit, dat die moed haar begeven gaat. Nog is ze niet aan het moeilijke punt van de traversering en ze slaakt reeds kreten van echte angst, want de toppen van haar vingers, waaraan practisch het hele lichaamsgewicht op een bepaald moment hangt, dreigen het te begeven. Omdat het meisje zich in haar radeloosheid niet meer realiseert, dat er nog altijd een touw is en dat daarboven nog altijd Tonie Egger staat, die we haar van tevoren nog hebben horen uitleggen, dat zijn gidsenbelang ook niet met ongelukken gediend wordt, krijgen we hier een mens in doodsangst te zien. "Nu zal ze het wel opgeven!" denken we. Neen, ze doet het niet! Ze zal bovenkomen en... uiteindelijk komt ze er ook als Tonie haar met de beruchte "meelzaktechniek" over de moeilijkste plaats heengesleurd en haar voortdurend moed ingesproken heeft. Trillend van doorgestane emotie staat ze dan naast haar gids boven op de top met niets dan lucht rondom zich heen. Van duizeligheid dus blijkbaar toch geen last!

 

"Abseilen"...

De afdaling lijkt sensationeler dan ze in werkelijkheid is. Terwijl Tonie weer het touw houdt, loopt onze klauteraarster met de voeten tegen de uitspringende wand, de handen aan het touw en het lichaam bijna horizontaal in de lucht zwevend. Terwijl de gids het touw langzaam viert, gaat het zo over de uitstekende "bult" van de kolom. Daaronder echter kunnen de voeten de wand niet meer raken en dan laat Tonie haar loodrecht aan het touw naar beneden zakken. Tonie volgt dezelfde weg en trekt dan zijn touw uit de lus. Hoewel eigenlijk spectaculairder dan de beklimming betekent een dergelijk "abseilen" toch maar een kwestie van een paar minuten. Zo staan we dan weer met z'n drieën aan de voet van de "Worst". Galant feliciteren we de klauteraarster maar ze is er zich toch van bewust, dat haar prestatie niet "denderend" geweest is. Het ergst van al vindt ze nog, dat men haar vanaf de hut, waar inmiddels een tiental mensen zijn buitengekomen, met een kijker gevolgd heeft...

Als we nog even napraten, vraagt Tonie ons plotseling of we geen zin hebben de prestatie van onze Italiaanse na te doen. "'t Kost niets! Dat doe ik voor de aardigheid!" Even aarzelen we, maar dan verontschuldigen we ons met: "We hebben geen kletterpatchen"... en we tonen onze benagelde schoenen... "Neen, met nagels gaat het niet", meent Tonie. "Die rutschen!"... En nou maken we onszelf nog steeds wijs: "Als we die genagelde schoenen toch niet gehad hadden..." Maar Tonie zal toen ook wel van ons geweten hebben wat voor spek hij in de kuip had... Onze Italiaanse is echter de volgende morgen met hem op de Grote Zinne gegaan en heelhuids teruggekomen ook... De foto's, die we van haar-in-doodsangst genomen hebben, zullen we opsturen. Dat is beloofd! Maar dit artikel mag ze beslist nooit lezen!...

 

 

 

10. In de bergen ziet ge de mens-op-z'n-best...

 

Wanneer ge zo een paar dagen in dezelfde berghut huist, krijgt ge daar uw kennissen. Ge loopt elkaar wel eens op een of andere berg tegen het lijf en des avonds zit ge toch steeds bijeen in de gezellige gelagkamer voor het avondeten en voor het prettige uurtje daarna, onder het genot van het "Viertel Rotwein". Dat zijn de ogenblikken, die een bergvriend niet gaarne zou willen missen, omdat ze eigenlijk toch ook een essentieel element uitmaken van een echte bergvakantie... In de loop van de dag komen er nog wel eens dagjesmensen in de hut maar des avonds - als het guur is en een met sterren bestikte hemel zich als een grote kaasstolp over de bergen welft - treft ge in de hut alleen de echte bergenthousiasten, die de bergvreugde tot de bodem leeg puren. Ze variëren van "kletteraars" tot "jochvinken" maar vormen één grote familie van geestverwanten, waar het standsverschil wegvalt en de universiteitsprofessor met zijn eega naast de kantoorbediende en arbeider aan tafel zit, vertellend van of luisterend naar elkanders belevenissen. Ge betrapt hier de mens op z'n best...

Het is niet enkel jeugd, die gaarne in berghutten verkeert, zoals de oningewijde wellicht veronderstellen zou. Het tegendeel is veel eerder waar. Het alpinisme beleeft momenteel een crisis, die al niet van de laatste jaren dateert. Het is een algemeen gehoorde klacht, dat de jeugd van thans veel minder dan weleer de bergen intrekt. Sommigen menen, dat het alpinisme over zijn hoogtepunt heen is, anderen daarentegen - de optimisten - geloven aan een nieuw begin. De veel gehoorde klacht is, dat de jeugd zich verslingert aan motor en danszaal en dat zij het voor alles gemakkelijk wil hebben. Dus vooral die hutten bezoekt, waar men nagenoeg met de motor voor de deur rijdt. Er zijn hele verhandelingen reeds geschreven over deze zg. crisis waarin ook de jeugd haar verdedigers gevonden heeft.

 

Moeilijkheden

Tot de feiten behoort in ieder geval, dat tal van hutten veel minder bezocht worden dan weleer het geval placht te zijn. Verder dat de pachters de eindjes niet meer aan elkaar kunnen knopen en dat de Österreichischer Alpenverein, waarvan wij het genoegen hebben lid te zijn, steeds meer moeilijkheden ondervindt bij het verpachten van haar hutten. Zo gaan er bijv. al stemmen op om sommige hutten niet langer te "bewirtschaften", d.w.z. er niet langer spijs en drank te laten opdienen, doch ze zo in te richten, dat de alpinist en bergwandelaar er voor zichzelf moet zorgen, zoals in de meeste Zwitserse berghutten nog steeds het geval is.

Ook vroeger - in de opkomst van het alpinisme - kende men geen hutten, die bijna een hotel zijn, en sommigen menen, dat deze toestand van weleer de romantiek meer recht deed wedervaren. Gebrek aan pachters zou trouwens wel eens tot herstel van deze toestand kunnen dwingen. Tegenstanders van de oude methode vrezen, dat - bij afwezigheid van een steeds toeziende "Hüttenwirt" - de hutten spoedig in een toestand van verval zullen geraken. De manier waarop er des winters in de zg. "Winterräume" van gesloten hutten wordt huisgehouden, geeft wel enige aanleiding voor die vrees.

 

Oudere generaties

Een ander feit is ook, dat - hoewel de jeugd in haar geheel zeker geen verstek laat gaan - onder de huttenbezoekers de middelbare leeftijd opvallend sterk is vertegenwoordigd. Deze toch omvat de generatie die staat tussen oud en nieuw. Ze kan begrip opbrengen voor argumenten van de jeugd, doch herinnert zich ook nog de levensvreugde, die zij in haar jeugd in de bergen genoten heeft. En deze vreugden zijn voor wie ze eenmaal gesmaakt heeft, van dien aard, dat men ze altijd weer opnieuw beleven wil zolang de gezondheid dat toelaat... Daaruit valt het ook te verklaren, dat de hutten verhoudingsgewijs beslist veel lieden boven de middelbare leeftijd te bergen krijgen. Ons is het zelfs eens overkomen, dat we in de Ulmer-hut in de Lechtaler Alpen op een zondagse reünie stuitten van alpinisten in de leeftijd van zeventig tot tachtig jaar en misschien nog wel daar boven. Mannen met markante koppen en grote witte baarden, die zo van een oud schilderij konden zijn weggelopen. Mannen met de zware bergschoenen aan de voeten en de "pickel" als getrouwe metgezel...

 

Gezelligheid en romantiek

Hoe het dan ook zit met die crisis van het alpinisme: tot heden zijn in Oostenrijk en in Zuid-Tirol de meeste hutten nog altijd "bewirtschaft". En er heerst sfeer. Als ge daar enige dagen achtereen verblijft en ge komt des avonds moe van de tocht van die dag binnenvallen, schiet er altijd aan een of ander tafeltje wel een Duitse, Oostenrijkse, Italiaanse, Hollandse, Franse, Deense of Zwitserse arm omhoog ten teken, dat zich daar uw bergvrienden genesteld hebben en als uitnodiging tot bijschuiven... Hebt ge geluk dan grijpt er wel eens iemand de gitaar van de wand en wordt er gespeeld en gezongen. Hebt ge "pech" dan kan het gebeuren, dat de motor, waarmede de electriciteit wordt opgewekt (als uw hut tenminste zo modern geoutilleerd is), uitvalt, maar daar wordt de romantiek slechts groter door. We beleefden dit in de Zinnen-hut, doch daar is men op dergelijke gebeurtenissen voorbereid. Onmiddellijk werd er een aantal blakers met kaars te voorschijn getoverd. Als samenzweerders, met de hoofden dicht bij elkaar gestoken in 't schijnsel van de kaars, werd de even onderbroken conversatie voortgezet en toen het eenmaal tijd tot slapen was, hebben we, met de wakkelende kaars in de hand, onze legerstede op moeten zoeken. De romantiek was nu volledig...

 

 

 

11. Waar de stilte van weleer verdwenen is...

 

"Hier hebt ge de Hollander"... Met deze woorden brengt Jozef Reider, de "Wirt" van de Drei Zinnen-hut, met ons in contact een slanke jongeman, die blijkbaar naar ons gevraagd heeft. Op zijn revers prijkt het grote edelweiss-embleem, het bewijs dat we met een geautoriseerde gids te maken hebben. "Max Innerkofler", stelt hij zich voor. "Innerkofler... altijd maar Innerkofler"... denken we. We hadden het haast wel kunnen raden... 't Is een echte Innerkofler-gestalte, recht en slank! Het blijkt, dat hij ons de excuses overbrengt van zijn oom Gottfried, onze gastheer uit Sexten. Vanwege het slechte weer heeft hij de vorige dag onze afspraak niet na kunnen komen. En verder dan gisteren ging die afspraak niet. "Mijn oom weet niet of u vandaag en morgen ook nog hier blijft of dat u verder getrokken bent," zegt Max, "dus kan hij niet meer komen"... Ja, zo is het: onze afspraak liep niet verder. Jammer!... We zijn boos op ons zelf, dat we niet beter afgesproken hebben. Nu ontglipt ons een of andere wonderlijke tocht, die we alleen niet ondernemen kunnen. Er kan niets aan veranderd worden, want Max blijft nog verscheidene dagen "boven" om met zijn "Herren" afgesproken tochten te maken. We zijn dus de komende dagen op ons zelf aangewezen.

Een bijzondere aantrekkingskracht oefent het Paternsattel uit. Aan de achterzijde daarvan immers zijn we eenentwintig jaar geleden vastgelopen en belette de sneeuw ons door te dringen tot de Zinnen-hut en de noordkant van de Zinnen. De zuidzijde van het "Sattel" opent weer een geheel nieuw panorama, maar een teleurstelling betekent het dat de "civilisatie" al tot hier is doorgedrongen. Waant men zich bij de Zinnen-hut nog in de grote bergeenzaamheid, ten zuiden van het "Sattel" begint het contact met de bewoonde wereld. Dat wil zeggen: er kan een auto rijden en ze rijden er ook!

 

Het oude kapelletje

De een eind dieper naar het zuiden gelegen rifugio Bruno Caldart (2320 meter), waar we destijds - toen ze nog de naam rifugio Principe Umberto droeg - gelogeerd hebben in de wildernis, is vorig jaar afgebrand, maar nu weer bijna geheel... als hotel verrezen met parkeerplaats en al. Even met de auto van Misurina naar boven voor een kopje koffie... 't Is zo gebeurd. Maar de romantiek van de bergeenzaamheid is verdwenen.

Hetzelfde geldt voor de oude oorlogsstellingen. Slechts het uit 1914-1918 daterende kapelletje, waar een oude granaat als klok in het torentje hangt, heeft de tijd weerstaan maar is toch evenmin aan de modernisering ontkomen. Het is te mooi geworden... te blank gepleisterd... te zeer met gedenkstenen versierd... en de rijweg loopt er vlak naast... Als jongeman hebben we hier eens, midden in een bergwildernis en op de puinhopen van een oorlog, zitten peinzen. En we hebben niet kunnen weerstaan aan de verleiding het klokje te luiden. Een openbaring was het toen te horen hoe uit zulk een roestig stuk granaat zo'n heldere klank te voorschijn kon komen. Vredig klingelde het door de stilte waar anders niets vernomen werd dan nu en dan wat geritsel van van de bergen glijdend steenslag... Zo beleefden we vóór twintig jaar deze omgeving... Maar nu hameren in de verte bij de herbouwde hut de timmerlieden en heerst daar de onaantrekkelijke chaos van een bouwwerk.

 

Devoties

Nog hangt onze granaat in het klokketorentje maar er zit geen draad meer aan om te luiden. Men heeft het klokje zelfs vastgebonden. Bezoekers trekt het kapelletje echter genoeg. Daarvan getuigt... een stapel foto's aan de achterkant van het altaar. Het blijkt hier het gebruik te zijn, zijn foto met een devote wens er op geschreven achter het altaar te deponeren. Talrijke zijn van soldaten afkomstig... Zo vinden we een oord terug, dat voor ons vol schone herinnering was. Wat het eens aantrekkelijk maakte, ging verloren bij de steeds verdere ontsluiting van de bergen. Zonder heimwee zijn we teruggekeerd naar de Zinnen-hut, ons afvragend hoelang het duren zal tot ook van hier de bergvrienden verdreven worden.

 

Toverkasteel

Naast de Drei Zinnen en de Paternkofel behoort in de nabijheid van de Zinnen-hut de Toblacher Knoten (2615 meter) tot de meest fascinerende bergen. Als een machtig toverkasteel uit een grimmig sprookje steekt hij zijn twee torens naar de hemel, loodrecht afvallend aan de zuidzijde en schuinafhellend aan de noordkant. Deze berg vertoont nu werkelijk alle kenmerken van de Dolomieten: zijn uitdagende gestalte, de opeenstapeling van blokken, de horizontaal lopende "banden", waar de blokken van elkaar gescheiden zijn, de verweerdheid en de rijkdom aan kleur. Hier presenteert zich voor de bergenthousiast de verleiding in haar bekoorlijkste vorm. Ge kunt eenvoudig niet ontkomen aan een klauterpartij naar een van de uitdagende "banden".

Zo'n "band" eenmaal bereikt wordt de hartstocht pas voorgoed geprikkeld. Ge speurt de wand af naar nieuwe grepen en zo komt ge langzaam naar boven. De berg is al lang geen kolos meer van koude steen, maar hij lijkt een levend wezen geworden en bij elke aanraking met de rots is het of ge iets heel dierbaars streelt. Als een vlieg kleeft ge aan de wand en ge vergeet de diepte, die beneden gaapt, totdat er weer zo'n volgende "band" bereikt is en er gelegenheid tot uitblazen komt. Ten slotte wacht dan boven op de top de "Gipfelrast" als een rijke beloning voor alle inspanningen...

 

Ladders in de wind

Zoals in de hele omgeving van de Zinnen-hut gapen ook uit de Toblacher Knoten de zwarte gaten van de oude oorlogsstellingen. Hier was eens iedere berg een vesting met vele uitgeboorde gangen, die men thans nog bezoeken kan. Aan de voet van de Knoten kunt ge dwalen door oude loopgraven, welke nog duidelijk tonen hoe eens hier de doorgang van de vijand werd afgesneden. De hoge stellingen in de bergwanden bewaakten iedere overgang, waar geen "Murmeltier" passeren kon zonder te worden waargenomen. Versleten ladders uit 1914, die volkomen onbetrouwbaar zijn, hangen zacht te wiegen in de wind. Soms treft ge nog een granaatsplinter of een hele granaat aan en doorgeroeste patroonhouders van de geweren liggen nog overal in de loopgraven verspreid. Soms op slechts een honderd meter van elkaar verwijderd lagen hier de Italiaanse en Oostenrijkse stellingen tegenover elkaar. En aan beide zijden heeft men ze gehouden totdat uiteindelijk - na een Duitse doorbraak op een ander front - de Italianen zich moesten terugtrekken om niet ingesloten te worden.

Dat zijn allemaal oude verhalen, die hier in de oude stellingen weer tot leven komen en er aan herinneren, dat in de Dolomieten niet steeds de rust en vrede hebben geheerst, die de vakantieganger er nu vindt...

 

 

 

12. Schone belevenissen met 'n tragisch slot

 

"God schiep de dag en ik stap er doorheen!" Deze Pallieteriaanse woorden komen ons onweerstaanbaar in gedachten als we, in de prille ochtend van een zomerdag vol zon, afscheid nemen van al onze nieuwverworven kennissen, om via een andere weg als we gekomen waren, namelijk door het Altensteiner dal, weer af te dalen naar Sexten. We zijn er van overtuigd, dat het leven waard is geleefd te worden al weten we ook, dat men in de Dolomieten de dag niet voor de avond moet prijzen. Om het gevoel van onmetelijke vrijheid te kennen, dat hedenmorgen als een hemelse zegen over ons daalt, moet ge ooit een tocht van drie uur door de bergstilte gemaakt hebben met in u de wetenschap, dat ge voor die paar uurtjes een hele dag de tijd hebt. Het pad daalt voortdurend, dus de inspanning is gering. Niets dwingt u vlugger te gaan dan ge verkiest en geen mooi plekje, dat u tot rust noodt, behoeft ge voorbij te lopen.

Daar kan het wondere dal, dat de naam van Fischleinboden draagt, over meepraten. Binnen de twee uur hebben we het bereikt. De door de zon gestoofde grasmatten en de schaduwpartijen van de slanke sparren zijn te verleidelijk om hier niet een paar uur zijn bivak op te slaan. Dat is leven en de schoonheid van de natuur met volle teugen drinken. Het "carpe diem" wordt hier een werkelijkheid, tot groot vermaak van passerende toeristen aan wie we ons zelf als een der wonderlijkste verschijnselen van onze eeuw voorstellen, namelijk een mens die de tijd heeft... We weten niet tot welke andere dartelheden al het kinderlijke geluk van Fischleinboden ons nog gebracht zou hebben indien het wisselvallige weer van het seizoen ook hier niet als spelbreker was opgetreden. Het uur, dat ons nog van Sexten scheidt, wordt onder motregen afgelegd, doch als we het vertrouwde "Haus Innerkofler" binnenstappen, stortregent het. Zó is ons afscheid van de bergen. Maar niet dat van de mensen...

 

Het derde edelweissje...

Huis en hof wordt er in de loop van de dag bezichtigd en dan ontdekken we in een schuur dezelfde wagen, waarmede we eenentwintig jaar geleden, onder de hoede van Gottfried Innerkofler, naar Fischleinboden zijn gereden. Het voertuig staat nu op non-activiteit omdat er geen wagens met stalen banden meer gebruikt worden. Ook hier dus: voorbije tijden...

In de tuin bloeien drie prachtige edelweissjes. Van de bergen overgebracht naar hier, waar ze niet thuis horen, maar het toch óók wel doen. Gottfried heeft de attentie ons er éen van aan te bieden, een prachtexemplaar! "Om bij de andere te steken", zegt hij. "Bij die twee van mijn vrouw op de brief"... We beloven het souvenir goed te bewaren...

De tweede ontdekking, die we doen is, dat het grote huis aan de achterzijde nog bewoond wordt door een zoon van onze gastheer met diens jonge vrouw en baby. De laatste vormt het vijfde Innerkofler-geslacht, dat wij ontmoeten: twee in een boek en drie in levende lijve! Bij het jonge echtpaar worden we des avonds uitgenodigd. Achter wijn en koekjes zijn we de gast van de Innerkofler-familie in de intieme sfeer van de Zuid-Tiroolse haard en de ongekunstelde hartelijkheid van deze bergbewoners. De traditie, die ons hier zovele jaren geleden getroffen heeft, wordt goed gecultiveerd en voortgezet...

 

Afscheid

De volgende ochtend trekt Gottfried Innerkofler zijn zondagse schoenen aan om ons naar de bus te brengen. Met de hand van een kenner weegt hij onze rugzak. "Mmmmm"... zegt hij, wat betekent: "Niet te gek zwaar maar ook niet zo licht"... We kunnen hem er niet van weerhouden onze rugzak te schouderen. Hij móét en zál hem naar de bus dragen, zoals dan ook geschiedt na een hartelijk afscheid van de Innerkofler-kring, die achterblijft en waarvan de welgemeende woorden van de jonge Frau Innerkofler: "Und mögen Sie recht gesund bleiben, und auf Wiedersehen"... nu nog in onze oren naklinken...

Op het dorpspleintje, waar de bus reeds te wachten staat, volgt dan het laatste afscheid, het afscheid van Gottfried, de man voor wie wij naar Sexten waren teruggekomen. 't Is kort, krachtig, maar hartelijk en met een handdruk, die niet om veel woorden vraagt. "Ja, we komen terug! En het zal geen eenentwintig jaar duren", beloven we. Dan rijdt de bus weg. We zien Gottfried met zijn vaste tred hotel "Post" binnenstappen - zeker om een "Viertel Rotwein" te drinken, denken we en horen nog hoe hij door de kellnerin begroet wordt. Zo op de rug zagen we onze gastheer voor het laatst. We konden toen niet vermoeden, dat wij hem nooit meer zouden terugzien...

 

Dood!

Van de Dolomieten zijn we naar Noord-Tirol gereisd. Veertien dagen hebben we daar zorgeloos rondgetrokken door de Lechtaler Alpen. Toen we thuis kwamen - boordevol van al het genotene - lag daar reeds zes dagen op ons te wachten een grote brief met brede zwarte rand, die het plotseling overlijden van Gottfried Innerkofler meldde... Later hebben we vernomen, dat hij gestorven is aan hartverlamming, die hem in de slaap verrast heeft. "Een schone dood", pleegt men te zeggen, maar toch wel pijnlijk voor hen, die achterblijven. Een tragische bijzonderheid is ook nog, dat het overlijden plaats vond één dag na het huwelijk van zijn jongste dochter... "Twee zou voor moeder te veel zijn"... had in 1915 Sepp Innerkofler tot zijn Friedl gezegd toen deze mede wilde op een gevaarlijke patrouille... Nu zijn er plotseling twee stoelen leeggekomen in het toch reeds zo stil geworden grote huis daar in Sexten...

 

Waarom?...

De dood van onze vriend heeft ons tot peinzen gezet. Immers, hij zelf was het, die het graf aanwees, waar hij, veertien dagen later, te rusten zou worden gelegd... Ook van hem ging het voorstel uit een foto van het graf van zijn vader te maken... Nu weten wij, dat een derde, die we niet zien konden, ons beiden vergezeld heeft, op onze gang over het kerkhof van graf tot graf... En nu weten we ook, dat - toen daar op het Sextener kerkhof in de stilte van de zomeravond onze camera klikte - achter onze vriend Gottfried de dood stond en dat we deze mede gefotografeerd hebben...

Tevens hebben we gedacht, waarom juist wij uit het verre Holland zijn moeten komen om deze allerlaatste foto van Gottfried Innerkofler te maken?... En waarom werden reeds lang vaststaande andere vakantieplannen, te elfder ure, in een reis naar Sexten omgezet?... Eenentwintig jaar waren we weggebleven... Voor Frau Innerkofler kwamen we reeds anderhalf jaar te laat... Hadden we onze reis nóg veertien dagen uitgesteld, dan zouden we ook voor Gottfried te laat geweest zijn...

 

Nu bewaren we drie edelweissjes: één van Gottfried en twee van zijn vrouw... Een klaverblad... Ook bewaren we drie doodsprentjes: één van Sepp Innerkofler, één van Frau Innerkofler (geboren Rogger) en één van Gottfried Innerkofler... Ook een klaverblad...

 

 

Bronvermelding:

"De reis van een heimwee" verscheen in 12 afleveringen in de Nieuwe Tilburgse Courant op:

- donderdag 25 oktober 1956

- dinsdag 30 oktober 1956

- vrijdag 2 november 1956

- woensdag 7 november 1956

- dinsdag 13 november 1956

- woensdag 14 november 1956

- zaterdag 17 november 1956

- woensdag 21 november 1956

- donderdag 22 november 1956

- zaterdag 24 november 1956

- donderdag 29 november 1956

- donderdag 6 december 1956