De reis van een
heimwee
1. Na ruim
twintig jaar weer in de Dolomieten
"Wiedersehen!" staat er met extra grote letters
geschreven op de marge van de brief in folioformaat,
die wij uit Sexten (Sesto) in de Dolomieten
ontvangen hadden van Klara Innerkofler als de
penvoerster van haar man de berggids Gottfried
Innerkofler en zijn vijf kleine kinderen. Twee
fraaie edelweissbloempjes zitten er zorgvuldig op
vastgestoken als groet van mensen en bergen. De
brief is gedateerd 5 maart 1936 en méér dan twintig
jaar hebben wij hem in ons archief bewaard zonder
dat het sindsdien tot een "Wiedersehen" gekomen is.
Dat heeft zo zijn oorzaken gehad, waarvan er een
geweest is onze vrees terug te keren naar de plaats
waar men lang geleden gelukkig geweest is. 't Is
toch immers zo, dat de tijd iedere herinnering
verguldt, dat we het verleden idealiseren en dat -
wanneer we ons na jaren nog eens met de
werkelijkheid gaan confronteren - de teleurstelling
niet uit kan blijven. Beter is daarom vaak maar niet
de proef op de som te nemen indien men tenminste
zijn schone dromen niet verliezen wil. Daarom hebben
we reeds na enige jaren een terugkeer naar Sexten
gevreesd. En deze vrees is groter geworden met het
stijgen van het aantal jaren dat voorbijging. Tot
dan eindelijk op zekere dag...
Wat is er sindsdien in Sexten gebeurd?...
Ja,
op zekere dag van de voorbije zomer staan we dan op
het station van Innichen (San Candido), het laatste
station in het Pusterdal vóór de weg door het
Sextenerdal, die naar het nog zeven kilometer
verwijderde Sexten voert. We weten niet hoe het
komt. Enige maanden vroeger hadden we eigenlijk heel
andere vacantieplannen in kannen en kruiken gehad.
Plotseling hebben we ze omgegooid, omdat er een
onverklaarbare drang ontstaan was, die zei, dat we
naar Sexten moesten. Om precies te zijn: de 11de
juni 1935 waren we daar bij de familie Innerkofler.
In eenentwintig jaar zijn we er niet teruggekeerd en
nu is ineens Sexten het parool geworden. Waarom is
nu de vrees voor de desillusie en voor het verlies
van een schone droom overwonnen? We weten het niet.
Ja,
er wachten ons daar, in de Ampezzaner Dolomieten in
Noord-Italië, nog een paar tochten, die wij destijds
- vanwege de overvloedige sneeuw (we waren veertien
dagen te vroeg verschenen) - niet hebben kunnen
maken. Het verlangen naar revanche heeft ons nooit
geheel verlaten... Dat is één motief voor onze
terugkeer. En het andere: we willen inderdaad die
familie, waar we het zo prettig gehad hebben en wier
brief al de jaren door ons van zoveel hartelijkheid
getuigd heeft, bij het herhaalde herlezen, nog eens
terugzien... Eenentwintig jaar is een stuk van een
mensenleven. En een wereldoorlog ligt daartussen!
Wat zal er van die familie geworden zijn? Onze
brieven in de oorlog - twee met een jaar
tussenruimte - bleven onbeantwoord. Zijn onze
vrienden daarginds gestorven? Heeft men ons
vergeten? Per saldo waren we eigenlijk toch maar een
passant en we hadden slechts één namiddag en één
nacht bij hen doorgebracht... Van de andere kant
echter was dit korte verblijf voldoende geweest om
een speciale band te slaan, een band, zoals die
gewoonlijk niet pleegt te ontstaan bij zulk een
vluchtig toeristisch bezoek.
Hoe het begon
Het
toeval had ons in het huis van Gottfried Innerkofler
gevoerd. Deze nu bleek de oudste zoon van Sepp
Innerkofler, de beroemdste berggids van de
Dolomieten in de jaren vóór de eerste wereldoorlog.
Wie berglectuur leest, stuit vroeg of laat steeds op
de naam Sepp Innerkofler. Daarom kenden ook wij, bij
ons eerste verblijf in Sexten, reeds in grote lijnen
de levensgeschiedenis van Sepp. We wisten hoe hij -
als leider van de beroemde "Vliegende Patrouille"
bij de strijd aan het Dolomietenfront - bij een
poging tot herovering van de Paternkofel op 4 juli
1915 gesneuveld is en we kenden hem als de
veroveraar van verschillende tot dan toe nog niet
bestegen toppen en wanden in de Dolomieten waaronder
de Kleine Zinne en de oostwand van de Zwölfer. Deze
kennis van ons nu bleek een speciale introductie bij
de zoon van de beroemde vader en zij werd in 1935 de
aanleiding tot een lang gesprek tot in de late
avonduren met vóór ons, op de blankgeschuurde tafel,
in de gele kegel van het schijnsel van een
petroleumlamp, een buffetlade vol souvenirs van Sepp
Innerkofler. O.a. bevonden zich hieronder
verscheidene gidsenboeken, waarin alpinisten in
verschillende talen hun tevredenheidsbetuigingen
hadden neergeschreven. Ook de naam van de
Nederlandse alpiniste Immink kwam hierin voor.
Nog steeds angst...
In
1936 hebben wij in deze krant over deze ontmoeting
geschreven en als we dat nu nog eens nalezen, blijkt
daar uit, dat we reeds toen gevoeld hebben hoe er op
verrassend snelle wijze een méér dan gewone relatie
tussen voor elkaar vreemde mensen ontstaan was. We
hadden het artikel naar Sexten opgestuurd, vergezeld
van twee foto's die we daar gemaakt hebben.
Bovengeschetste omstandigheden nu gaven ons
aanleiding te hopen, dat men ons misschien niet
vergeten was al kwam er dan geen antwoord op deze
brieven. En nu waren we dan zelf gekomen om ons te
overtuigen...
Al
is de vrees voor de desillusie in zoverre overwonnen
geweest, dat ze ons niet meer belet heeft de trein
naar het Pustertal te nemen, ergens in een hoek van
ons hart zit ze toch nog wel te knagen. Daarom
hebben we onze komst niet aangekondigd. We willen de
mogelijke teleurstelling niet reeds thuis over ons
laten komen. Een familielid zou ons immers het
bericht van hun overlijden kunnen doen toekomen!
Neen, het uitsluitsel over wat we vrezen en hopen
moet zo lang mogelijk worden uitgesteld. We willen
niet weten, dat ze dood zijn maar evenmin of we al
of niet hartelijk zullen ontvangen worden... Al deze
voorafgaande overwegingen zijn ons door het hoofd
gespeeld vóór het aanvaarden van de reis, ze hebben
ons niet los gelaten tijdens de reis en ze houden
ons bezig nu we voor het stationnetje van Innichen
staan en de ontknoping van het mysterie niet lang
meer op zich zal laten wachten...
De geest overwint
Eenentwintig jaar geleden hebben we de 7 kilometer
van Innichen naar Sexten gelopen met de rugzak op de
schouders. Ook deze wandeltocht is in de herinnering
tot de ideale tocht gerijpt. Daarom hebben we ons
voorgenomen ze nog eens over te maken, precies zoals
weleer. Als er nu maar geen autobus aan het station
staat als een verleiding voor het zwakke vlees, dat
spoedig genoeg heeft uitgerekend, dat het - zonder
vermoeienis - na twintig minuten in Sexten zijn kan.
Maar natuurlijk ten koste van de herinnering!
Helaas, er staat wél een autobus. Nu begint - alle
goede voornemens ten spijt - het vlees zijn partij
te spelen. De zoveel slimmere geest kiest als
laatste barricade de veronderstelling, dat het
misschien wel niet de bus voor Sexten zal zijn...
Het is wél de bus voor Sexten!... We draaien er
omheen als een kat om de hete brij... Instappen??...
Lopen??... Instappen??... Lopen??... De geest tracht
tijd te winnen... Dan rijdt de bus weg! Hoera, het
is gebeurd! De geest heeft de strijd gewonnen! We
zullen lopen!
2. Een brandende
vraag vindt beantwoording
Men
moet oud genoeg zijn om herinneringen te kunnen
vertroetelen en zelf ooit, na vele jaren, zijn
teruggekeerd naar de plaats, waar men meent een stuk
van het geluk gevonden te hebben, om iets na te
kunnen voelen van de ontroering, die zich van ons
meester maakte, toen wij - na een afwezigheid van
eenentwintig jaar - voor de aanvang stonden van de
reprise van een voettocht naar Sexten (1300 meter)
in het na 1919 Italiaans geworden Zuid-Tirol, het
land van de Dolomieten. We hadden het gevoel of we
een pelgrimstocht aanvaardden en daarbij gewijde
grond betraden toen we het Innicher stationnetje,
waar we met opzet de bus zonder ons hadden laten
wegrijden, de rug toekeerden...
Evenals weleer baadt het land met zijn grillig
gevormde bergen, die karakteristiek voor het
Dolomietenlandschap zijn, in een heerlijke zomerzon
als we de eerste schreden zetten op de binnenweg,
die ons naar de Sextenerbach zal voeren. We weten,
dat we het dorp Innichen links moeten laten liggen
doch zouden de beek toch niet zo gemakkelijk hebben
teruggevonden, indien een kind ons niet de weg
gewezen had. Eenmaal bij de beek wordt het ons
duidelijk, dat er een stuk mensenleven voorbijgegaan
is sinds voor de eerste keer onze voeten langs deze
oever gingen. Het struikgewas van toen is veranderd
in grote bomen, die het pad geheel overkoepelen en
nu een tunnel vol koele schaduw maken, waar we eens
menig zweetdruppeltje geofferd hebben. Alleen de
beek is zichzelf gebleven. Hier stoeit het water
voort over de rotsblokken, zoals het dat twintig
jaar geleden, en de hemel mag weten hoeveel jaren
tevoren, ook gedaan heeft.
De eerste desillusie
Na
een minuut of twintig mondt het pad uit op een grote
macadamstraatweg en dat is dan meteen de eerste
desillusie. In onze herinnering leefde hier een
smalle bergweg waarlangs de boeren van Sexten hun
boomstammen met paard en wagen naar Innichen reden.
Verdwenen is de bergweg met zijn vele bochten. Hij
heeft plaats gemaakt voor een brede, moderne
verkeersstraat, waarover - van tijd tot tijd - een
luxe auto ons voorbijraast, op weg naar de Kreuzpas
om vandaar verder te gaan naar Venetië wellicht...
De geïsoleerde ligging van Sexten, waar we het einde
van de wereld dachten te weten, blijkt verdwenen en
misschien is het dorp al geofferd aan de moloch van
het snelverkeer.
Geen
enkel herkenningspunt biedt ons deze weg, maar
gelukkig staan rechts de Dolomieten nog onveranderd
en ongedeerd als de garantiemerken van Sexten en
symbolen van de eeuwigheid. Als vingers, die een
dure eed zweren, steken zij hun spitse toppen, waar
licht en schaduw scherp van elkaar gescheiden zijn,
naar de hemel en het is alsof ze ons toeroepen: "Wat
ook vergaan moge, wij staan borg voor Zuid-Tirol met
het land van Sexten." Daar is de Schusterspitze
(3152 meter), ernaast de Gsell (2864 meter). Een
poosje later duiken de Zwölfer (3091 meter), de
Elfer (3092 meter) op en morgen zullen we voor ons
zien verschijnen de hele "zonneklok" van Sexten met
nog de Sechser, de Einser en de Neuner, alle bergen,
die de naam dragen van het uur, waarop de zon recht
boven hun top staat en waaraan de bergboeren uit
vroeger tijden, toen er nog geen zakhorloges
bestonden, de tijd maten, als zij op 't land
waren...
Een brandende vraag...
Kort
vóór de kom van Sexten raken we in gesprek met een
inwoner. Hoewel het landschap de volle aandacht
opeist, woelt in onze geest toch altijd de vraag van
hoop en vrees: "Wat zullen we in Sexten vinden?"
Slechts een paar woorden kunnen nu volstaan om aan
alle onzekerheid een einde te maken: "Leeft de
familie Gottfried Innerkofler nog?"... De woorden
branden ons op de lippen. Ze worden niet
uitgesproken, want dan zou nu misschien onze illusie
gevonnist worden. Nóg kunnen we die rekken. En
betekent het niet een geraffineerd-verfijnd genot
zich zelf te treiteren met de vreugde, die toch ook
ten deel kan vallen?... Zonder gesproken te hebben
over wat ons zo intens bezig houdt, nemen we
afscheid van de Sextenaar...
Even
later betreden we de kom van het dorp. Het blijkt
niets meer te hebben van het negorijkarakter van
vroeger, doch het heeft zich opgewerkt tot een
intiem, sfeervol plaatsje, dat reeds toeristen
trekt. Op deze zondagmiddag heerst er zelfs nogal
wat vertier rondom het prettige dorpspleintje met
zijn winkeltjes en een paar keurige hotels. Hotel
"Post" is een oude bekende. Hier moeten we voorbij
en dan kan het huis der Innerkoflers niet ver meer
zijn! We weten zeker het terug te zullen kennen aan
twee stenen paaltjes voor de deur. Maar deze vormen
dan ook met een lang balkon de enige herinnering aan
de uiterlijke vorm van het huis.
Als
het huis met de paaltjes niet opdoemt en we reeds
het einde van het dorp menen te naderen, worden we
ongerust. Wanneer we dan op een bank een oude man
zien zitten, is ons geduld uitgeput. Nu geen
scrupules meer, geen angst, geen uitstel! Nu moeten
we het weten! Nu gaat het er op of er onder! Wordt
de in de jaren tot illusie gerijpte herinnering met
één slag stuk geslagen of zal het "Wiedersehen"
eindelijk werkelijkheid worden... We vertellen de
oude man in een paar woorden het doel van ons bezoek
en dan komt de hoge vraag, die van Tilburg tot hier
toe in ons gebrand heeft, als een verschroeiende
vlam, er uit: "Leeft de familie Gottfried
Innerkofler nog?"... Zie zo, dat is gebeurd! We
houden onze adem in! We proberen de man zijn
antwoord van de lippen te lezen. En hij, die niet
beseffen kan, wat er voor ons afhangt van wat hij nu
zeggen gaat, opent de mond en zegt bedaard, alsof
het de gewoonste zaak van de wereld gold (was het
voor hem inderdaad ook!): "Ja, Gottfried wél, maar
Klara is dood"... Zo, nu weten we het! Twee
gevoelens, beide even sterk, botsen hier op elkaar:
vreugde omdat Gottfried leeft en wij elkaar dus
direct zullen weerzien, droefheid omdat Frau Klara
dood is en wij elkaar niet meer zullen begroeten...
We hebben gegokt en gewonnen... We hebben gegokt en
verloren... Er gaat ons iets geschonken worden maar
er is ons ook wat ontnomen... Er valt geen brug te
slaan tussen deze twee uitersten van leven en
dood...
Niet geslagen
Maar
we gunnen ons, daar bij die bank onder een boom in
Sexten in de Dolomieten, niet lang de tijd tot
filosoferen, want nu flitsen, in een nerveus tempo,
dat wel fel in tegenstelling is tot de rust van de
oude man, de vragen over onze lippen! Ja, Gottfried
is volkomen gezond. Klara stierf anderhalf jaar
geleden. "O, ze heeft zo zwaar geleden", zegt de
man. "Wel vier, vijf jaar. Tumor!" Dit laatste woord
spreekt hij haast fluisterend uit... Wanneer men in
Duits sprekende landen eufemistisch van "Tumor"
praat, dan weten de mensen, wat er bedoeld wordt...
Daar staan we dan: teleurgesteld en blij, maar zeker
niet geslagen. Onze reis is niet helemaal vergeefs
geweest... In onze zak voelen we de brief van Klara,
die goedgestelde brief zoals men die van de vrouw
van een berggids niet verwachten zou. Zonder
taalfouten geschreven in een grote hand, even klaar
als de naam van haar, die de woorden eenentwintig
jaar geleden neerzette. De brief met "Wiedersehen!"
afzonderlijk in de marge! We hadden hem de
schrijfster willen tonen, met haar edelweissjes van
1936 er nog op, maar hier in Sexten hebben we onze
aansluiting gemist. We zijn anderhalf jaar te
laat...
Een deur kraakt open...
Of
het huis nog ver is? "O, maar een paar honderd
meter." "We zien het wel aan de paaltjes", zeggen
we, maar de man legt ons uit, dat die verdwenen
zijn, opgeruimd voor de nieuwe verkeersweg. Nog één
keer moeten we onderweg naar het huis vragen en dan
staan we er voor. Er is niets aan, dat ons bekend
voorkomt. Het blijkt een kast van een huis met twee
lange balkons boven elkaar, terwijl er maar één in
onze herinnering leefde. Een bordes als de pui van
een dorpsgemeentehuis met trappen aan weerszijden
geeft toegang tot de hooggelegen, brede voordeur.
Verschillende vensters zijn gesloten. De naam, heel
hoog tegen de gevel, "Haus Innerkofler", is alleen
voor de ingewijde nog leesbaar. Het hele huis maakt
een indruk van verlatenheid. Er is geen bel. Met
gemengde gevoelens drukken we tegen de dubbele
voordeur, die aan de bovenkant met smeedwerk
afgeschermd glas draagt. Één deur kraakt open en we
kunnen binnentreden...
3. Jaren
vervlogen, maar de herinnering bleef
Zoals in een vorig artikel verteld, wisten we toen
we op het bordes stonden van het huis van Gottfried
Innerkofler in Sexten in de Dolomieten, dat onze
terugkeer - na eenentwintig jaar - in het Pusterdal
geen mislukte reis meer kon worden, omdat we de
zekerheid bezaten in ieder geval de man, die we
zochten, nog gezond en wel te zullen aantreffen, al
was zijn vrouw, die we ook zo graag teruggezien
hadden, inmiddels overleden. Maar met deze zekerheid
waren nog niet alle problemen opgelost. Zo wachtte
immers nu antwoord op de vraag of men ons nog zou
herkennen, en wanneer dit niet het geval mocht zijn
of men zich ons herinneren zou nadat we ons met
bewijsstukken gelegitimeerd hadden. En als dit ook
al lukte, wat dan de reactie zou zijn. Die kon toch
eigenlijk onmogelijk zo worden, dat ze beantwoordde
aan de hoop, die wij, al idealiserend, de jaren door
tot een misschien etherische droom vervormd hadden.
Dit alles ging nu onthuld worden...
Als
we de deur van het huis van Innerkofler geopend
hebben, staan we in een portiek, dat de geur van het
verleden ademt. Een verleden, dat nog gestalte
krijgt door oude portretten aan de wanden en
portretten en heiligenbeelden met bloemen op een
kastje tegen een der wanden. We zien dit alles
slechts vluchtig in het voorbijgaan, want reeds
hebben we dubbele klapdeur opengedrukt en treden we
in een zeer brede, duistere ruimte, zoals die vaak
midden door de grote Tiroolse huizen loopt en waarop
enkel deuren van de rechts en links gelegen kamers
uitkomen. Ergens achter aan de linkerkant valt
plotseling een lichtbundel in de schemering doordat
er een deur open gaat en in dit licht komt ons een
meisje van vooraan in de dertig tegemoet.
Verbazing!
"Of
we hier bij Gottfried Innerkofler zijn", vragen we
om te beginnen. "Ja", zegt ze eerder wat schuchter
dan verrast. "Of zij misschien een dochter is?" Weer
een bevestigend antwoord. En dan steken we van wal
met ons verhaal. Dat we eenentwintig jaar geleden
hier gelogeerd hebben. Dat we nog gecorrespondeerd
hebben... een mooie brief van haar moeder bezitten
met edelweissjes er op... En zo gaat het verder,
zonder dat we nog met ons legitimatiemateriaal voor
de dag gekomen zijn. Tot nu toe zijn wij alleen aan
het woord geweest maar dan wordt de Tiroolse plots
spraakzaam. "Komt u uit Holland?" vraagt ze want dit
hebben we zelf nog niet verteld. "Hoe raadt u dat zo
direct?" "O, uw tongval", luidt het antwoord. En dan
begint ze te recapituleren: "U komt uit Holland, was
eenentwintig jaar geleden hier en hebt een brief van
mijn moeder ontvangen... Dan bent u waarschijnlijk
de heer X!"... We staan perplex! Niet alleen dat ze
voor de vuist weg onze naam noemt, maar ze spreekt
hem nog juist uit ook terwijl hij in Duits sprekende
gebieden toch altijd lichtelijk verbasterd wordt.
Levende werkelijkheid
"Ja,
ik ken u natuurlijk niet meer want toen was ik nog
een klein kind," gaat ze verder, "maar mijn vader en
moeder hebben vaak over u gesproken." Ze vertelt
dan, dat haar moeder dood is en wij zeggen, dat we
dit al in het dorp vernomen hebben. Tijdens haar
ziekte - zo gaat ze verder - heeft ze nog eens
gezegd: "Hoe zou het mijnheer X uit Holland toch
maken. We horen niets van hem en hij had gezegd nog
eens ooit terug te zullen komen..." Bij deze woorden
wordt het "Wiedersehen" in de marge van de brief van
1936 voor ons eerst goed een levende werkelijkheid.
Nu pas krijgen we de zekerheid, dat het geen
beleefdheidsfrase geweest is, doch dat die woorden
zijn opgeweld uit een warmvoelend hart en inderdaad
betekenis hadden... Dit lijkt het moment om met die
bewuste brief voor de dag te komen. En even later
leest, in de schemering van de corridor van het
grote huis, het eenvoudige, Tiroolse meisje de
brief, die haar anderhalf jaar geleden gestorven
moeder, ruim eenentwintig jaar geleden aan een
nauwelijks bekende Hollander geschreven heeft. En ze
ziet de twee edelweissjes precies zó in de hoek van
die brief zitten als haar moeder ze daar tussen twee
zorgvuldig gemaakte insnijdingen heeft
vastgeklemd... Geen wonder, dat haar onder het lezen
de tranen in de ogen komen en dat de toch al zo
grote stilte van het huis nu voelbaar wordt.
Onze "eigen" kamer
Als
even later de draad van ons gesprek weer kan opgevat
worden, vernemen we, dat haar vader niet thuis is,
maar spoedig komen kan. "Precies als eenentwintig
jaar geleden maar toen kregen we dezelfde boodschap
van de moeder!"... denken we... "Of ze nog kamers
verhuren?" "Ja zeker", luidt het antwoord. "Of we er
een kunnen hebben?" "Natuurlijk!"... En dan gaan we
de brede trap op naar boven, nadat we nog even
vluchtig een blik in de keuken geworpen hebben om te
constateren, dat daar nog alles ongeveer bij het
oude schijnt...
Wanneer men ons boven een eenpersoonskamer toont,
waarvan de vensters gesloten zijn, zodat we alleen
vaag de ruimte zien, weten we toch met zekerheid te
zeggen, dat we die kamer "toen" niet gehad hebben.
Kamer nummer twee blijkt evenmin de onze. "Maar dan
moet u destijds een tweepersoonskamer gehad
hebben!"... zegt ze. "'t Is mogelijk, we weten het
niet meer." Maar hierboven vinden we toch iets
bekends terug, en met overtuiging wijzen we naar een
deur rechts. "Daar moet het geweest zijn en er kwam
een deur op het balkon uit!" "Dat klopt", antwoordt
het meisje. Ze opent de deur en een grote, gezellige
helverlichte tweepersoonskamer, waar de zon
binnenstraalt, lacht ons tegemoet. Het is onze
"eigen" kamer!... Zo'n echte Tiroolse kamer met
ongeverfde houten wanden, geel geworden door de
tijd. Met die blankgeschuurde houten vloer waarvan
men eten kan, de grote lits-jumeaux en de dubbele
deur naar het balkon. We missen alleen de divan, die
door een tafel vervangen blijkt en het
lampetkannetje met kom van weleer heeft plaats
moeten maken voor modern sanitair met stromend
water.
Kamers, die men niet vergeet
We
hebben altijd gemeend, dat kamers in particuliere
huizen, in tegenstelling tot hotelkamers, karakter
hebben. Daarom vergeten wij al de hotelkamers, waar
we ooit gelogeerd hebben, maar onthouden al de
kamers van particulieren. Al zijn er dan
eenentwintig jaar verlopen, hier treffen we een oude
bekende aan. Destijds hebben we er ons in één slag
thuisgevoeld en nu behoeven we niets anders te doen
dan binnen te stappen met het gevoel of we nooit weg
zijn geweest... "Ja, omdat het hier zo'n merkwaardig
weerzien betreft, kunt u deze kamer weer hebben, al
bent u alleen", zegt Fräulein Innerkofler.
Zo
ver zijn we nu dan gevorderd. Behoudens de dood van
Frau Innerkofler wijzen alle tekenen tot heden in de
richting van aangename verrassing en prettig
weerzien. Vol spanning wachten we het verdere
verloop der gebeurtenissen af. Alles wat we nu aan
het beleven zijn, lijkt een droomfilm, die
regelmatig verder draait, steeds weer nieuwe
taferelen brengend. We gaan ons wat verfrissen na de
lange en emotievolle reis en spreken af, dat we
gewaarschuwd zullen worden als Gottfried Innerkofler
arriveert. Dan zullen we naar beneden komen, in de
ons zo vertrouwde keuken. Daar willen we zitten aan
de tafel, waar we destijds gezeten hebben. Er zal
veel te vertellen zijn...
4. Een weerzien,
dat vol verrassing bleek
Niet
zonder ontroering en met grote voldoening hebben we
in het huis van Gottfried Innerkofler in Sexten weer
bezit genomen van de kamer, die we daar eenentwintig
jaar geleden bewoonden en wachten op de dingen, die
nog komen moeten. 't Is er stil geworden in dit
grote huis in vergelijking tot vroeger toen er vijf
kleine kinderen speelden. Bij ons binnenkomen en
onze gang naar boven hebben we het al bespeurd aan
de ouderwetse wandversieringen en verkleurde
portretten. Alles ademt hier de sfeer van het
verleden, dat blijkbaar met zorg gekoesterd wordt.
Het is ons of hier, in de jaren van onze
afwezigheid, een taak vervuld werd, die nu ten einde
is...
Zo
gaan onze gedachten terwijl we ons wat opknappen
totdat er op de deur geklopt wordt. En als we
opendoen, staat daar voor ons, in grijs kamgaren
costuum, de rijzige gestalte van degene, die niemand
anders dan Gottfried Innerkofler zijn kan, al leefde
in onze herinnering, die zich vooral aan een kleine
foto had vastgeklampt, dan ook een enigszins ander
beeld. Hij is één stuk enthousiasme en snel
achtereen gooit hij het er uit: "Mijn dochter zei,
dat de heer X uit Holland hier is!... Dat u zo
aanstonds beneden zult komen!... Maar ik zeg: ik ga
zelf direct naar boven!... Zolang kan ik niet
wachten!... Een oude kennis, 'n oude vriend, die
moet ik direct begroeten!"...
Het
komt niet aan de orde of we elkaar eigenlijk nog wel
van gezicht terugkennen. Het weerzien is een feit
geworden, spontaan, hartelijk, recht op de man af.
En de vreugde is wederzijds. Eigenlijk hadden we
vroeger wel eens zoiets als een onwezenlijke droom
gedacht, maar aanstonds weer verworpen en nu werd
het toch werkelijkheid... Dus toch hebben we ons
niet vergist toen we - zo heel lang geleden -
meenden, dat er - zowel bij ons als in Sexten - een
snaar geraakt was, die bij een vluchtige
kennismaking als welke het toen gold, onberoerd
pleegt te blijven...
Niet meer als toerist
Niet
lang na deze begroeting zitten we beneden in de
keuken aan dezelfde tafel van weleer achter het glas
wijn, dat ons nu niet als de toerist maar als de
vriend geoffreerd wordt. Zoals weleer de moeder Frau
Klara bereidt nu de dochter Klara aan het grote
hotelfornuis onze maaltijd met eenzelfde liefde en
zorg als ons de jaren door van de moeder zijn
bijgebleven... In het brede raamkozijn zit een
meisje met een madonnagezichtje, dat we zestien jaar
geven, maar er achttien oud blijkt te zijn, te
handwerken. "Dat is Maria, de jongste", zegt
Gottfried. "Die moest nog geboren worden toen u
destijds hier was. En nu gaat ze over veertien dagen
trouwen. Wat zegt u daarvan? Toch te jong niet
waar?"... Het blijkt wel, dat de vader helemaal niet
zo ingenomen is met de grote plannen van het jonge
onderwijzeresje. Vreest hij, wat wij ook vrezen, dat
er straks een nog grotere stilte over het huis zal
komen wanneer ook deze plaats aan de haard openvalt?
Niet vijf maar zes kinderen zijn er dus geweest
zoals we eerst nu vernemen. Zovele stoelen staan
reeds leeg: de oudste zoon, sinds 1944 vermist in
Rusland... de andere kinderen getrouwd en
uitgezwermd op de oudste dochter na...
De foto's en de krant
We
hebben veel te praten, waarbij dan blijkt, dat onze
brieven uit de oorlog nooit Sexten bereikt hebben.
"We dachten dat u ons vergeten waart", lacht
Gottfried. Nu, datzelfde hadden wij over Sexten
gedacht. Een wederzijdse vergissing! "Kijk maar eens
hier!" en de heer Innerkofler spreidt het
familie-album voor ons uit. Tot onze grote verbazing
zitten daarin, keurig opgeplakt en van bijschrift in
witte inkt voorzien, onze twee foto's, die wij
eenentwintig jaar geleden hier in Sexten maakten en
waarvan we nu zelf ook twee exemplaren in onze
portefeuille dragen omdat we meenden ze als
legitimatiestukken te zullen nodig hebben. "We
hebben alles bewaard, wat u ons gezonden hebt" en
hiermede herhaalt hij wat de dochter ons bij
aankomst ook reeds had toevertrouwd. Uit een kast
komen een bundel krantenknipsels en pagina's van
illustraties te voorschijn. Daartussen ligt een
Nederlands maandblad en een vergeelde pagina van de
"Nieuwe Tilburgse Courant", beide met een artikel,
dat wij in 1935 over de familie Innerkofler
geschreven hebben. Ze behoeven niet lang in de
stapel te zoeken, in een ommezien toverde men de
bewuste papieren te voorschijn. Als even later een
getrouwde zoon binnenkomt en de papieren ziet, weet
hij in één oogopslag waarover het gaat en wie wij
zijn moeten... waaruit we concluderen, dat deze
souvenirs in dit huis, waar het verleden geëerd
wordt, in de voorbije jaren ook een bescheiden rol
moeten gespeeld hebben.
Een kostelijk boek
Overigens is deze familie wel gewend, dat er over
haar geschreven wordt. De stapel kranten- en
tijdschriftknipsels en pagina's met foto's getuigen
daarvan. En dan is daar nog dat dikke, 360 pagina's
tellende boek "Der Sepp" van Karl Springenschmid,
dat de levensgeschiedenis in romanvorm van de
beroemde vader Sepp Innerkofler bevat. Dit boek
bezit een ereplaats in onze boekenkast. Op doorreis
naar Italië ontdekten wij het in 1938, dus drie jaar
na ons eerste bezoek aan Sexten, in een boekhandel
op de Karlplatz in München. Al lezende deden we
thuis de tweede ontdekking, namelijk het feit, dat
in dit boek optreedt de 19-jarige Friedl
Innerkofler, Sepps oudste zoon, die niemand minder
was dan de Gottfried, waar wij in 1935 geheel
toevallig gelogeerd hadden.
In
en na de oorlog hebben wij het boek gelezen en
herlezen. Alleen al uit heimwee naar de bergen en
daardoor is het geslacht van de Innerkoflers ons
bekend geworden met al zijn lief en leed door drie
geslachten heen waarvan Gottfried dan het derde
betekent! Dit wilde ook zeggen, dat wij bij onze
terugkeer naar Sexten méér intieme bijzonderheden
kennen van het geslacht Innerkofler dan ons ooit
bekend zullen worden van onze meest vertrouwde
vrienden... Het boek heeft ons niet alleen veel
levensvreugde geschonken door zijn warme
levensechtheid en zijn humor, maar is de grote
oorzaak, dat de korte en vluchtige kennismaking van
weleer, door vele jaren heen, tot een stevige
vriendschapsband is uitgegroeid.
Nu
we voor de tweede maal in Sexten toeven, behoeft er
niets meer te worden opgebouwd. We hebben er
eigenlijk al heel lang zelf geleefd. Kennen zovele
namen van families, die nog altijd inheems zijn
zoals natuurlijk op de eerste plaats de
Innerkoflers, maar daarnaast de
?orchers, de
Roggers (familienaam van Frau Klara Innerkofler), de
Tschurtschenthalerz, de Schranzhofers, de
Kienzingers en de Summerers. We zijn dus zo'n beetje
burger van Sexten geworden zonder ons dit ooit goed
gerealiseerd te hebben. Nu komt het echter van pas.
Veel zaken behoeven niet te worden uitgesproken
omdat we ze al kennen. Gottfried Innerkofler bezit
twee exemplaren van het boek over zijn vader: de
49ste en de 50ste druk. Ons exemplaar thuis is de
15de druk...
Nieuwe kennissen
Met
een glas wijn wordt het weerzien in hotel "Luna"
verder gevierd. De tweehonderd meter weg daarheen
nemen veel tijd in beslag, want op dit late
namiddaguur wandelt heel Sexten op straat. Telkens
worden we voorgesteld aan een nieuw familielid, neef
zus, neef zo, schoonzuster die en die, waaronder we
waarachtig ook al een "kennis" aantreffen want een
ontpopt zich als de man bij wie we onze laatste
informatie naar het huis van Gottfried Innerkofler
ingewonnen hadden. In hotel "Luna" gaat het zo door,
doch nu geldt het de vrienden. A. stelt zich voor
als boezemvriend van Gottfried, omdat beiden op
dezelfde dag jarig zijn. B. omdat hij een dag
eerder, C. omdat hij precies een dag later verjaart.
Er moet een dansorkest aan het spelen gaan om ons
vanachter de glazen wijn uit de vriendenkring in
hotel "Luna" weg te jagen...
5. Van graf naar
graf op het dorpskerkhof
Nu
we dan weer in Sexten zitten, hebben we een oud
verzuim goed te maken. Of een verzuim is het
eigenlijk niet geweest. We wisten in 1935 niet, dat
Sepp Innerkofler, de beroemde Dolomietengids, op het
Sextener kerkhof begraven lag... We dachten toen,
dat zijn graf boven op de Paternkofel was, de plaats
waar hij sneuvelde. Het boek van Springenschmid
heeft ons later anders geleerd. Nu, deze zondagavond
nog, op deze stralende julidag, willen wij dit graf
zien en fotograferen... En ook moeten we naar het
graf van Frau Innerkofler...
De
laatste stralen van de zon zijn reeds enige tijd
verdwenen achter de bergen van het westen, waarvan
alleen nog de toppen in een warme gloed staan, alsof
het daarboven nog volop middag is. "Kom," zegt
Gottfried, "'t wordt tijd om naar het kerkhof te
gaan. Dan kunt u nog een foto maken"... Over het
maken van een foto hadden we niet gesproken al lag
ze wel in onze bedoeling. Het nietige feit, dat
Gottfried zelf het voorstel deed, zou later echter
een merkwaardige betekenis krijgen in het kader van
ons verhaal al zouden we dit dan ook eerst bij onze
terugkeer in Tilburg ervaren...
Op het kerkhof
Het
Sextener kerkhof onderscheidt zich van vele andere
kerkhoven die wij ooit betreden hebben. Tegen de
helling van de bergen ligt het wat hoger dan de
hoofdstraat van het dorp in een vrij hoge ommuring.
Trappenstraatjes leiden er heen en een kleine
beschilderde "kruisgang" geeft toegang tot de
ruimte, waar de graven zich rijen rondom de kerk,
die het middelpunt van de dodenakker vormt. Geen
graf ligt er onbezorgd bij en er wordt voortdurend
door meerdere mensen aan gewerkt, zoals we ervoeren
toen we enige dagen later nog eens alleen naar dit
stille oord pelgrimeerden. Sexten houdt zijn doden
in ere. Zoals ze daar rusten rondom de kerk, die als
een kloek haar kuikens hoedt, de graven met bloemen
versierd, lijkt het of de doden nog meeleven en een
stuk van de dorpsgemeenschap vormen.
Daar
staan we dan voor het graf van Frau Klara
Innerkofler (geboren Rogger), dat gesierd wordt met
een smeedijzeren kruis zoals men die een
vijfendertig jaar geleden ook nogal veel op onze
kerkhoven aantrof. Haar man legt ons uit, dat dit
hun familiegraf wordt en wat er de bedoelingen mee
zijn... Dan richten we de schreden naar een andere
hoek van het kerkhof, naar een graf in de vorm van
een veldkapel met een grote schildering op de
achtergrond en een grote bos fijne witte bloemetjes
op de voorgrond. Een marmeren steen tegen een
zijwand verhaalt beknopt een beroemde
levensgeschiedenis... Dit is het graf van de grote
Sepp Innerkofler... Op ons verzoek gaat de zoon
naast het graf van zijn vader staan, de hoed in de
hand, en op het al wat late avonduur maken we onze
foto. Als we de camera dichtklappen komt er een
gevoel van voldaanheid over ons alsof we een dure
plicht vervuld en een goede daad gedaan hebben. We
hadden er toen geen flauw idee van wie er daar naast
Gottfried Innerkofler stond op het moment dat onze
camera klikte.
De bergen in
Maandag 9 juli... Weer een echte Dolomietendag, vol
zon. En het belooft warm te worden. Precies als op
die dinsdag van de 11de juni 1935 om 5 uur uit de
veren. We trekken de bergen in voor de revanche van
destijds, die nu slagen zal want de sneeuw vormt
geen hinderpaal meer. Plannen, die zo lang in de
ijskast gestaan hebben, krijgen thans hun uitvoering
en we verheugen ons in het vooruitzicht nu te gaan
trekken over de bergpaden en te overnachten in de
hutten, die weleer onbereikbaar bleken...
Omdat hij 61 jaar is en men met de 60 op moet
houden, mag Gottfried niet meer officieel gidsen.
"Met vrienden en bekenden kan ik natuurlijk altijd
meegaan", zegt hij. "Maar wij zijn geen kletteraar",
waarschuwen we. "Een beetje gevaarlijk mag het wel
zijn, maar niet al te gek!"... "We zullen wel eens
kijken wat er te maken valt", lacht Gottfried. We
spreken af, dat als we twee nachten in de
Zsigmondy-Comici-hut (2235 meter), waar zijn
schoonzoon de berggids Michael Happacher (ook een
naam met klank) de "Hüttenwirt" is, zullen blijven,
we dit des avonds - via de dragers, die om 6 uur
naar Sexten afdalen - zullen berichten. In dat geval
komt Gottfried naar genoemde hut. Geen bericht
betekent, dat we na één overnachting verder
getrokken zijn naar de Drei Zinnen-hut (2450 meter).
In dat geval komt onze gastheer naar de door zijn
vader gebouwde Zinnen-hut en zullen we daar een
beklimming maken. De afstand is naar beide hutten
ongeveer hetzelfde.
Met
het prettige vooruitzicht van de verrassing, die
Gottfried ons ongetwijfeld bereiden zal, stappen we
in de prille ochtend, welke een dag uit duizend
belooft, in gezelschap van een Oostenrijkse
bergvriend, die we de avond te voren in Sexten
hebben leren kennen, het Fischleindal tegemoet, op
weg naar Fischleinboden, dat vijf kwartier van
Sexten verwijderd ligt.
Een uniek dal
Eenentwintig jaar geleden reden we dezelfde weg op
de met paard bespannen wagen van Gottfried
Innerkofler, die die ochtend van 1935 dezelfde
richting uit moest. Weer kiezen we - nu te voet - de
bosweg, in de overtuiging, dat het leven waard is
geleefd te worden. Het Fischleindal staat bekend als
een van de schoonste dalen, die men zich denken kan.
Het fraaiste punt ligt in Fischleinboden, een
uitgestrekte horizontale grasmat als een voetbalveld
zo vlak met hier en daar enige sparren. Zijn
schoonheid ontleent het dal aan het machtige decor
van bergcoulissen links en rechts maar vooral aan de
achtergrond, waarin de Einser (3092 meter) en de
dubbele kegel van de Zwölfer (3091 meter) domineren,
de laatste geflankeerd door enige lagere spitsen in
zo grillige formatie, dat ze met de stalagmieten van
een druipsteengrot vergeleken kunnen worden. In
Fischleinboden staat het door Sepp Innerkofler
gebouwde hotel "Dolomietenhof", thans bewoond door
zijn zoon Sepp jr., met wie we destijds ook kennis
gemaakt hebben. Het plan tot begroeting gaat niet
door omdat de heer Innerkofler op reis blijkt naar
Bozen en we krijgen alleen diens zoon te spreken.
De
stijging van Sexten, dat op 1300 meter ligt, heeft
tot Fischleinboden maar 100 meter bedragen. 't Is
dus een vlakke wandeling geweest doch door de steeds
stijgende zon doet het gewicht van de rugzak zich al
aardig voelen. Aan het eind van het dal begint de
klim, die we - na een flinke rust - aanpakken. Daar
waar de wegen naar Zsigmondy-Comici-hut en Drei
Zinnen-hut zich splitsen, nemen we afscheid van onze
metgezel daar wij eerstgenoemde hut en hij de tweede
prefereert. Later zullen we elkaar weer treffen.
Eindelijk... de hut!
In
sterke stijging gaat het pad door het Bacherntal
langs een flank van de Einser naar boven. 't Is een
fantastische weg, die zich als een boor in het hart
van de bergwereld dringt. Aanvankelijk bieden bomen
hier en daar nog wat schaduw maar als we boven de
boomgrens uitkomen, lijkt de hele Dolomietenwereld
wel een gloeiende oven, want de zon slaat heet terug
van de witte, droge stenen, waarmede alle
Dolomietenpaden bezaaid plegen te zijn. Altijd hoger
gaat het stap voor stap, als een mens die de tijd
heeft, uur na uur. Steeds grootser en dreigender
rijst de Zwölfer op, die we immer naderbijkomen. De
rusten volgen elkaar sneller op. Al lang bewaren we
in onze veldfles de laatste slok, die we niet
consumeren durven en in plaats van te drinken in dit
gebied zonder water kauwen we maar wat op gedroogde
pruimen totdat eindelijk, in een grote dalketel, de
lang verbeide hut opduikt...
6. In de bergen
ontdekt de mens zich zelf
De
bergen zijn altijd vol verrassing en avontuur. Bij
de klim naar boven spitst de bergwandelaar zich
reeds op de ontdekkingen, die hem wachten. En die
ontdekkingen presenteren zich steeds weer opnieuw.
Ze liggen soms om de hoek van een rotspartij en
altijd aan de andere kant van een joch of scharte
(nauwe doorgang over een bergkam), die men
doortrekt. Steeds rijst er dan een geheel nieuwe
wereld voor het oog op. Trouwens dezelfde berg
vertoont velerlei gezichten al naargelang de kant,
waar men hem langs trekt, of de wijze, waarop de zon
hem belicht. En dan is daar nog altijd die spannende
vraag: hoe zal de hut zijn, die ons vannacht te
bergen krijgt? Gemoedelijk en vol sfeer, of een hut
die krampachtige pogingen doet hotel te zijn en
daardoor in beiderlei opzicht mislukt?...
Op
bovengestelde vraag krijgen we spoedig antwoord als
we moe en bezweet de op 2235 meter hoogte gelegen
Zsigmondy-hut betreden, waar de berggids Michael
Happacher, een naam met goede klank in de
alpinistenwereld, als "Hüttenwirt" regeert. Hij is
een schoonzoon van onze vriend Gottfried Innerkofler
in Sexten, maar diens dochter treffen we toch niet
in de hut omdat zij, in de zomer, het aan de grote
verkeersweg gelegen hotel "Kreutzberg" op de
gelijknamige pas ten zuidoosten van Sexten beheert.
't Betekent wel een teleurstelling, dat we de vrouw,
die we méér dan twintig jaar geleden als kind gezien
hebben, thans niet kunnen begroeten, maar Michael
Happacher is wél thuis en zo zitten we toch weer "in
de familie"...
De
Zsigmondy-hut blijkt een drie verdiepingen hoog
gebouw met een ruime gastenkamer, waar de tafeltjes
geuren met glaasjes bloemen op fleurige
tafelkleedjes. Tegen de wand prijkt een buffet en er
loopt een kellnerin rond. De nieuwe tijd is hier
niet onberoerd voorbijgegaan want men speurt al de
pogingen een hotel te imiteren maar men is daarin
gelukkig nog niet zo ver geslaagd, dat de bergsfeer
nog niet altijd in sterke mate de overhand heeft.
Daartoe dragen trouwens de wandversieringen,
waaronder een grote foto van Sepp Innerkofler, het
hunne bij. En de in de "Stube" aanwezige
bergvrienden niet op de laatste plaats...
Jammer genoeg ligt de hut in een grote ketel. Dat
betekent, dat ze rondom zit ingesloten door machtige
bergen, waarachter de zon vrij vroeg schuil gaat. En
de zon weg betekent de dag voorbij want dan wordt
het hier meteen koud.
De machtige Zwölfer
De
omringende bergwanden zijn echter imposant genoeg om
het laatste uurtje van de dag aan te verkijken. In
het noorden verrijst daar de langgerekte Einser met
zijn sterk gekartelde kam en meer naar het
zuidoosten de machtige Zwölfer (3091 meter). Deze
laatste berg maakt de indruk zó dicht bij de hut te
staan, dat men hem als het ware met de hand kan
aanraken. Ontzaglijk indrukwekkend rijzen zijn
massale flanken op uit de grote "Schutthalden"
(velden vol steenslag), die zo kenmerkend voor de
Dolomieten zijn. En zijn twee spitse toppen zijn als
priemen, die door het plafond van de hemel willen
steken.
Wie
de macht van een berg eens op zich wil voelen wegen,
moet beneden de hut aan de voet van de puinhelling
gaan staan en hij zal zijn leven niet vergeten wat
een lijf een berg heeft en hoe, door de vele
kleuren, die flanken leven als ware de Zwölfer een
geweldig, voorhistorisch dier, dat nu slaapt maar
ieder ogenblik ontwaken kan... Had de omgeving van
de Zsigmondy-hut niets anders te bieden dan dezer
Zwölfer, waarvan de oostwand voor het eerst door
Sepp Innerkofler "doorklauterd" werd, dan zou een
tocht naar de hut toch reeds volop beloond zijn...
Steeds op avontuur
Rechts en links van deze berg voeren, door de
steenslaghellingen, smalle paadjes, die van verre
niets anders dan een dun, licht streepje over de
rots lijken, over twee passen. Zulke "streepjes"
brengen het hart van de bergvriend aan het popelen,
omdat hij weet, dat ze naar nieuwe werelden voeren
en dat hij, die ze volgt, zich voelt als een echte
ontdekkingsreiziger, steeds op avontuur... De
bergvriend is immers méér dan een toerist op
vakantie. Hij zet zijn hele ziel open voor de zegen
van de eenzaamheid, die de wereld nauwelijks elders
zo biedt, hij voelt de polsslag van de natuur, hij
luistert naar het zwijgen, hij mediteert en
filosofeert en ontdekt uiteindelijk zich zelf...
Deze
genaden worden hem echter niet in de schoot
geworpen. Hij moet ze bevechten, bevechten met zweet
en inspanning door zich een lange tocht met een
immer zwaarder wordende rugzak te getroosten.
Daarenboven moet hij er op berekend zijn, dat de
elementen en de bergen zelf op de loer liggen om hem
parten te spelen. Grote of kleine gevaren bedreigen
hem al naargelang zijn durf en ondernemingslust.
Maar hij weet tevens hoe hij deze tegemoet moet
treden en tot een minimum beperken kan en dat het
dan juist die dreigingen zijn, die het bereikte doel
zo'n pikante smaak bezorgen. Alleen wat met moeite
gewonnen wordt, heeft waarde...
Onweer als spelbreker
Toen
we in de Zsigmondy-hut aankwamen, na de hitte van de
dag in onze rugzak mee de berg opgetorst te hebben,
meenden we enige uren van "dolce far niente"
verdiend te hebben. In ons geval zou dat bestaan
hebben in het languit in het gras liggen, met de
armen onder het hoofd en tien tenen naar de hemel,
omringd door de imposante natuur en een blauwe
Italiaanse lucht boven het hoofd. We menen, dat dit
voor een bergwandelaar de beste manier is om de dag
door een rietje te zuigen. Reeds lang voor onze
aankomst echter was de strakke lucht van de ochtend
met wolken bedekt geraakt, die niet veel goeds
beloofden. Trouwens het zoeken naar een geschikte
ligplaats in de omgeving van de hut bleek ook niet
zo eenvoudig als aanvankelijk verondersteld. Er mag
dan veel gras in de omgeving staan, dit zit zo
bezaaid met gladgesleten witte dolomietensteen, dat
er nauwelijks een plekje overblijft om in een
behoorlijke positie vermoeide ledematen uit te
strekken. We vonden het dan ook plotseling niet zo
heel erg meer toen het begon te onweren en te
regenen zodat 'n gedroomd luieruurtje in een
overhaaste vlucht naar de hut ten onder ging.
Morgen verder
Een
erg vriendelijk welkom was dit niet op onze eerste
Dolomietendag. Dit gebeuren is dan ook wel oorzaak
geworden, dat we de bergkom, waarin we toefden,
bijzonder "unheimisch" begonnen te vinden. We zonden
dus met de dragers die des avonds om 6 uur naar
Sexten afdaalden, geen boodschap mede, wat
betekende, dat we de volgende ochtend weer verder
zouden trekken en dat de samenkomst met Gottfried
Innerkofler niet in de Zsigmondy- maar in de Drei
Zinnen-hut zou plaats vinden.
Voor
het in slaap vallen zagen we in de verbeelding het
oude oorlogsgebied van 1914-1918, het
Dolomietenfront met zijn rotsstellingen, waar we de
volgende dag dwars doorheen zouden trekken als deel
van een program, dat we twintig jaar geleden
onuitgevoerd hadden moeten laten. De komende dag was
in ieder geval reeds nu zwanger van nieuwsgierige
verwachting...
7. Uitdagende
formaties en vlammende toppen
Misschien zijn er in de nacht al alpinisten
vertrokken - dat gebeurt in berghutten als er zware
tochten voor de boeg staan - maar van de
"langslapers" zijn wij des morgens om 5 uur toch het
eerst op, spoedig gevolgd door enige werklieden, die
een verbouwing aan de hut uitvoeren. Nog lang komt
de zon niet boven de bergen uit. Rondom de hut is
het koud en guur maar de dag van vandaag belooft
toch wel beter op te gaan als die van gisteren
onderging. Omdat we het hutpersoneel te matineus
geweest zijn, wordt het nog half zeven alvorens we
ontbeten en onze veldfles met hete thee gevuld
hebben. Maar dan eindelijk trekken we toch de nieuwe
dag in, vrij als de zwarte bergdohlen (kraaien), die
azend op wat keukenafval om de hut cirkelen...
Hoewel de Zsigmondy-hut reeds op 2235 meter ligt,
vormt het eerste deel van de tocht van vandaag, die
ons naar de Drei Zinnen-hut zal voeren, een afstand
van slechts goed twee uur lopen, één lange stijging.
Maar die stijging neemt er de tijd voor. Dat
betekent, dat er soms wel eens een tamelijk vlak
gedeelte komt. Daar het pad goed is en er een hele
dag voor ons openligt, zodat het op geen uren
aankomt, wordt het een ideale bergwandeling. De
koelte komt uitstekend van pas en ook wanneer de zon
eenmaal boven de bergen rijst, wordt ze nog niet
hinderlijk. Langzaam verdwijnt het gras en komen we
in de barre wereld van enkel witte steen, waar de
zon zó fel opslaat, dat de stenen nog witter lijken
dan ze al zijn. Slechts op een paar punten ligt nog
een plakje sneeuw, waar we steeds, indien er zich
tenminste nog wat gras bevindt, enige soldanella's
aantreffen, die kleine, getande klokkebloempjes, die
zich vaak door de sneeuw heen naar de zon prikken
als kleine belhameltjes.
Over het Ober-Bachernjoch
Het
hoogste punt van onze route vormt het
Ober-Bachernjoch met zijn 2528 meter. Bij het
bestijgen van het joch kan men een kreet van
verbazing moeilijk onderdrukken. Zo gesloten als het
landschap van de Zsigmondy-hut was, zo open ligt het
hier. Het lijkt wel of de hele Dolomieten hier
plotseling worden opengevouwen en dit op een dag vol
zon, die alles nog schoner maakt. De meest
fantastische rotsmassa's staan rondom ons gebouwd en
wij zitten daar midden tussenin, als een kind tussen
zijn speelgoed. Nu eens rijzen alleenstaande torens
uit groene weiden op en elders scharen zich de
gesloten bergruggen aaneen met daartussen punten en
spitsen als brandende fakkels. Licht en schaduw
contrasteren fel. Bijzonder eigenaardig en mystiek
wordt de sfeer als er een grote schaduw op de bergen
valt, die veroorzaakt wordt door een voor de zon
schuivende wolk.
Bij
het wonder van al die zelfstandige toppen, die uit
enorme op elkaar gestapelde "blokken" bestaan - een
opeenstapeling, die voor de Dolomieten zo kenmerkend
is - komt dan nog het wonder van de kleuren.
Allerlei schakeringen zijn er, van diepblauw
variërend tot grijs, geel, oranje en rood. Geen
wonder, dat men de Dolomieten het land van de
vlammende bergen heeft genoemd. Hier zijn woorden
ontoereikend. Men staat verbaasd en geniet...
Midden in frontgebied
We
zitten hier midden in het frontgebied van de eerste
wereldoorlog. De bergen dragen er nog de littekens
van opeenstapelingen van steenblokken, die eens
stellingen geweest zijn, en tunnels in de rotsen.
Vanaf het Ober-Bachernjoch dringt men gemakkelijk
door tot zo'n oude stelling, die een ware in de
rotsen uitgehouwen vesting is. Nog ziet men delen
van het vervallen rotstrapje, dat toegang geeft tot
de kazematten, die echter reeds lang van hun houten
bekledingen beroofd zijn. Oude sneeuw ligt diep in
de tunnel gewaaid, die toegang moet geven tot andere
gangen. De entree wordt verder echter ook nog
afgesloten door een ijsmassa, die met een wel twee
voet diepe massa water bedekt is. Dit verschijnsel
zullen we later nog bij meerdere oude stellingen
aantreffen. Wie er geen natte voeten voor over
heeft, kan hier niet binnendringen op deze tijd van
het jaar en vermoedelijk verdwijnt hier het ijs ook
niet in het hartje van de zomer omdat de zon er niet
bij kan komen. Zittend op het versleten trapje
overschouwen we het Dolomietentafereel: nu een
toonbeeld van serene rust en vrede. We kunnen niet
genoeg krijgen van wat het oog hier wordt
aangeboden. Wellicht zelfs zouden we hier een halve
dag verdaan hebben, indien niet opkomende wolken tot
enige spoed hadden aangemaand. Weer dreigt de zo
schoon ingezette dag als die van gisteren te
eindigen.
Kleine toppen lokken rondom en herhaaldelijk
bezwijken we voor de verleiding nog wat hoger te
klimmen om te zien wat er achter die top weer ligt.
Hier op en nabij het joch is het pad werkelijk
comfortabel. De "Markierung" heeft men niet nodig.
Alles wijst zich zelf. Het gaat langs ingezakte
stellingen, die klaarblijkelijk eerst uit de laatste
oorlog dateren, langs een ijzeren kruis, ter
nagedachtenis van een verongelukte alpinist en dan
slingert het zich opnieuw over een joch heen om
voortdurend te dalen.
Zwarte openingen
Aan
verschillende kanten gapen zwart vierkante openingen
in de bergwanden. Ze verraden, dat ook daar de
rotsen zijn uitgeboord en eens soldaten geborgen
hebben aan wier spiedend oog vanuit deze stellingen
geen vijand ontsnappen kon. Nu slingert het pad zich
door een woestenij van stenen, waartussen nog een
zware geheel geroeste granaat ligt. De oriëntering
levert hier zoveel moeilijkheden op, dat we een
verkeerde route genomen zouden hebben, indien niet
'n ons achterop komend paar gewaarschuwd had. Over
een steile keislaghelling, die zeer lang is en aan
de voet waarvan een paar meertjes glinsteren, gaat
het dan, onder de spitse Paternkofel door, waar Sepp
Innerkofler in 1915 sneuvelde, naar de op een
plateau liggende Drei Zinnen-hut af, waar we - bijna
letterlijk - in de armen lopen van Jozef Reider, de
berggids en "Wirt" van de hut.
Als
we eens terugblikken op de weg, die we gekomen zijn,
trekt daar dat lichte streepje over de uitgestrekte
hellingen van steenslag. Van hieruit gezien is het
zo nietig, dat een bewoner van het vlakkeland er
onmogelijk een pad in zou terugvinden en de
hellingen, waar het overtrekt, lijken van de hut uit
zo steil, dat iemand, die de bergen niet van nabij
kent, zich afvraagt hoe het mogelijk is, dat een
mens daar overheen loopt zonder er af te glijden...
In de bergen lijken voor de oningewijde de dingen
heel vaak moeilijker dan ze in werkelijkheid zijn...
Maar het omgekeerde is evenzeer waar!...
8. Op
historische grond bij de Zinnen-hut
Tot
heden kennen we geen schoner gelegen hut dan de Drei
Zinnen-hut, die in het Italiaans rifugio Locatelli
genoemd wordt. Lag de Zsigmondy-hut ingesloten in
een ketel, de Zinnen-hut kijkt van haar open plateau
van 2438 meter hoogte vrij uit naar alle
windstreken. Zes bergpaden komen er op dit plateau
samen, dat daardoor met vijf dalen in verbinding
staat. De trots der Dolomieten aan bergen vindt ge
hier rondom uitgestald en bovendien staat ge er op
historische grond. Rondom de Zinnen-hut werd
geschiedenis gemaakt in de eerste wereldoorlog en
hier ligt ook het rijk van Sepp Innerkofler, eens de
beroemdste en stoutmoedigste berggids van dit gebied
en tevens de eigenaar van de Zinnen-hut in vervlogen
jaren (1). Ja, dit is lang verleden tijd, maar de
naam en roem leven nog steeds voort en er komt geen
bergvriend in de Zinnen-hut voor wie de naam
Innerkofler geen vertrouwde klank bezit...
"Ah
zo, gaat u tochten maken met Gottfried Innerkofler!"
zegt "Hüttenwirt" Jozef Reider, de korte, gezette
Tiroolse berggids met het Italiaanse uiterlijk op
onze vraag of Gottfried soms al gearriveerd is.
"Misschien"... aarzelen we. "In ieder geval hebben
we hier afgesproken"... Neen, er is geen Gottfried
gekomen! We hadden al zoiets gevreesd, want de
schoon ingezette dag heeft geen woord gehouden. Nu -
tegen het middaguur - zit de lucht al geruime tijd
geheel dicht en daar vallen de eerste regendruppels.
Het wegblijven van Gottfried voorspelt niet veel
goeds ten opzichte van het weer. En dat komt uit
ook! De hele middag daalt de regen neer over de
Dolomieten waarvan vele toppen schuilgaan in de
nevels. Maar dit alles deert ons vandaag niet zo,
omdat we onze voorgenomen tocht reeds achter de rug
hebben en we nu toch niets anders te doen hebben,
dan de omgeving te verkennen. En dat gaat ook een
beetje vanaf het overdekte terras van de Drie
Zinnen-hut, die veel eerder op de naam "hotel" dan
op die van "hut" aanspraak kan maken.
Eens
is dit hier alles anders geweest, maar de Dolomieten
- en vooral dit gebied - zijn sinds lang overlopen.
Enige dagen later zouden we tot onze schrik zelfs
moeten ontdekken, dat er een kwartier onder het
Paternsattel, dat betekent op slechts een uurtje
afstand van de hut... een auto stond. Zó hoog heeft
de weg vanuit het zuiden zich reeds naar boven
gevreten. Wellicht zullen er geen tien jaar meer
verlopen of van Misurina en Cortina d'Ampezzo uit
rijden de autobussen met dagjesmensen vóór het
terras van het Zinnen-hotel, een naam, die reeds nu
sommige bergvreemde toeristen aan de
eerbiedwaardigste hut van de Dolomieten geven. Dan
zal het gedaan zijn met de rust en tegelijkertijd
met de echte bergvrienden, die zich naar eenzamere
oorden zullen laten terugdringen...
Drie toppen
Er
is altijd wel iemand op het huttenterras van wie ge
een verrekijker lenen kunt om de omtrek af te
speuren indien het blote oog niet genoeg geboden
wordt. Van tijd tot tijd breekt de lucht ook wel
eens open en dan worden de ver verwijderde toppen
even zichtbaar. Zoals bijv. de Monte Cristallo, die
prachtige berg in het zuidwesten, waar heel lang
geleden Michel Innerkofler verongelukte, die in zijn
tijd de "Dolomietenkoning" genoemd werd vóórdat Sepp
Innerkofler deze titel opeiste. Maar ge hebt geen
verrekijker nodig om in extase te geraken voor de
Drei Zinnen, de meest opmerkelijke en beroemdste
bergformaties van de hele Dolomieten. Als drie
giganteske kiezen van een monster gaan hun machtige
noordwanden omhoog achter de "Kar" voor de naar hen
genoemde hut.
Drie
toppen, tegen de 3000 meter hoog: Grote, Kleine en
West-Zinne genaamd, die 500 meter gladde wanden, die
500 meter omhoogrijzen uit hun puinhellingen, waar
zij staan ingeplant als tanden in het tandvlees. Hoe
duizelingwekkend ze ook lijken, deze noordwanden,
toch worden ze doorklauterd al gebeurt dit ook niet
iedere dag. Het betekent nog altijd een bijzonder
ondernemen, wat ook wel blijkt uit het feit, dat
voor deze noordwanden geen tarief gesteld is, d.w.z.
de gidsen kunnen van hun heren hiervoor de prijs
bedingen, die ze zelf nodig achten. De drie toppen
zijn uiteraard alle reeds lang bestegen want er
voeren gemakkelijker wegen dan de noordwanden heen.
Het langst heeft zich de Kleine Zinne geweerd al
lijkt hij het eenvoudigst. Het was Sepp Innerkofler
die hem in 1890 deed "vallen"... Klautertochten
langs eenvoudiger routes naar de toppen van deze
Zinnen worden er in het hoogseizoen iedere dag
meerdere gemaakt. Vanaf de Zinnen-hut kan men met de
verrekijker duidelijk de alpinisten op de top
waarnemen.
Hier viel Sepp Innerkofler...
Ten
zuidoosten van de hut staat de kegel van de
Paternkofel zó dicht bij de hut, dat ge meent hem
met de hand te kunnen grijpen. De Paternkofel (2675
meter) is niet alleen de berg maar ook het grafteken
van Sepp Innerkofler. Hier boven bij deze top
sneuvelde op die gedenkwaardige dag van 4 juli 1915
Sepp Innerkofler, de Dolomietenkoning, bij een
stoutmoedige poging deze top, die vijf dalen
beheerst, op de Italianen te heroveren. Langs de
zware noordkant klauterde zijn patrouille naar
boven. Vijf maal slingerde Sepp een handgranaat over
de borstwering naar de Italiaanse schildwacht, vijf
maal gingen de handgranaten, die toen pas in gebruik
kwamen, niet af... Dit werd Sepps noodlot. De
Italiaan wierp de stoute bergbeklimmer met een
rotsblok uit de wand... De Italianen bereidden de
koene en geachte tegenstander een graf op de berg
doch later is het stoffelijk overschot op het
kerkhof van Sexten te rusten gelegd. Deze
dramatische episode werd ook mede beleefd door onzer
Gottfried Innerkofler, die toen - als
negentienjarige - met zijn vader de grenzen van
Tirol verdedigde. Gottfried bevond zich tijdens het
drama echter in de stellingen, daar zijn vader
geweigerd had hem mede te nemen bij de gevaarlijke
opdracht. "Twee zou voor moeder te veel zijn"... had
Sepp gezegd...
Daar, bij de Ober-Kamin!...
Sepp
Innerkofler rust op het schone Sextener kerkhof maar
de Paternkofel staat er nog altijd zoals in die
bloedige dagen van de eerste wereldoorlog. Iedere
alpinist of bergvriend, die in de Zinnen-hut komt,
kijkt vol eerbied omhoog naar deze top met zijn
doorgroefde flanken, waar in een of andere donkere
spleet, die de zon niet bereiken kan, altijd wat
sneeuw ligt. En de ingewijden in de geschiedenis
wijzen u de Ober-Kamin, de insnijding boven bij de
top, waar ook nog sneeuw ligt, als de plaats, waar
Sepp Innerkofler, na zijn val, liggen bleef en de
laatste adem uitblies. Het is een oude geschiedenis
en we weten niet of ze de jongere generaties nog
iets zegt. Wel weten we echter, dat hij, die haar
kent zoals men ze in tal van boeken lezen kan, de
omgeving van de Zinnen-hut met een bijzonder oog
beziet. Voor hem komt deze bergwereld tot leven en
voor zijn oog verrijzen de mensen, die in de hier
thans nog aanwezige ingestorte loopgraven gestreden
hebben - helaas tevergeefs! - tot behoud van het
Zuid-Tiroolse vaderland.
1.
Men leze "Der Sepp" door Karl Springenschmid;
"Helden der Bergen" door Luis Trenker.
9.
"Kletterdoelen" staan er overal uitgestald...
De
omgeving van de Drei Zinnen-hut in de Dolomieten
vormt voor de bergvriend een waar paradijs. Van
hieruit start men voor de zwaarste "klettertouren",
zoals tochten door de noordwanden van de Zinnen,
maar er bestaat bovendien gelegenheid tot
"kletteren" in alle lichtere graden en tot het maken
van eenvoudige wandelingen, welke laatste - ondanks
de geringe inspanning, die ze vragen - toch reeds
grote alpine-geneugten opleveren. Het prettige is
ook, dat de verschillende tochten geen lange
marsroutes vergen alvorens men zijn eigenlijke doel
bereikt. De doelen staan hier rondom uitgestald en
men heeft ze, bij wijze van spreken, slechts voor
het grijpen.
Van
doelen dicht in de buurt gesproken! Neem nou bijv.
eens die "Frankfurter Worst". Aan de aandacht van
geen enkele hutbezoeker kan hij ontsnappen. Deze
karakteristieke naam komt toe aan een dertien meter
hoge rotskolom, die ver uitsteekt boven de grote
steenbrokken op de "Grat" naar de Paternkofel. Hij
is hoogstens drie meter in omvang en doet door zijn
lichtelijk gebogen vorm inderdaad aan een worst
denken. In tien minuten loopt men er van de hut naar
toe. Het beklimmen ervan is echter voor de weinig
geoefende alpinist geen eenvoudige zaak. De gidsen
gebruiken deze kolom als proefterrein voor hun
toeristen, die ze voor grotere tochten "aan het
touw" krijgen en wier klimcapaciteiten hun nog
onbekend zijn. Aan de "Worst" zien ze wel wat de
"kletterkandidaat" vermag op te brengen: of hij
veilig klimt, moed heeft, vrij is van duizeligheid,
niet bang voor een beetje acrobatiek enz... De
gidsen weten graag van tevoren wat voor spek ze in
de kuip hebben, want sommige toeristen overschatten
zich zelf wel eens en de gidsen houden nu eenmaal
niet van de zg. "meelzaktechniek", waarbij een
"kletteraar" als een logge zak meel aan het touw
over de moeilijke plaatsen mee naar boven gesleurd
moet worden...
"Klettercollege"
Omdat we nog een laat avonduurtje wilden benutten en
de "Worst" met zijn naburige rotsformaties ons
tijdens de regenuren van de middag al zo
verleidelijk had toegelonkt, waren we even alleen op
verkenning getogen. Als we verdiept staan in het
bewonderen van de wilddoorkloofde flanken van de
Paternkofel, horen we plotseling stemmen achter een
rotsblok. Langzaam en gearticuleerd alsof er iemand
doceert, wordt er gesproken. Daar we geen
schuilevinkje willen spelen, komen we te voorschijn
achter het rotsblok, dat ons tot heden aan het
gezicht van de nieuw-gearriveerden onttrokken heeft.
Ach, het is de jonge gids Tonie Egger met een
Italiaanse juffrouw, die later een onderwijzeres uit
Milaan zou blijken te zijn, aan het touw. Tonie is
Tiroler, maar voor zijn Italiaanse gast doceert hij
in het Italiaans, dat we woordelijk volgen kunnen
omdat het zo langzaam gesproken wordt. Onze
Italiaanse zit stevig in het touw gebonden, dat
loopt om rechterbeen, linkerbeen en nog een keer
onder de borst door, zodat ze als het ware in het
touw zit.
Theorie en practijk
Stap
voor stap legt Tonie uit hoe ze het steile
rotsgevaarte beklimmen moet. Eerste stap hier,
volgende daar op dat steunpunt. Zo steeds hoger. Dan
traverseren naar links. Hier bevindt zich een extra
moeilijk stuk, derdegraads heet het in de
alpinetechniek, doch het betreft slechts een
gedeelte van één meter. Dit punt overwonnen vindt
men overal aan de wand steunpunten voor handen en
voeten en dan betekent het bereiken van de top niet
zo veel meer.
"Zo,
nu weet u het", zegt Tonie. Met het touw in ringen
om zijn schouders geslagen klautert eerst hij zelf
als een gems tegen de rots omhoog. In een ommezien
zit hij boven op de top. Hier wordt een los stuk
touw in een lus om een uitstekende rotspunt gelegd
en daardoor gaat dan het touw lopen, waaraan de
onderwijzeres bevestigd zit en welk touw verder nog
door de stevige handen van de gids geleid wordt.
"Daar gaan we dan!" roept Tonie, die boven op de
rots niet meer te zien is voor de aan zijn voet
"angeseilt" staande cliënte. Hij roept zijn orders,
die beneden zo goed en zo kwaad mogelijk worden
opgevolgd. Hoe eenvoudig de explicatie ook leek, de
practische uitvoering gaat met heel wat
moeilijkheden gepaard voor de ondernemende
klauteraarster. Tonie manoeuvreert intussen met het
touw. Hij is een beetje naar beneden gekomen en
zorgt, dat het touw niet tussen een of andere
rotsspleet beklemd raakt, waardoor hij er de
controle over zou verliezen.
Doorzetten
Klauteren tegen een steile wand is toch nog iets
anders dan toeschouwer zijn. Hoe moedig onze
onderwijzeres ook gestart is, het ziet er vrij
spoedig naar uit, dat die moed haar begeven gaat.
Nog is ze niet aan het moeilijke punt van de
traversering en ze slaakt reeds kreten van echte
angst, want de toppen van haar vingers, waaraan
practisch het hele lichaamsgewicht op een bepaald
moment hangt, dreigen het te begeven. Omdat het
meisje zich in haar radeloosheid niet meer
realiseert, dat er nog altijd een touw is en dat
daarboven nog altijd Tonie Egger staat, die we haar
van tevoren nog hebben horen uitleggen, dat zijn
gidsenbelang ook niet met ongelukken gediend wordt,
krijgen we hier een mens in doodsangst te zien. "Nu
zal ze het wel opgeven!" denken we. Neen, ze doet
het niet! Ze zal bovenkomen en... uiteindelijk komt
ze er ook als Tonie haar met de beruchte
"meelzaktechniek" over de moeilijkste plaats
heengesleurd en haar voortdurend moed ingesproken
heeft. Trillend van doorgestane emotie staat ze dan
naast haar gids boven op de top met niets dan lucht
rondom zich heen. Van duizeligheid dus blijkbaar
toch geen last!
"Abseilen"...
De
afdaling lijkt sensationeler dan ze in werkelijkheid
is. Terwijl Tonie weer het touw houdt, loopt onze
klauteraarster met de voeten tegen de uitspringende
wand, de handen aan het touw en het lichaam bijna
horizontaal in de lucht zwevend. Terwijl de gids het
touw langzaam viert, gaat het zo over de uitstekende
"bult" van de kolom. Daaronder echter kunnen de
voeten de wand niet meer raken en dan laat Tonie
haar loodrecht aan het touw naar beneden zakken.
Tonie volgt dezelfde weg en trekt dan zijn touw uit
de lus. Hoewel eigenlijk spectaculairder dan de
beklimming betekent een dergelijk "abseilen" toch
maar een kwestie van een paar minuten. Zo staan we
dan weer met z'n drieën aan de voet van de "Worst".
Galant feliciteren we de klauteraarster maar ze is
er zich toch van bewust, dat haar prestatie niet
"denderend" geweest is. Het ergst van al vindt ze
nog, dat men haar vanaf de hut, waar inmiddels een
tiental mensen zijn buitengekomen, met een kijker
gevolgd heeft...
Als
we nog even napraten, vraagt Tonie ons plotseling of
we geen zin hebben de prestatie van onze Italiaanse
na te doen. "'t Kost niets! Dat doe ik voor de
aardigheid!" Even aarzelen we, maar dan
verontschuldigen we ons met: "We hebben geen
kletterpatchen"... en we tonen onze benagelde
schoenen... "Neen, met nagels gaat het niet", meent
Tonie. "Die rutschen!"... En nou maken we onszelf
nog steeds wijs: "Als we die genagelde schoenen toch
niet gehad hadden..." Maar Tonie zal toen ook wel
van ons geweten hebben wat voor spek hij in de kuip
had... Onze Italiaanse is echter de volgende morgen
met hem op de Grote Zinne gegaan en heelhuids
teruggekomen ook... De foto's, die we van
haar-in-doodsangst genomen hebben, zullen we
opsturen. Dat is beloofd! Maar dit artikel mag ze
beslist nooit lezen!...
10. In de bergen
ziet ge de mens-op-z'n-best...
Wanneer ge zo een paar dagen in dezelfde berghut
huist, krijgt ge daar uw kennissen. Ge loopt elkaar
wel eens op een of andere berg tegen het lijf en des
avonds zit ge toch steeds bijeen in de gezellige
gelagkamer voor het avondeten en voor het prettige
uurtje daarna, onder het genot van het "Viertel
Rotwein". Dat zijn de ogenblikken, die een
bergvriend niet gaarne zou willen missen, omdat ze
eigenlijk toch ook een essentieel element uitmaken
van een echte bergvakantie... In de loop van de dag
komen er nog wel eens dagjesmensen in de hut maar
des avonds - als het guur is en een met sterren
bestikte hemel zich als een grote kaasstolp over de
bergen welft - treft ge in de hut alleen de echte
bergenthousiasten, die de bergvreugde tot de bodem
leeg puren. Ze variëren van "kletteraars" tot
"jochvinken" maar vormen één grote familie van
geestverwanten, waar het standsverschil wegvalt en
de universiteitsprofessor met zijn eega naast de
kantoorbediende en arbeider aan tafel zit,
vertellend van of luisterend naar elkanders
belevenissen. Ge betrapt hier de mens op z'n best...
Het
is niet enkel jeugd, die gaarne in berghutten
verkeert, zoals de oningewijde wellicht
veronderstellen zou. Het tegendeel is veel eerder
waar. Het alpinisme beleeft momenteel een crisis,
die al niet van de laatste jaren dateert. Het is een
algemeen gehoorde klacht, dat de jeugd van thans
veel minder dan weleer de bergen intrekt. Sommigen
menen, dat het alpinisme over zijn hoogtepunt heen
is, anderen daarentegen - de optimisten - geloven
aan een nieuw begin. De veel gehoorde klacht is, dat
de jeugd zich verslingert aan motor en danszaal en
dat zij het voor alles gemakkelijk wil hebben. Dus
vooral die hutten bezoekt, waar men nagenoeg met de
motor voor de deur rijdt. Er zijn hele
verhandelingen reeds geschreven over deze zg. crisis
waarin ook de jeugd haar verdedigers gevonden heeft.
Moeilijkheden
Tot
de feiten behoort in ieder geval, dat tal van hutten
veel minder bezocht worden dan weleer het geval
placht te zijn. Verder dat de pachters de eindjes
niet meer aan elkaar kunnen knopen en dat de
Österreichischer Alpenverein, waarvan wij het
genoegen hebben lid te zijn, steeds meer
moeilijkheden ondervindt bij het verpachten van haar
hutten. Zo gaan er bijv. al stemmen op om sommige
hutten niet langer te "bewirtschaften", d.w.z. er
niet langer spijs en drank te laten opdienen, doch
ze zo in te richten, dat de alpinist en
bergwandelaar er voor zichzelf moet zorgen, zoals in
de meeste Zwitserse berghutten nog steeds het geval
is.
Ook
vroeger - in de opkomst van het alpinisme - kende
men geen hutten, die bijna een hotel zijn, en
sommigen menen, dat deze toestand van weleer de
romantiek meer recht deed wedervaren. Gebrek aan
pachters zou trouwens wel eens tot herstel van deze
toestand kunnen dwingen. Tegenstanders van de oude
methode vrezen, dat - bij afwezigheid van een steeds
toeziende "Hüttenwirt" - de hutten spoedig in een
toestand van verval zullen geraken. De manier waarop
er des winters in de zg. "Winterräume" van gesloten
hutten wordt huisgehouden, geeft wel enige
aanleiding voor die vrees.
Oudere generaties
Een
ander feit is ook, dat - hoewel de jeugd in haar
geheel zeker geen verstek laat gaan - onder de
huttenbezoekers de middelbare leeftijd opvallend
sterk is vertegenwoordigd. Deze toch omvat de
generatie die staat tussen oud en nieuw. Ze kan
begrip opbrengen voor argumenten van de jeugd, doch
herinnert zich ook nog de levensvreugde, die zij in
haar jeugd in de bergen genoten heeft. En deze
vreugden zijn voor wie ze eenmaal gesmaakt heeft,
van dien aard, dat men ze altijd weer opnieuw
beleven wil zolang de gezondheid dat toelaat...
Daaruit valt het ook te verklaren, dat de hutten
verhoudingsgewijs beslist veel lieden boven de
middelbare leeftijd te bergen krijgen. Ons is het
zelfs eens overkomen, dat we in de Ulmer-hut in de
Lechtaler Alpen op een zondagse reünie stuitten van
alpinisten in de leeftijd van zeventig tot tachtig
jaar en misschien nog wel daar boven. Mannen met
markante koppen en grote witte baarden, die zo van
een oud schilderij konden zijn weggelopen. Mannen
met de zware bergschoenen aan de voeten en de
"pickel" als getrouwe metgezel...
Gezelligheid en romantiek
Hoe
het dan ook zit met die crisis van het alpinisme:
tot heden zijn in Oostenrijk en in Zuid-Tirol de
meeste hutten nog altijd "bewirtschaft". En er
heerst sfeer. Als ge daar enige dagen achtereen
verblijft en ge komt des avonds moe van de tocht van
die dag binnenvallen, schiet er altijd aan een of
ander tafeltje wel een Duitse, Oostenrijkse,
Italiaanse, Hollandse, Franse, Deense of Zwitserse
arm omhoog ten teken, dat zich daar uw bergvrienden
genesteld hebben en als uitnodiging tot
bijschuiven... Hebt ge geluk dan grijpt er wel eens
iemand de gitaar van de wand en wordt er gespeeld en
gezongen. Hebt ge "pech" dan kan het gebeuren, dat
de motor, waarmede de electriciteit wordt opgewekt
(als uw hut tenminste zo modern geoutilleerd is),
uitvalt, maar daar wordt de romantiek slechts groter
door. We beleefden dit in de Zinnen-hut, doch daar
is men op dergelijke gebeurtenissen voorbereid.
Onmiddellijk werd er een aantal blakers met kaars te
voorschijn getoverd. Als samenzweerders, met de
hoofden dicht bij elkaar gestoken in 't schijnsel
van de kaars, werd de even onderbroken conversatie
voortgezet en toen het eenmaal tijd tot slapen was,
hebben we, met de wakkelende kaars in de hand, onze
legerstede op moeten zoeken. De romantiek was nu
volledig...
11. Waar de
stilte van weleer verdwenen is...
"Hier hebt ge de Hollander"... Met deze woorden
brengt Jozef Reider, de "Wirt" van de Drei
Zinnen-hut, met ons in contact een slanke jongeman,
die blijkbaar naar ons gevraagd heeft. Op zijn
revers prijkt het grote edelweiss-embleem, het
bewijs dat we met een geautoriseerde gids te maken
hebben. "Max Innerkofler", stelt hij zich voor.
"Innerkofler... altijd maar Innerkofler"... denken
we. We hadden het haast wel kunnen raden... 't Is
een echte Innerkofler-gestalte, recht en slank! Het
blijkt, dat hij ons de excuses overbrengt van zijn
oom Gottfried, onze gastheer uit Sexten. Vanwege het
slechte weer heeft hij de vorige dag onze afspraak
niet na kunnen komen. En verder dan gisteren ging
die afspraak niet. "Mijn oom weet niet of u vandaag
en morgen ook nog hier blijft of dat u verder
getrokken bent," zegt Max, "dus kan hij niet meer
komen"... Ja, zo is het: onze afspraak liep niet
verder. Jammer!... We zijn boos op ons zelf, dat we
niet beter afgesproken hebben. Nu ontglipt ons een
of andere wonderlijke tocht, die we alleen niet
ondernemen kunnen. Er kan niets aan veranderd
worden, want Max blijft nog verscheidene dagen
"boven" om met zijn "Herren" afgesproken tochten te
maken. We zijn dus de komende dagen op ons zelf
aangewezen.
Een
bijzondere aantrekkingskracht oefent het
Paternsattel uit. Aan de achterzijde daarvan immers
zijn we eenentwintig jaar geleden vastgelopen en
belette de sneeuw ons door te dringen tot de
Zinnen-hut en de noordkant van de Zinnen. De
zuidzijde van het "Sattel" opent weer een geheel
nieuw panorama, maar een teleurstelling betekent het
dat de "civilisatie" al tot hier is doorgedrongen.
Waant men zich bij de Zinnen-hut nog in de grote
bergeenzaamheid, ten zuiden van het "Sattel" begint
het contact met de bewoonde wereld. Dat wil zeggen:
er kan een auto rijden en ze rijden er ook!
Het oude kapelletje
De
een eind dieper naar het zuiden gelegen rifugio
Bruno Caldart (2320 meter), waar we destijds - toen
ze nog de naam rifugio Principe Umberto droeg -
gelogeerd hebben in de wildernis, is vorig jaar
afgebrand, maar nu weer bijna geheel... als hotel
verrezen met parkeerplaats en al. Even met de auto
van Misurina naar boven voor een kopje koffie... 't
Is zo gebeurd. Maar de romantiek van de
bergeenzaamheid is verdwenen.
Hetzelfde geldt voor de oude oorlogsstellingen.
Slechts het uit 1914-1918 daterende kapelletje, waar
een oude granaat als klok in het torentje hangt,
heeft de tijd weerstaan maar is toch evenmin aan de
modernisering ontkomen. Het is te mooi geworden...
te blank gepleisterd... te zeer met gedenkstenen
versierd... en de rijweg loopt er vlak naast... Als
jongeman hebben we hier eens, midden in een
bergwildernis en op de puinhopen van een oorlog,
zitten peinzen. En we hebben niet kunnen weerstaan
aan de verleiding het klokje te luiden. Een
openbaring was het toen te horen hoe uit zulk een
roestig stuk granaat zo'n heldere klank te
voorschijn kon komen. Vredig klingelde het door de
stilte waar anders niets vernomen werd dan nu en dan
wat geritsel van van de bergen glijdend steenslag...
Zo beleefden we vóór twintig jaar deze omgeving...
Maar nu hameren in de verte bij de herbouwde hut de
timmerlieden en heerst daar de onaantrekkelijke
chaos van een bouwwerk.
Devoties
Nog
hangt onze granaat in het klokketorentje maar er zit
geen draad meer aan om te luiden. Men heeft het
klokje zelfs vastgebonden. Bezoekers trekt het
kapelletje echter genoeg. Daarvan getuigt... een
stapel foto's aan de achterkant van het altaar. Het
blijkt hier het gebruik te zijn, zijn foto met een
devote wens er op geschreven achter het altaar te
deponeren. Talrijke zijn van soldaten afkomstig...
Zo vinden we een oord terug, dat voor ons vol schone
herinnering was. Wat het eens aantrekkelijk maakte,
ging verloren bij de steeds verdere ontsluiting van
de bergen. Zonder heimwee zijn we teruggekeerd naar
de Zinnen-hut, ons afvragend hoelang het duren zal
tot ook van hier de bergvrienden verdreven worden.
Toverkasteel
Naast de Drei Zinnen en de Paternkofel behoort in de
nabijheid van de Zinnen-hut de Toblacher Knoten
(2615 meter) tot de meest fascinerende bergen. Als
een machtig toverkasteel uit een grimmig sprookje
steekt hij zijn twee torens naar de hemel, loodrecht
afvallend aan de zuidzijde en schuinafhellend aan de
noordkant. Deze berg vertoont nu werkelijk alle
kenmerken van de Dolomieten: zijn uitdagende
gestalte, de opeenstapeling van blokken, de
horizontaal lopende "banden", waar de blokken van
elkaar gescheiden zijn, de verweerdheid en de
rijkdom aan kleur. Hier presenteert zich voor de
bergenthousiast de verleiding in haar bekoorlijkste
vorm. Ge kunt eenvoudig niet ontkomen aan een
klauterpartij naar een van de uitdagende "banden".
Zo'n
"band" eenmaal bereikt wordt de hartstocht pas
voorgoed geprikkeld. Ge speurt de wand af naar
nieuwe grepen en zo komt ge langzaam naar boven. De
berg is al lang geen kolos meer van koude steen,
maar hij lijkt een levend wezen geworden en bij elke
aanraking met de rots is het of ge iets heel
dierbaars streelt. Als een vlieg kleeft ge aan de
wand en ge vergeet de diepte, die beneden gaapt,
totdat er weer zo'n volgende "band" bereikt is en er
gelegenheid tot uitblazen komt. Ten slotte wacht dan
boven op de top de "Gipfelrast" als een rijke
beloning voor alle inspanningen...
Ladders in de wind
Zoals in de hele omgeving van de Zinnen-hut gapen
ook uit de Toblacher Knoten de zwarte gaten van de
oude oorlogsstellingen. Hier was eens iedere berg
een vesting met vele uitgeboorde gangen, die men
thans nog bezoeken kan. Aan de voet van de Knoten
kunt ge dwalen door oude loopgraven, welke nog
duidelijk tonen hoe eens hier de doorgang van de
vijand werd afgesneden. De hoge stellingen in de
bergwanden bewaakten iedere overgang, waar geen
"Murmeltier" passeren kon zonder te worden
waargenomen. Versleten ladders uit 1914, die
volkomen onbetrouwbaar zijn, hangen zacht te wiegen
in de wind. Soms treft ge nog een granaatsplinter of
een hele granaat aan en doorgeroeste patroonhouders
van de geweren liggen nog overal in de loopgraven
verspreid. Soms op slechts een honderd meter van
elkaar verwijderd lagen hier de Italiaanse en
Oostenrijkse stellingen tegenover elkaar. En aan
beide zijden heeft men ze gehouden totdat
uiteindelijk - na een Duitse doorbraak op een ander
front - de Italianen zich moesten terugtrekken om
niet ingesloten te worden.
Dat
zijn allemaal oude verhalen, die hier in de oude
stellingen weer tot leven komen en er aan
herinneren, dat in de Dolomieten niet steeds de rust
en vrede hebben geheerst, die de vakantieganger er
nu vindt...
12. Schone
belevenissen met 'n tragisch slot
"God
schiep de dag en ik stap er doorheen!" Deze
Pallieteriaanse woorden komen ons onweerstaanbaar in
gedachten als we, in de prille ochtend van een
zomerdag vol zon, afscheid nemen van al onze
nieuwverworven kennissen, om via een andere weg als
we gekomen waren, namelijk door het Altensteiner
dal, weer af te dalen naar Sexten. We zijn er van
overtuigd, dat het leven waard is geleefd te worden
al weten we ook, dat men in de Dolomieten de dag
niet voor de avond moet prijzen. Om het gevoel van
onmetelijke vrijheid te kennen, dat hedenmorgen als
een hemelse zegen over ons daalt, moet ge ooit een
tocht van drie uur door de bergstilte gemaakt hebben
met in u de wetenschap, dat ge voor die paar uurtjes
een hele dag de tijd hebt. Het pad daalt
voortdurend, dus de inspanning is gering. Niets
dwingt u vlugger te gaan dan ge verkiest en geen
mooi plekje, dat u tot rust noodt, behoeft ge
voorbij te lopen.
Daar
kan het wondere dal, dat de naam van Fischleinboden
draagt, over meepraten. Binnen de twee uur hebben we
het bereikt. De door de zon gestoofde grasmatten en
de schaduwpartijen van de slanke sparren zijn te
verleidelijk om hier niet een paar uur zijn bivak op
te slaan. Dat is leven en de schoonheid van de
natuur met volle teugen drinken. Het "carpe diem"
wordt hier een werkelijkheid, tot groot vermaak van
passerende toeristen aan wie we ons zelf als een der
wonderlijkste verschijnselen van onze eeuw
voorstellen, namelijk een mens die de tijd heeft...
We weten niet tot welke andere dartelheden al het
kinderlijke geluk van Fischleinboden ons nog
gebracht zou hebben indien het wisselvallige weer
van het seizoen ook hier niet als spelbreker was
opgetreden. Het uur, dat ons nog van Sexten scheidt,
wordt onder motregen afgelegd, doch als we het
vertrouwde "Haus Innerkofler" binnenstappen,
stortregent het. Zó is ons afscheid van de bergen.
Maar niet dat van de mensen...
Het derde edelweissje...
Huis
en hof wordt er in de loop van de dag bezichtigd en
dan ontdekken we in een schuur dezelfde wagen,
waarmede we eenentwintig jaar geleden, onder de
hoede van Gottfried Innerkofler, naar Fischleinboden
zijn gereden. Het voertuig staat nu op
non-activiteit omdat er geen wagens met stalen
banden meer gebruikt worden. Ook hier dus: voorbije
tijden...
In
de tuin bloeien drie prachtige edelweissjes. Van de
bergen overgebracht naar hier, waar ze niet thuis
horen, maar het toch óók wel doen. Gottfried heeft
de attentie ons er éen van aan te bieden, een
prachtexemplaar! "Om bij de andere te steken", zegt
hij. "Bij die twee van mijn vrouw op de brief"... We
beloven het souvenir goed te bewaren...
De
tweede ontdekking, die we doen is, dat het grote
huis aan de achterzijde nog bewoond wordt door een
zoon van onze gastheer met diens jonge vrouw en
baby. De laatste vormt het vijfde
Innerkofler-geslacht, dat wij ontmoeten: twee in een
boek en drie in levende lijve! Bij het jonge
echtpaar worden we des avonds uitgenodigd. Achter
wijn en koekjes zijn we de gast van de
Innerkofler-familie in de intieme sfeer van de
Zuid-Tiroolse haard en de ongekunstelde
hartelijkheid van deze bergbewoners. De traditie,
die ons hier zovele jaren geleden getroffen heeft,
wordt goed gecultiveerd en voortgezet...
Afscheid
De
volgende ochtend trekt Gottfried Innerkofler zijn
zondagse schoenen aan om ons naar de bus te brengen.
Met de hand van een kenner weegt hij onze rugzak.
"Mmmmm"... zegt hij, wat betekent: "Niet te gek
zwaar maar ook niet zo licht"... We kunnen hem er
niet van weerhouden onze rugzak te schouderen. Hij
móét en zál hem naar de bus dragen, zoals dan ook
geschiedt na een hartelijk afscheid van de
Innerkofler-kring, die achterblijft en waarvan de
welgemeende woorden van de jonge Frau Innerkofler:
"Und mögen Sie recht gesund bleiben, und auf
Wiedersehen"... nu nog in onze oren naklinken...
Op
het dorpspleintje, waar de bus reeds te wachten
staat, volgt dan het laatste afscheid, het afscheid
van Gottfried, de man voor wie wij naar Sexten waren
teruggekomen. 't Is kort, krachtig, maar hartelijk
en met een handdruk, die niet om veel woorden
vraagt. "Ja, we komen terug! En het zal geen
eenentwintig jaar duren", beloven we. Dan rijdt de
bus weg. We zien Gottfried met zijn vaste tred hotel
"Post" binnenstappen - zeker om een "Viertel
Rotwein" te drinken, denken we en horen nog hoe hij
door de kellnerin begroet wordt. Zo op de rug zagen
we onze gastheer voor het laatst. We konden toen
niet vermoeden, dat wij hem nooit meer zouden
terugzien...
Dood!
Van
de Dolomieten zijn we naar Noord-Tirol gereisd.
Veertien dagen hebben we daar zorgeloos
rondgetrokken door de Lechtaler Alpen. Toen we thuis
kwamen - boordevol van al het genotene - lag daar
reeds zes dagen op ons te wachten een grote brief
met brede zwarte rand, die het plotseling overlijden
van Gottfried Innerkofler meldde... Later hebben we
vernomen, dat hij gestorven is aan hartverlamming,
die hem in de slaap verrast heeft. "Een schone
dood", pleegt men te zeggen, maar toch wel pijnlijk
voor hen, die achterblijven. Een tragische
bijzonderheid is ook nog, dat het overlijden plaats
vond één dag na het huwelijk van zijn jongste
dochter... "Twee zou voor moeder te veel zijn"...
had in 1915 Sepp Innerkofler tot zijn Friedl gezegd
toen deze mede wilde op een gevaarlijke
patrouille... Nu zijn er plotseling twee stoelen
leeggekomen in het toch reeds zo stil geworden grote
huis daar in Sexten...
Waarom?...
De
dood van onze vriend heeft ons tot peinzen gezet.
Immers, hij zelf was het, die het graf aanwees, waar
hij, veertien dagen later, te rusten zou worden
gelegd... Ook van hem ging het voorstel uit een foto
van het graf van zijn vader te maken... Nu weten
wij, dat een derde, die we niet zien konden, ons
beiden vergezeld heeft, op onze gang over het
kerkhof van graf tot graf... En nu weten we ook, dat
- toen daar op het Sextener kerkhof in de stilte van
de zomeravond onze camera klikte - achter onze
vriend Gottfried de dood stond en dat we deze mede
gefotografeerd hebben...
Tevens hebben we gedacht, waarom juist wij uit het
verre Holland zijn moeten komen om deze allerlaatste
foto van Gottfried Innerkofler te maken?... En
waarom werden reeds lang vaststaande andere
vakantieplannen, te elfder ure, in een reis naar
Sexten omgezet?... Eenentwintig jaar waren we
weggebleven... Voor Frau Innerkofler kwamen we reeds
anderhalf jaar te laat... Hadden we onze reis nóg
veertien dagen uitgesteld, dan zouden we ook voor
Gottfried te laat geweest zijn...
Nu
bewaren we drie edelweissjes: één van Gottfried en
twee van zijn vrouw... Een klaverblad... Ook bewaren
we drie doodsprentjes: één van Sepp Innerkofler, één
van Frau Innerkofler (geboren Rogger) en één van
Gottfried Innerkofler... Ook een klaverblad...
Bronvermelding:
"De
reis van een heimwee" verscheen in 12 afleveringen
in de Nieuwe Tilburgse Courant op:
-
donderdag 25 oktober 1956
-
dinsdag 30 oktober 1956
-
vrijdag 2 november 1956
-
woensdag 7 november 1956
-
dinsdag 13 november 1956
-
woensdag 14 november 1956
-
zaterdag 17 november 1956
-
woensdag 21 november 1956
-
donderdag 22 november 1956
-
zaterdag 24 november 1956
-
donderdag 29 november 1956
-
donderdag 6 december 1956