Naar koele hoogten
"In die Berge hinein, in die schwarze Schlucht,
Wo der Waldbach tost in wilder Flucht."
(K. Morell)
1. Wij gaan den Zugspitze beklimmen
Het
regent als we des avonds, een paar uur later dan
aanvankelijk in de bedoeling gelegen had, in
Garmisch-Partenkirchen aankomen. Dat beteekent geen
prettig vooruitzicht voor morgen want dan luidt het
programma: beklimming van den Zugspitze, twee dagen
omhoog en één dag naar beneden! Waar ie nou is, in
het avondlijk duister zit de Zugspitze, mag Joost
weten! Maar het interesseert ons eigenlijk ook niet.
We hebben nu maar één zorg en wel zoo spoedig
mogelijk onder dak te komen en uit te rusten van de
vermoeiende reis. Een neonverlichting over een
breede straat vertelt, dat we in Partenkirchen zijn
verzeild geraakt. Zeker den verkeerden tunnel in het
station genomen want op papier hadden we eigenlijk
Garmisch uitgekozen voor residentie. Enfin, nu
genieten we in elk geval het voordeel morgen wat
dichter bij het begin van onzen tocht te zitten want
de weg naar den Zugspitze door het Raintal loopt via
Partenkirchen. Logies zoeken in den avond behoort
niet tot de meest gezellige karweitjes, maar we
treffen het ditmaal bijzonder, en veel vlugger dan
we hadden durven hopen voelen we ons thuis in het
thans reeds in diepe rust verzonken pension
"Münchener Kindl". Even nog houden we krijgsraad
over wat er morgen gebeuren zal. Als het dan nog
eens regent! Ja, de Zugspitze, die in zijn kwaliteit
van berg van bijna 3000 meter in de eeuwigheid
staat, heeft den tijd, maar wij niet. Dus besluiten
we den volgenden morgen in ieder geval te
vertrekken: weer of geen weer! Gelukkig maar, dat
ons kamermeisje, waarvan we aannemen dat ze er
verstand van heeft, voorspelt dat het morgen
"schitterend" zal zijn. En ze heeft het geraden ook!
Van
het goede voornemen des morgens reeds voor dag en
dauw op pad te gaan, is niet veel terecht gekomen.
Er moest nog proviand worden ingeslagen en dan dat
verduivelde, tijdroovende versturen van
ansichtkaarten! Zoo wijst de klok al half tien eer
onze schoenen over het zongeblakerde asfalt van
Partenkirchen krassen. Eigenlijk een schandalige
tijd voor menschen, die den Zugspitze op willen! Dat
het veel te lang duurt eer we het dorp achter ons
hebben gelaten, is heusch niet mijn schuld: de
talrijke winkels met snuisterijen en souvenirtjes
trekken nu eenmaal onweerstaanbaar de aandacht van
de betere helft van mijn trouwboekje, die zich nog
maar niet realiseeren kan, dat er vandaag een flinke
tippel voor den boeg ligt. We willen heden nog de op
2052 meter hoogte gelegen Knorrhut bereiken. Het
beteekent een afstand van zeven uur loopen en het
overwinnen van een hoogteverschil van 1300 meter.
Den volgenden dag denken we dan met gemak den top
van de Zugspitze te halen om daar eens fijntjes een
heelen middag en avond rond te luieren. Zeker, er
bestaat wel een kortere weg naar den Zugspitze dan
de route door het Raintal, welke zich eerst uren van
den berg verwijdert om er daarna pas, in een grooten
boog, weer naar terug te keeren! Men kan er komen
door 't Höllental, dat zijn naam niets voor niets
draagt en voor ongeoefenden als "levensgevaarlijk"
wordt gequalificeerd. Er voert ook een weg over
Eibsee zoo ten naastenbij de route, die de
Zugspitze-bahn volgt, maar ook deze heeft men ons
als te moeilijk afgeraden. Slechts het Raintal werd
met een gerust hart aanbevolen.
We
denken nu een betrekkelijk eenvoudig wandelingetje
te maken: we verkozen immers de gemakkelijkste
route, maar de toekomst zal nog leeren, dat er ook
hier moet geploeterd worden. Een berg van 3000 meter
geeft zich zoo maar niet zonder slag of stoot over
aan een tweespannetje, dat even uit de lage landen
is komen overwaaien. De Zugspitze eischt zijn tol in
den vorm van zweet in stroompjes. De route voert
langs het Olympische skistadion, twee
springschansen, een groote en een kleinere, die nu -
zonder hun sneeuwdek - maar magere geraamten zijn,
welke tegen het grootsche decor van de omringende
bergen petieterig aandoen. Het imposante, zooals dat
bij de wintersportopnamen uit de bioscoopjournaals
spreekt, is hier nergens te bekennen. Gelukkig dan
ook maar, dat we tenminste niet voor deze doodgewone
springstellages onze wandeling hebben ondernomen. De
zon bakt fel op den nu nog breeden weg. Zij doet den
modder van den vorigen dag snel opdrogen, wat we tot
heden nog met vreugde begroeten. Toch is het reeds
een verademing wanneer we de koele Partnachklamm
betreden.
2. Door de Partnachkloof
Deze
"Klamm" is een diep uitgeslepen kloof in het
gebergte, waardoor met veel geweld de bergrivier de
Partnach haar weg naar lagere regionen zoekt.
Weliswaar haalt zij het niet bij de beroemde
"Schluchten" in Zwitserland zooals de Aareschlucht
en de Rosenlauischlucht, maar zij mag in ieder geval
toch tot de familie gerekend worden. Ook hier
beleeft de bezoeker sensatie omdat de weg,
geschraagd door ijzeren stangen, nu eens ver over
het wild stroomende water, dan weer door smalle,
donkere tunnels loopt. Menschen met fantasie vinden
hier een ideaal oord om wilde demonen en
voorwereldlijke monsters ten tooneele te voeren. En
zij zullen dan wel niets merken van het water, dat
hen om de ooren spat. "Es spritzelt in der Klamm,
zieh lieber einen Mantel an", de raadgeving, die men
bij den ingang van de kloof lezen kan en welke wij
gehoorzaam hebben opgevolgd, blijkt heusch niet
overbodig. Overal spat het water, het drupt van de
tunnelplafonds en komt ook in kleine stroompjes naar
beneden. De temperatuur in de kloof is er uiteraard
heerlijk koel omdat de zon er slechts op enkele
plaatsen in vermag binnen te dringen. Waar haar dit
gelukt, brengt zij het echter toch nog niet verder
dan tot een gezeefde lichtbalk, waarin de
waterdruppels glinsteren en die de kloof bij zijn
binnenglijden vol fonkelend leven zet.
Eenmaal de kloof achter den rug herneemt de Partnach
weer haar gewone karakter van een bergstroom in den
zomer. Zij is een ondiepe beek met snelstroomend
water en een op sommige plaatsen gedeeltelijk droge
bedding van rolronde keien. De gelegenheid is hier
te schoon om niet wat te rusten. Maar toch niet lang
dient een halfvergane, omgevallen boom ons tot
zitplaats. Prettiger is het midden in de rivier op
een door het water omspoeld rotsblok, dat wij, al
springend van den eenen grooten kei op den andere,
bereiken niet zonder daarbij een paar natte voeten
te halen doch daar behoeft met dit zomersche weer
niet op gelet te worden. En wat een genot beteekent
het drinken van dit klare water, zóó maar uit de
handschelp! Hier heeft het water niet dien
flauwzoeten smaak van onze beken, het doet niet
onder voor het beste leidingwater, dat het in ieder
geval in koelte overtreft. IJskoud is het, hetgeen
te begrijpen valt want het wordt gevoed door de
sneeuwvelden van de bergen aan weerszijden van het
Raindal, o.a. van de Hochwanner.
Na
deze verfrissching gaat het weer verder het dal in,
meestal in den schaduw van hoog geboomte want het
pad loopt door een bosch, waarvan de met bladeren
bedekte bodem nog nat is van den in vorige dagen
gevallen regen, hetgeen ook tot de koelte bijdraagt.
Deze koelte genieten we evenwel alleen wanneer we
even een halt houden. Niet zoodra hebben we er den
pas wederom ingezet of de zon, die de lucht boven de
boomen trillen doet, laat ook op ons haar invloed
gelden. Als nu die zware rugzak maar niet zoo
drukte! Doch dat wordt wel beter! Den tweeden of
derden dag, zooals vroeger opgedane ervaringen me
geleerd hebben! Dan sluit gewoonlijk de rug vrede
met een goed gepakten zak en in komende dagen voelt
men hem niet eens meer, hoe ongelooflijk het klinken
mag!
Verder valt er niet te klagen. Het pad levert nog
geen moeilijkheden op. Eigenlijk is het te schoon en
ik denk met eenig heimwee terug aan de lastige en
bovendien slecht gemarkeerde paden van een vroegere
bergwandeling door de Dolomieten. We zijn niet naar
Beieren gekomen voor wandelingetjes zonder meer. We
willen klauteren en zwoegen. Als het echter zóó door
blijft gaan, wordt de tocht een teleurstelling.
Iedere stijging van het terrein begroeten we met
vreugde: weer eenige meters dichter bij den top! De
pret is echter hier in het Raindal nooit van langen
duur want wat men nu stijgt moet men vijf minuten
later weer dalen. Zoo blijft de weg voortgolven,
eenige uren aan een stuk. Als er dan eindelijk
eenige stijging komt, die niet meer door dalingen
gecompenseerd wordt, is ons deze echter niet bijster
welkom meer, want deze vermoeienis laat zich danig
gelden.
Reeds geruimen tijd wordt er verlangend uitgezien
naar de op 1367 meter hoogte gelegen Neue Angerhut,
die maar niet komt opdagen. Toch winnen we wel wat
aan hoogte, want als wij bij de Blaue Gumpen, een
tweetal heel kleine bergmeertjes, die eigenlijk niet
veel meer dan plassen smeltwater zijn, de kaart eens
raadplegen, blijken we sinds ons vertrek uit
Partenkirchen een dikke 500 meter gestegen te zijn.
Iederen tourist, dien we uit de tegenovergestelde
richting ontmoeten, exploiteeren we als
informatiebureau met de altijd weer terugkeerende
vraag: "Hoe ver is het nog tot de Angerhut?" Na een
uur echter heeft ons vertrouwen in de juistheid der
ingewonnen informaties een geduchten schok gekregen.
Alle antwoorden luiden: "Noch zwei Stund." Twee uur
blijkt hier evenwel een erg rekbaar begrip. Dit valt
trouwens te verklaren omdat de snelheid, waarmee
iemand door de bergen trekt, iets zeer individueels
is. Wij hebben het gevoel of er aan de "twee uur"
heelemaal geen einde komt. En dan te weten, dat we
na de Angerhut nog een traject hebben af te leggen,
dat officieel in twee uur kan genomen worden maar
wat ons er - met rusten inbegrepen - ongetwijfeld
vier zal kosten. Daarenboven boezemt de kaart voor
dit gedeelte al heel weinig vertrouwen in. In die
officiëele twee uur stijgt de weg namelijk 700
meter. Dat beteekent voortdurend stevig klimmen en
daarop zijn we, na onze lange marsch, eigenlijk niet
meer ingesteld.
Na
de Blaue Gumpen verandert 't karakter van den weg.
Hij wordt woester en meer ongebaand maar daardoor
ook aantrekkelijker. Nu eens gaat hij over een veld
steenslag en éénmaal over een sneeuwveldje, hoewel
we hier toch nog pas op 1200 meter zitten. Een
bergwand, waarop een breede baan bosch is
weggeschoren, verraadt den weg, die dit voorjaar een
lawine genomen heeft. Ja, we zitten hier in het rijk
der lawines, getuige de verschillende
waarschuwingsborden, die wij passeeren. Deze gelden
echter voor den winter en voorjaar. Groote vreugde
slaat er los wanneer we eindelijk tegen een boom een
bordje ontdekken met het opschrift: "Angerhut 5
minuten". Als bij tooverslag schiet alle vermoeienis
de beenen uit. We voelen ons weer frisch als bij het
vertrek, ja, in staat om opnieuw uren te loopen, nu
we maar weten, dat aan het eind van dezen tocht
eenige verfrissching wacht, want de Angerhut is
"bewirtschaftet", hetgeen beteekent, dat er eten en
drinken in vrij groote keus te koop is.
De
aangekondigde vijf minuten dijen nog tot een
kwartier uit, maar dan ook ploffen we neer op een
stoel van het hooge terrasje van de Angerhut. Zie
zoo! De eerste mijlpaal van onzen tocht werd
bereikt! "Was wünschen die Herschaften?", vraagt een
naar onzen smaak te opgeprikt dametje. Nu moet er
gerust worden en dan komt het lesschen van den dorst
aan de beurt. Eerst versche koemelk, nagenoeg recht
uit het beestje, dat achter de hut loopt te grazen,
dan "Zitronen- en Himbeerwasser", dat hier allemaal
in glazen van een halven liter wordt opgediend. Het
blijkt goed hier te zijn, waarom het besluit om ons
zelf de twee uur klimmen, die er nog op het program
staan, voor heden maar eens cadeau te doen door in
de Angerhut ook te blijven overnachten, niet veel
wikken en wegen kost.
"Die Natur ist das einzige Buch, das auf allen
Blättern groszen Inhalt bietet."
(Goethe)
3. De eerste pleisterplaats in een berghut
De
begrippen omtrent een berghut loopen bij hen, die
nooit een dergelijke gelegenheid bezochten, nogal
uiteen. Sommigen klampen zich vast aan het woord
"hut" en meenen, dat er ieder comfort ontbreekt;
anderen daarentegen stellen zich een hotel voor met
koud en warm stroomend water en nog centrale
verwarming op den koop toe. Noch de eene, noch de
andere opvatting mag juist heeten. Een berghut kan
het best vergeleken worden met een heel eenvoudig
hotelletje, tenminste wanneer men met een
"bewirtschafte" hut te doen heeft. Natuurlijk
bestaat er groot verschil tusschen de eene hut of de
andere. Men kent er heele groote, die aan honderd en
meer personen plaats bieden en met een bad zijn
uitgerust maar men heeft ook kleinere. De meeste
bezitten kamertjes met twee bedden en nog een
collectieve slaapgelegenheid op matrassen. Ieder
kamertje heeft zijn eigen waschgelegenheid doch méér
dan het hoognoodige is er verder niet aanwezig. Vele
hutten zijn uit hout opgetrokken of er inwendig
althans geheel mee betimmerd. Dit houtwerk heeft
evenwel nooit met verf kennisgemaakt en daardoor
draagt het interieur van zoo'n hut een geheel eigen
karakter al doet het niet erg prettig aan. De
berghut bedoelt echter slechts een logiesgelegenheid
voor trekkers en bergstijgers te bieden in oorden,
waar men geen ander onderdak vindt en als zoodanig
zijn het onderkomens die de trekker steeds met
vreugde op zijn tocht begroet. De lijst van spijs en
drank, waaruit hij kiezen kan, bezit een grootere
uitgebreidheid dan men op deze hoogten zou
verwachten en de prijzen zijn er, naar verhouding
tot de moeite waarmede alles moet worden
aangesleept, niet te hoog.
Het
meerendeel der hutten behoort aan de
Alpenvereenigingen, voor wier leden zij op de eerste
plaats bestemd zijn. Het niet-aangesloten lid vindt
er echter ook een gastvrij onderdak. Hij betaalt
evenwel den dubbelen prijs en krijgt slechts logies
wanneer vaststaat, dat de beschikbare bedden of
matrassen niet alle voor de leden noodig zijn. Hij
die als niet-lid in het hoogseizoen rekent op slapen
in een berghut, dient er derhalve altijd op bedacht
te zijn, dat hem de gelegenheid daartoe niet kan
worden verschaft. Bij onze komst in de nieuwe
Angerhut bestond hiervoor geen gevaar want er waren
maar weinig gasten. Overigens heeft onze ervaring in
het verleden al geleerd, dat het er nogal moet
spannen indien men heelemaal geen onderdak kan
krijgen terwijl we voorts ondervonden hebben, dat er
in voor- en naseizoen zelfs niet eens de hand
gehouden wordt aan de vastgestelde logiesprijzen
voor niet-leden van de Alpenverein.
De
ligging van de Angerhut kon mij maar matig bekoren,
omdat zij opgesloten ligt tusschen hooge bergruggen.
Ik houd slechts van hutten op hooge toppen, waar het
uitzicht aan geen enkelen kant belemmerd wordt en
men overal de wereld aan zijn voeten ziet liggen.
Schakel ik mijn persoonlijken eisch van het vrije
uitzicht echter uit, dan moet worden erkend, dat de
ligging van de Angerhut schitterend is, door de
woestheid der natuur. Vlak vóór de hut stoeit over
haar maar enkele centimeters diepe steenbedding de
Partnach, welke hier in de nabijheid ergens haar
oorsprong neemt. Het met gras begroeide dal ligt
bezaaid met groote steenblokken, waartusschen de
laatste kromme dennen met moeite om het leven
worstelen. Dit geheel wordt aan drie kanten
afgesloten door 'n massaal, hier en daar met
sneeuwvlakken bedekt, bergmassief. We zijn hier aan
het einde van het Raindal, dat voor ons oog in het
Oosten finaal zit dichtgesloten. En tóch moeten wij
morgen in die richting een doortocht zoeken. Hoe dit
zal lukken behoort voor hedenavond nog tot de
onopgeloste vraagstukken; tegen het bergmassief valt
geen pad te bespeuren. De kaart vertelt echter met
een roode stippellijn, dat er van hier een pad naar
de Knorrhut leidt. Welnu, dan zullen we het vinden
ook!
Reeds eenigen tijd geleden ging de zon schuil achter
de bergen. Rondom de hut is het koud en winderig,
waarom we ons genoodzaakt zien een extra pullovertje
aan te trekken. Het bezit hiervan behoeft geen
overbodige luxe te heeten. We kunnen evenwel nog een
tweede aantrekken plus een regenjas, want we hebben
op 'n koude van 3000 meter hoogte gerekend. Daarom
boezemt een waarschuwing in de hut waarin wordt
medegedeeld, dat sinds het einde van den oorlog op
de Zugspitze 97 menschen het leven verloren, ons
geen angst in. Het meerendeel hunner kwam om wegens
onvoldoende kleeding bij plotselingen weeromslag.
Het is vooral op de verandering van het weer, dat
men in de bergen op groote hoogten bedacht moet
zijn. 't Behoort niet tot de zeldzaamheden, dat hij,
die met prachtig zomerweer beneden vertrekt, nabij
den top, in het midden van den zomer, door snijdende
sneeuwstormen overvallen wordt en omkomt van koude
indien de storm wat aanhoudt en er geen voldoende
beschutting tegen te vinden valt. Met klem wordt er
dan ook tegen gewaarschuwd om niet in uitsluitend
zomerkleeding naar boven te gaan. Deze
lichtzinnigheid betaalden reeds verschillenden met
den dood. De Zugspitze, die tot vóór den "Anschlusz"
het praedicaat droeg van Duitschlands hoogste berg
te zijn - thans geniet de Groszglockner in voormalig
Oostenrijk die eer - laat niet met zich spotten!
Een
avond in de bergen op de hoogte van de Angerhut
dwingt tot vroegtijdig slapen gaan, te meer wijl de
dienster, welke ons avondeten serveert in de
beplankte gelagkamer, er ook weinig gezelligheid
brengt. Dat "revue-girltje" staat ons eigenlijk
heelemaal niet aan. Met haar beschilderde konen,
geverfde lippen en andere "make-up" vormt ze een
dissonant van je welste in dit land van stoeren
eenvoud. Hoe is dat kind, dat ook kon zijn
weggeloopen uit een nachtkroeg van een groote stad,
toch in 's hemelsnaam hier in dit uithoekje van het
Raindal verzeild geraakt. We vernemen, dat zij
gehuurd is voor het hoogseizoen, maar leeren
tegelijkertijd dat zij zich veel te voornaam acht om
hier die "halfidiote bergbeklimmers" te bedienen.
Met dédain ziet ze neer op de arme sukkelaars zooals
ze dit ook doet op haar principaal hetgeen blijkt
uit de ironie, waarmede zij over haar "baas" praat,
dien wij noodig hebben om een spijker in een schoen
te slaan. Zij is geen "dame" om nog een baas boven
zich te hebben! Dat weten we nu... Wij voor ons
geven echter gaarne tien van deze verdwaalde nufjes
cadeau voor den exploitant der hut met zijn eega;
hij, een stoere bergman met ruige baard en kromme
pijp, zij een gezette, blozende vrouw met ronde
armen en ronde heupen. Echte gezonde en ongeschonden
menschen van dit land!
4. Altijd hooger langs ongebaande wegen
Om
acht uur ziet de zon ons den volgenden ochtend op
pad naar de op 2051 meter hoogte tegen het
Zugspitzplatt gelegen Knorrhut, welke des winters
een middelpunt van de skisport vormt. Twee uur
hebben we nu te klimmen in welks tijdsbestek een
hoogteverschil van 680 meter moet overwonnen worden.
De eerste tien minuten blijft het pad nog
betrekkelijk horizontaal tusschen wild
dooreengesmeten rotsblokken slingeren. Dan gaat het
een eveneens met keien bezaaide weide over, waarop
wel honderd schapen grazen, die ons tot middelpunt
hunner belangstelling maken, zelfs zoodanig, dat we
op een gegeven moment midden in de kudde staan en
moeite hebben ons daaruit los te werken. Een
eindweegs vergezellen ons nog de moedigste dezer
aardige beesten. Naarmate we dichter den wand
naderen waar we tegenop moeten, krijgen we ook
vaster de overtuiging, dat er over dezen
ongenaakbaren berg toch een pad loopt. Doordat het
echter ook geheel uit keien bestaat, kan men het
vaak slechts enkele meters voor zich uit van het
omringend gesteente onderscheiden. Het gaat nagenoeg
voortdurend met trappen naar boven. Komt er van tijd
tot tijd eens een recht-oploopend stukje, dan
beteekent dat een verademing maar ook hier valt de
klim niet mee, want deze rechte stukken zijn bezaaid
met "Geröll", 'n natuurlijke keislag, die ratelend
onder de voeten wegschuift als de helling wat steil
is.
De
ijlte der lucht doet zich hier al flink gevoelen.
Klimmen en praten laat zich niet goed meer met
elkaar vereenigen: men komt dan of voor het een of
voor het ander adem te kort. De harten beginnen
feller te bonzen, zoodat we ons genoodzaakt zien
iedere vijf minuten stil te staan om wat uit te
blazen. Om het half uur rusten we wat op een of
ander rotsblok, echter zonder den rugzak van de
schouders te nemen want dit zou bij ons bezweet-zijn
en den koelen wind die hier waait, 'n verkoudheid
kunnen opleveren. Grandioos zijn de uitzichten! De
grootste aantrekkelijkheid daarbij gaat uit naar het
thans reeds ver beneden ons liggend Raindal, dat we
des morgens verlieten. We zien weer de weide, waarop
wij de schapen weten, welke thans echter niet meer
allen waar te nemen zijn en ginds, heel ver, blinkt
in de zon het water van de Blaue Gumpen, die we den
vorigen dag gepasseerd zijn.
Een
uur gaat voorbij, het tweede verstrijkt maar de
reeds lang verbeide Knorrhut daagt niet op. We
hijgen en puffen doch genieten desondanks. Het pad -
als we tenminste dat deel van de rots, waarover wij
den weg naar boven zoeken met een voor de hier
heerschende verhoudingen zoo weidschen naam
betitelen mogen - is lekker wild, moeilijk
begaanbaar en dat is het wat wij juist zochten. De
tocht moet echter nog zwaarder worden! Ook aan dit
verlangen zal voldaan worden want naar beneden
afdalende touristen vertellen, dat het laatste uur
onder den top een voortdurend klauteren vaak op
handen en voeten eischt. Eer we evenwel hier aan toe
zijn, zullen er nog wel enkele uurtjes verstrijken.
Voor
den tweeden keer op onzen tocht kunnen we tenslotte
een juichkreet niet onderdrukken als we heel in de
hoogte met eenige moeite het uit ijzeren golfplaten
bestaande dak van de Knorrhut ontdekken. Evenals
gisteren bij het zien van de Angerhut komt er ook nu
weer nieuwe energie in de vermoeide beenen.
Afstanden in de bergen bedriegen echter gemakkelijk.
Ook wij hebben ze weer onderschat en zoo duurt het
toch nog langer dan we aanvankelijk vermoedden
alvorens de Knorrhut ons gastvrijheid verleent op
haar gemoedelijk en zonnig terrasje. We maken hier
kennis met een viertal Denen, drie jongens en één
meisje, alsmede een jongen Duitscher. Ook zij hebben
den top van den Zugspitze als einddoel, ook zij
willen den volgenden dag in één trek naar beneden.
We zullen elkander dus straks dus nog wel meer
ontmoeten. Voorloopig geven we er nog de voorkeur
aan om met zijn tweetjes den weg naar den top te
zoeken.
Het
uur rust bij de Knorrhut heeft ons weer heelemaal
opgefrischt. Nu begint de tweede etappe van dezen
dag. Zij leidt tot het groote hotel Schneefernerhaus
op 2650 meter, dus ongeveer 500 meter hooger dan de
Knorrhut. In twee uur moet dit hotel te bereiken
zijn. Dat deel van het gebergte, waarover de tocht
nu gaat, draagt op de kaart den naam van "Auf dem
Platt". In verhouding tot de omringende bergketens
met haar toppen is het inderdaad "plat", maar dit
"Platt", dat een oppervlakte beslaat van maar even
zeven en een halven vierkanten kilometer, waarvan
men eigenlijk toch geen notie heeft omdat de
afmetingen hier allemaal kolossaal zijn, kleeft voor
den bezoeker het bezwaar aan, dat het niet
horizontaal ligt doch schuin in een vrij sterke
helling. Tot het hotel blijft het dan ook een
moeizaam stijgen, waarvoor evenveel
uithoudingsvermogen vereischt wordt als voor den
klim tusschen Anger- en Knorrhut.
Wanneer we een sneeuwveld van eenige beteekenis
willen traverseeren, wordt ons vanuit de verte door
een paartje, dat op een rotsblok rust, een
waarschuwend "Vorsicht! Je gaat er doorheen!"
toegeroepen. Het lijkt mij wat erg onwaarschijnlijk,
dat we op dezen tijd van het jaar hier in den sneeuw
zullen verzinken, maar wellicht hebben zij meer
"Zugspitze-ervaring" dan wij, dus maar eens niet
eigenwijs geweest doch naar andermans raad
geluisterd. Zoo trekken we het sneeuwveld om. Nu
echter begint het pas. Na een stuk kale rots weer
sneeuw. Tot het omtrekken van ook dit veld hebben we
weinig lust. Het witte tapijt ziet er zoo
betrouwbaar uit. En och, daar eenige meters van ons
vandaan loopt er ook een spoor over. Die
waarschuwing is een beetje overdreven geweest! Zie
maar, de sneeuw houdt uitstekend! Hij is zelfs vrij
hard zoodat men er flink met de nagels in moet
krabben om eenige handvollen los te maken. En wat
doe je in de bergen met je handen vol sneeuw en een
gezellin bij je? Die moet er dan natuurlijk aan
gelooven, hetgeen oorzaak wordt dat we in een
ommezientje in den sneeuw liggen te stoeien met als
eindresultaat een glijpartij over de helling. Dat
kost weer een aantal meters hoogteverlies, die
opnieuw gemaakt moeten worden. En elke meter telt
hier mee!
Eindelijk daagt heel in de verte het
Schneefernerhaus op. Het traject tot daar belooft
geen peulschilletje te worden. Het is er steil en we
moeten vaak over sneeuw. Voldoening schenkt het
echter te constateeren, dat we sinds gisteren heel
wat gewonnen hebben. Bergtoppen of passen, die toen
nog onbereikbaar hoog boven onze hoofden schenen te
staan, zooals bijv. de Gatterlköpfe, liggen nu al
beneden ons zooals er ook ver beneden wolken
drijven, waarvan een enkele van tijd tot tijd het
uitzicht in die richting belemmert. Fier en
overwonnen staan daar op het Zuiden en het Oosten
echter nog de Plattspitzen (2679 meter),
Wetterwandeck (2699 meter) en de Scheefernerkopf
(2875 meter) maar ook deze moeten er onder en zullen
straks aan onze voeten liggen. Het laatste stukje
voor het Schneefernerhaus, dat zóó zwaar begaanbaar
blijkt wegens zijn steilte, dat we iedere tien meter
moeten rusten, is gelukkig sneeuwvrij gemaakt.
Eindelijk ploffen we neer in de groote hal van het
Zugspitze-station, hondsmoe en voorlopig met geen
andere behoefte dan eens flink te rusten.
"Seht auf das Land hernieder von hoher Alpenwand!
Da liegt 's gleich einem Buche geschrieben von
Gottes Hand."
(Anast. Grün)
5. Modern comfort op 2650 meter hoogte
Wat
het Schneefernerhaus den tourist biedt, grenst
schier aan het ongelooflijke. 't Is een hotel
voorzien van alle fijnheden der hedendaagsche
woontechniek, dus: centrale verwarming, stroomend
warm en koud water, badkamers, enz., al zou het
uiterlijke aspect al deze gerieflijkheden ook niet
doen vermoeden, te meer niet wijl men hier op een
hoogte van 2650 meter zit. Voor den "Anschlusz" ging
het Schneefernerhaus er dan ook groot op het hoogste
hotel van Duitschland te zijn. Maar dit
Schneefernerhaus beteekent veel méér dan een hotel,
eigenlijk is het een wereldje op zichzelf.
Terzijde van het eigenlijke hotel, dat een terras
bezit aan de keurig ingerichte restauratiezaal en
een groot ligterras op het platte dak, bevindt zich
het station van den Zugspitze-spoorweg met een
ruime, lichte hal, zóó fleurig en frisch als men ze
in onze "gelijkvloersche" stations niet aantreft. Er
is een postkantoor gevestigd, een buffet met
souvenirhandel, er bestaat gelegenheid een partijtje
tafeltennis te spelen, en een groote maquette van
het Zugspitze-gebied in het midden der royale ruimte
wijst u den weg naar iederen top. Een gezellig zitje
vormt de "Bierstubl" waar men ook eten kan tegen
matiger prijzen dan in de groote restauratiezaal.
Tegen het eigenlijke hotel aangebouwd, doch
eenigszins hooger gelegen, bevindt zich het
Touristenhaus, dat een wel erg nederige naam moet
heeten voor een inrichting, die van dezelfde moderne
gemakken voorzien is als het hotel zelf en waar de
kamers eigenlijk niet voor die van het eerste
onderdoen. Alleen de prijzen zijn er aanmerkelijk
lager. Vele touristen trekken het Schneefernerhaus
voorbij uit angst voor de hooge prijzen, doch deze
vrees in ongemotiveerd. Voor het comfort, dat het
Schneefernerhaus biedt en daarbij in aanmerking
nemend de abnormale hoogte aarzelen wij niet de
tarieven uiterst billijk te noemen. Veel beter dan
in de op den top gelegen berghut, die weliswaar
goedkooper, maar dan ook van alle comfort verstoken
is, kan men daarom in het Schneefernerhaus logies
nemen.
Het
heerlijkst van al hier zijn wel de groote
ligterrassen. Men luiert er fijntjes in de rieten
ligstoelen met rondom zich de uitgestrekte
bergwereld, waarin de blik reikt tot aan de
Zillertaler, Stubaier en Ötztaler Alpen, wanneer het
uitzicht wat gunstig is. Beneden het hotel strekt
zich het 7,5 vierkante kilometer groote
Zugspitzplatt uit, waarover wij reeds eerder
spraken, met den Schneeferner. Deze laatste is een
onafzienbare sneeuwvlakte met honderden kleine
heuveltjes, waardoor zij een skiparadijs bij
uitnemendheid vormt. Bij ons bezoek schrijven we de
maand Juli en ook nu ziet het er overal maagdelijk
wit van de sneeuw. Hier en daar bewegen zich zwarte
stipjes door de witte zonovergoten wereld. Het zijn
echter allen voetgangers. Beoefenaars van de
skisport geen enkele! Wellicht leent de gesteldheid
van de sneeuw zich daartoe momenteel niet en daarom
doet de aankondiging, dat men er ski's kan huren,
wel eenigszins komisch aan.
Aan
publieke belangstelling op deze hoogte ontbreekt het
intusschen niet. Zoo juist voert de Zugspitze-bahn
welke 4,8 km door tunnels gaat en een totale lengte
van 40 km beslaat, weer een nieuwe lading aan. Kan
men 't ons, die er bijna twee dagen klauteren voor
over hadden, kwalijk duiden, dat we met eenige
minachting neerzien op deze Zugspitze-bezoekers, die
in hoogstens zeven kwartier tijds en 13 mark voor
een kaartje derde klas noodig hadden om van
Garmisch-Partenkirchen naar boven te komen! Zóó is
het geen kunst hier in de hal rond te flaneeren met
een keurig gestreken broek, een kraakhelder boordje
of een ongekreukt jurkje! Deze dagjesmenschen neuzen
hier maar een paar uurtjes rond, laten zich ook nog
eens met het Drahtseilbaantje naar den top voeren en
zakken dan weer met hun treintje terug naar
Garmisch. Ik concludeerde dit tenminste uit het
slappe bezoek van de "Bierstubl" in de vroege
avonduren.
6. De top wenkt
Beteekent Schneefernerhaus het oord, waar we dezen
avond tusschen de lakens zullen kruipen, het einde
van de dagtocht is het nog niet. We moeten nog ruim
300 meter hooger naar het Münchenerhaus, een berghut
op den top, waar ons ook de Denen van de Knorrhut
wachten. Deze tocht vordert een uur zwaar klimmen en
veel klauteren op handen en voeten. Maar nu zijn we
opgefrischt en... onzen rugzak kwijt. Het begin van
de nieuwe etappe geeft al direct een voorproefje van
de dingen, die komen zullen. Hangend over de railing
van het terras van het Schneefernerhaus zien we hoe
andere touristen, die het hotel links laten liggen
en in één ruk van de Knorrhut naar den top trekken,
zich moeizaam naar boven worstelen.
Dat
belooft een heerlijke klauterpartij! Den top kunnen
wij vandaag nog halen, doch een vraag blijft het of
we ook nog vóór donker in ons Schneefernerhaus terug
zullen zijn! Dat wordt een riskante onderneming, te
meer daar we niet alleen met de duisternis maar ook
voortdurend met de mogelijkheid van plotselingen
weersomslag moeten rekening houden. Nu is het er nog
goed, al ging de zon reeds geruimen tijd achter de
bergen schuil. De koelte, die sterk naar koude
neigt, deert ons niet want we hebben er een extra
pullovertje op aangetrokken en bij het klauteren
komt de warmte weer vanzelf. Toch zijn we blij als
we bij onze wandeling door de gangen van het
Schneefernerhaus plotseling tot de ontdekking komen,
dat de tunnel, die voorheen Duitschland met
Oostenrijk door den Zugspitze verbond en van wiens
bestaan we reeds eerder gehoord hadden, in het hotel
zelve uitmondt. Deze tunnel namelijk zal ons 'n drie
kwartier van het uur klauteren, dat er nog voor den
boeg ligt, uitsparen. Slechts door het gebruik van
den tunnel, die door een portier met entreekaartjes
bewaakt wordt, zijn we ervan verzekerd vóór donker
nog heen en terug naar den top te kunnen want de
zweefbaan, welke ook al in het hotel haar station
heeft, staat reeds stop.
Zoo'n prachtigen weg als dezen tunnel hebben we in
geen twee dagen gezien. Zacht hellend loopt hij in
eenige bochten omhoog. Men zou er haast met de fiets
door kunnen rijden! Een enkele maal laat een in den
wand gehouwen opening het daglicht binnentreden,
doch dit heeft men er niet eens nodig, want er is
overal electrische verlichting. Hier en daar ook
bezit de tunnel een open plateautje vanwaar men een
prachtig uitzicht heeft op de bergwereld, die zich
thans echter vrij snel in nevels, welke van den
grond af gezien de wolken voor de gewone aardsche
stervelingen zijn, begint te hullen. Een van de
aardige uitzichtpunten wordt met den naam
"Zugspitzeck" aangeduid. Uit de naamborden en
richtingwijzers leeren we, dat we ons hier al op een
hoogte van 2782 meter bevinden. Nou, het is er wel
te voelen ook.
Een
der op den wand aangebrachte pijlen wijst naar het
station van de "Tiroler Zugspitze Schwebebahn",
iedere aanduiding voor het Münchenerhaus op den top
ontbreekt echter merkwaardig genoeg. We besluiten
eerst even een kijkje te gaan nemen aan de
Tiroolsche zijde van den Zugspitze, dáár waar de
"Bahn" van Lermoos en Ehrwald komt. De tunnel
hierheen is over een heele lengte aan de binnenzijde
rondom met ijs bedekt. Voor menschen die eenige
haast hebben, houdt het "tripje" naar het Tiroler
station toch tegen. Nog vóór we het bereikt hebben,
besluiten we om te keeren en in de omgeving van
Zugspitzeck naar een weg voor den top te gaan
zoeken. Alzoo, terug op onze schreden! Maar
Zugspitzeck geeft geen uitkomst! Nogmaals de
aanwijzingen bestudeerd. Drie in verschillende
kleuren aangebrachte borden wijzen drie bestemmingen
aan: geen enkele rept van 'n Münchenerhaus.
Merkwaardig! 't Kost wel eenige moeite, doch er zit
niets anders op! Maar weer terug naar den ingang van
den tunnel in het hotel en daar eens goed ons licht
opgestoken. "Hoe we toch in 's hemelsnaam naar het
Münchenerhaus moeten door den tunnel", vraag ik den
portier. Deze glimlacht geheimzinnig en vertelt dat
we eerst naar het Tiroler station moeten. Daar komen
we uit de rots en dan moet er geklauterd worden.
Wij
willen dezen avond den top bereiken. Dus terug den
weg dien we gekomen zijn, opnieuw in de richting van
het Tiroolsche station. Het stuk, dat we zooeven
reeds tweemaal doorliepen, ligt even later weer
achter ons, de tunnel maakt een bocht en... daar heb
je het station! Zoo straks zijn we juist vóór de
bocht en een twintig meter te vroeg omgekeerd.
Enfin, het leed is geleden, nu zal spoedig het
einddoel bereikt zijn. Via een paar houten trappen
door het Tiroolsche stationnetje staan we tegen de
barre rots. Hier begint de klauterpartij. Eerst 25
meter en dan hebben we een plateautje. Gelukkig is
de rots hier goed beveiligd met een in den wand
bevestigden staalkabel. Het is nu maar zaak de eene
hand niet los te laten voor de andere houvast heeft.
Nieuwsgierig kijk ik om naar mijn eega. Haar
klauteren valt niet tegen. 't Gaat wel wat erg
langzaam en voorzichtig maar haar tred is toch goed
zeker en dat beteekent heel wat. Nu maar niet te
veel omlaag kijken vanwege eventueele duizeligheid
en dan zal het best meevallen.
Daar
staan we al op het plateau! Doch hoe nu verder? Er
bevindt zich hier nog een vijftal personen, wellicht
schaffen zij raad. Waar de weg naar boven is? Ze
kunnen het niet vertellen, komen uit Westfalen, zijn
ook geheel vreemd hier. Ze gelooven, dat een tocht
naar den top langs hier niet mogelijk is en
adviseeren ons terug te gaan. Ja, dat kan je
begrijpen! Geen denken aan, hoor! In de verte
rommelt de donder, er komen zware wolken opzetten.
Onweer in de bergen kan vreeselijk zijn. Gelukkig
blijft het gerommel nogal veraf. En als de nood aan
den man komt, moeten we toch in een twintig minuten
den top kunnen bereiken. Kijk, daarboven zien we een
stukje van den tegen de hut gebouwden toren van den
meteorologischen dienst! De Westfalers dalen weer af
naar het Tiroolsche stationnetje. Ze benijden ons
heelemaal niet, wijl we nog naar boven moeten. Aan
hun gezichten zie ik, dat ze denken: "Nu, die
Hollanders liever dan wij."
"Wie dort sich die Wolken
Um Felsen verziehn!
Da möcht' ich hinüber,
Da möcht' ich wohl hin!"
(Goethe)
7. De laatste loodjes
Van
het plateautje, waarop wij ons bevinden, gaat een
"Grat" naar den top van den Zugspitze. Hier moet
overheen te komen zijn, desnoods op handen en
voeten, maar er is doorkomen aan; dat kan iedere
leek zien. Ha, daar is eindelijk wat we zoeken! Een
roode pijl staat er op de rots geschilderd. We
kijken zijn richting uit. Nou, de opgang welke hij
aanwijst, voorspelt niet veel goeds. Toch zal het
hier moeten gebeuren, want enkele meters hooger
ontdekken we weer een roode plek en wat verder nog
een. De weg is dus toch gemarkeerd. Bij het
aanvaarden van dezen tocht, op handen en voeten,
reken ik uit, dat - als het niet beter wordt - we
zeker niet in twintig minuten den top bereiken. Maar
het wordt wél iets beter. We kunnen nu tenminste
weer rechtop gaan, we hebben houvast aan een
staalkabel in de rots en desnoods ook nog aan een
bliksemafleider van het meteorologisch station. Maar
dit laatste hulpmiddel schuwen we, want er staat een
bordje bij met de waarschuwing, dat aanraking
tijdens onweer levensgevaar met zich kan brengen.
Zoo klauteren we ongeveer twintig minuten totdat we
aan den voet van een eenige meters hoog rotsblok
komen, dat van boven een houten afrastering heeft en
zoo tot uitzichtpunt werd gemaakt. De markeering van
de route hebben we onderweg vrij spoedig verloren en
zoo gebeurt het, dat we aan een geheel verkeerden
kant het rotsblok, waarop zich twee personen
bevinden, naderen. Hier bestaat eigenlijk geen
opgang. Verder gaan is niet mogelijk, we bevinden
ons hier op een dood punt, waar de wilde rotsen aan
drie kanten steil naar beneden afvallen. Een misstap
of een omslaande kei zou fatale gevolgen kunnen
hebben. Het is echter juist deze mogelijkheid van
gevaar en de noodzaak tot voorzichtigheid, die den
tocht zijn eigenaardige bekoring geeft.
We
staan nu voor twee keuzen: óf teruggaan den weg dien
we gekomen zijn en dan halverwege ergens een omwegje
zoeken óf trachten tegen het groote rotsblok op te
klauteren. De verleiding tot deze laatste route,
waarop we door de twee onbekenden boven op het blok
zullen worden gadegeslagen, is te groot om er
weerstand aan te bieden. Aan een terugtocht denken
we al niet meer. Hooger moeten we, altijd hooger!
Daar gaat ie dan: eerst één voet op een richel, mijn
hand tast naar een goeden greep, ergens onzichtbaar
boven mijn hoofd, een forschen ruk of hij het houdt.
Ja hoor, dat zal wel lukken. Zoo nog een paar maal
en ik zwaai beide beenen tegelijk over de houten
balustrade. Mijn vrouw komt achterna geklauterd.
Och, 't is niet zoo'n reuzenkarwei maar met vrouwen
moet je toch altijd voorzichtig zijn. Ze kunnen het
ineens op de zenuwen krijgen bij het zien van de
diepten rondom zich en een ongelukje is gauw
gebeurd, ook al beslaat deze klauterweg slechts
enkele meters. Ik ben dan ook blij als ik haar met
een complimentje voor haar durf over de balustrade
kan hijschen. De twee vreemdelingen lachen om onze
manoeuvres. "Jullie hebben de verkeerde route
genomen. Ginds was het gemakkelijker geweest" en zij
wijzen naar een punt waar wij links in plaats van
rechts zijn uitgeweken. Ja, we merken nu ook, dat we
verkeerd zijn. We klommen al hooger dan eigenlijk
tot bereiking van het Münchenerhaus, dat nu slechts
op enkele minuten beneden ons ligt, noodig was. Over
een gemakkelijk pad dalen we wat en eindelijk...
daar is het Münchenerhaus op 2966 meter hoogte
bereikt.
Het
gerommel van den donder heeft al eenigen tijd
opgehouden maar net als we bij de hut arriveeren
begint het fiksch te regenen. Is dat even een strop!
Twee dagen achtereen sjouwden we op onzen rugzak een
regenjas mede zonder hem noodig te hebben. Anderhalf
uur geleden lieten we hem 300 meter lager in het
Schneefernerhaus achter en nu is hij ineens
onmisbaar geworden. Gelukkig maar, dat ik voor mijn
vertrek uit het Schneefernerhaus twee wollen
pullovers over elkaar heb aangetrokken. Zij zijn
hier geen overbodige weelde. Mijn vrouw voelt de
kilte nauwelijks, zoo blij als ze is, dat we
aanstonds weer een dak boven het hoofd zullen
krijgen en omdat we dan eindelijk het doel van den
langen tocht bereikt hebben.
8. Hutleven op den top van den Zugspitze
Op
het plateau voor de vrij kleine en uiterst
eenvoudige hut waait het guur. Rondom den top zit
overal de lucht dicht. We staan boven een grauwe
nevelzee, waarin niets verraadt, dat zich bijna 3000
meter onder haar onze moeder aarde bevindt. Van
eenig uitzicht geen sprake, hetgeen voor mij een
groote desillusie beteekent, daar een vele jaren mee
omgedragen wensch op den hoogsten top te staan en
zoo de omringende wereld aan de voeten te zien nu
tevergeefs op vervulling wacht. Maar we geven ons
niet veel tijd hierover te treuren, ons houdt
momenteel alleen het verlangen bezig zoo gauw
mogelijk onder dak te komen, uit den regen en in de
warmte. Met ingetrokken halzen, het hoofd zoo diep
mogelijk weggedoken tusschen de schouders, stormen
we het Münchenerhaus binnen.
Bij
het openen van de deur der uiterst laag gezolderde
touristenkamer slaat ons de warmte van een heerlijk
snorrende kachel in het gezicht. De lamp brandt nog
niet en daar het buiten ook reeds aan het duisteren
is, de raampjes daarenboven zeer klein zijn,
heerscht er eenige schemering, waaraan we eerst wat
moeten wennen. We laten dan onze oogen nieuwsgierig
rondwaren. De hut zit tjokvol. Bij den eersten
indruk lijkt het of er wel eens zooveel menschen
samenhokken als waarvoor er eigenlijk plaats
beschikbaar is. Ginds in den uitersten hoek schiet
een arm in de hoogte, die ons wenkt naderbij te
komen. Ha, dat zijn onze Deensche kennissen met den
Duitscher van dezen middag uit de Knorrhut. 't Geeft
een echt prettige gewaarwording hier in dit
alpinistenmilieu op het hoogste punt van het oude
Duitsland bekenden aan te treffen. Met eenige moeite
banen we ons een weg door de overvulde kamer naar
den hoek, waar onze jonge kennissen nog maar wat
dichter op elkaar schuiven, zoodat ik me ook nog net
tussen een Deen en een Engelschman op de bank kan
persen. Een andere Deen heeft intusschen uit een
nevenvertrek een eenvoudig stoeltje opgeduikeld, dat
nog net voor mijn vrouw ergens kan worden
tusschengeschoven.
Van
de oogenschijnlijke wanorde in de hut gaat een
eigenaardige bekoring uit. Rondom, op den grond
verspreid, slingeren zwaarbepakte rugzakken, daar
ligt een bundel touw, ginds in een hoek zwerven
puntstokken met pickels en dwars onder de tafels
door steken nonchalante beenen met plompe schoenen
vol zwaar spijkerbeslag. Ik tracht het aantal gasten
zoo goed en zoo kwaad als het gaat te tellen; het
moeten er een veertigtal zijn, in hoofdzaak jongens
en meisjes en daartusschen een enkele man en vrouw
van reeds middelbaren leeftijd. Maar dat blijken ook
menschen met jonge harten te zijn en zoo voelen ze
zich buitengewoon op hun gemak in dit domein van een
kloeke ondernemende jeugd. Het meubilair der hut
blijkt tot minimale proporties beperkt gebleven doch
dat zal de jeugd, die in haar rugzak haar heele
hebben en houwen zelf meebrengt, een zorg zijn. De
kamer is uitgerust met vier groote tafels en een
aantal houten banken. De heele betimmering bestaat
uit ongeverfd hout, dat door den tijd zijn
maagdelijke blankheid voor een bruine kleur heeft
omgewisseld. Middenin snort een klaarblijkelijk nog
nooit gepoetste kachel. In een hoek staat een
verlaten buffet met een kastje met ansichtkaarten,
welk buffet echter thans geen dienst doet want de
consumptie wordt bereid in een naast de gastenkamer
gelegen keuken, waar het voor de bergbeklimmers
verboden toegang is doch met welke bepaling het niet
zoo nauw genomen wordt. In een anderen hoek ontdek
ik een houten kruisbeeld in een uitgedroogde
versiering van dennengroen en tegen een der breede
wanden een groote beeltenis van Hitler. Voeg bij dit
alles nog de gordijntjes van blauwgeruit Brabantsch
bont voor de dubbele raampjes en men heeft een
compleet beeld van de stoffeering van het
Münchenerhaus. Dit alles is het echter niet op de
eerste plaats dat er de uitzonderlijke sfeer van
jeugd en jong leven schept. Díé komt er door de
bezoekers zelf!
Kennismaken en voorstellen behoort hier tot de
onnoodige conventie-uitingen van een meer bewoonde
wereld. Men knoopt zoo maar zonder meer een praatje
aan met zijn buurman. Verstaat hij uw Duitsch niet,
probeer het dan een keertje in het Engelsch of
Italiaansch of Deensch als ge dit tenminste ook
machtig zijt en ge bent er van verzekerd antwoord te
krijgen in een of andere taal. Ieder heeft er zoo
zijn eigen bezigheden in de hut. Onze Denen
schrijven heele pakken ansichtkaarten, een ander
peutert aan een brief naar het verre tehuis, een
volgende maakt notities in zijn "dagboek", weer een
andere krabbelt kleine cijfertjes en maakt
optellingetjes in een verfomfaaid aanteekenboekje,
dat tot kasboek gepromoveerd is. Klopt de kas? Kan
het nog een kopje koffie lijden? Ja, zoo moet er
gerekend worden door de jongelui, want het zijn geen
rijkaards, die in het Münchenerhaus voor twee mark -
wat in tegenstelling tot andere hutten duur is -
voor een nacht logies zoeken op een eenvoudigen
matras. Rijken logeeren niet in het Münchenerhaus en
die klimmen ook niet te voet naar boven. Wat anderen
in anderhalven dag klimmen bereiken, doen zij -
zooals reeds gezegd - per Zugspitze-bahn en per
Gipfelbahn in niet meer dan zeven kwartier. En ook
zij kunnen thuisgekomen vertellen op den top van den
Zugspitze te zijn geweest. Nog wel met een boord om,
die niet eens slap geworden is van het zweet. Maar
des avonds na zes uur ontmoet men zulke touristen
niet meer op den top. Dan regeert hier de jeugd, die
er routine van heeft zich met de kleinst mogelijke
kosten een zoo groot mogelijk natuurgenot te
verschaffen.
De
geur welke er in het vertrek hangt, is een cocktail
van dampende soep, menschenzweet en slechte
sigaretten, waarvan de rook als een nevel door de
ruimte zweeft. "In den Berge gibt's kao Sünd' weil
die Wandrer zu müde sind." Is het opschrift van vele
souvenirartikeltjes uit Garmisch-Partenkirchen, dat
ons hier in herinnering komt. Ja, "müde" zijn al de
hier verzamelden behalve wij, twee Hollanders. Het
is nagenoeg uitsluitend de jeugd, die deze
gelagkamer vult. Er heerscht wel tevredenheid maar
geen uitgelatenheid en gezongen wordt er heelemaal
niet. Men bepaalt zich tot rustige werkzaamheden,
een eenvoudig praatje of tot het savoureeren van een
verkwikkend kopje koffie of 'n bordje soep. Moeheid
is het die hier de stempel op allen drukt. Geen
wonder ook, want zonder uitzondering hebben zij een
zwaren dag achter den rug. Sommigen maakten den
tocht van Garmisch-Partenkirchen uit zelfs in één
dag en zij, die in de Knorrhut - of zooals wij in de
Angerhütte - overnachtten, hadden aan het bereiken
van den top toch ook hun handjes vol. Vooral de
laatste loodjes wegen zoo zwaar, want het laatste
uur was voor hen een uur van klauteren op handen en
voeten. De meesten durven het luxueuze
Schneefernerhaus uit vrees voor hooge prijzen niet
aandoen en blijven daardoor meestal ook onbekend met
het bestaan van den "Stollen", den over de grens van
Duitschland en Oostenrijk loopenden tunnel, welke
wij volgden en die zoo'n aanzienlijk stuk van de
zware route afsnijdt.
"Die Süszigkeit des Lebens besteht im Wechsel. So
wandre denn!"
(Arabische spreuk)
9. Goed bedoelde adviezen die niet konden worden
opgevolgd
Wij
begrijpen het volkomen, dat onze Denen op den top
van den Zugspitze groote oogen opzetten als we
vertellen, dat we dezen zelfden avond, zoodra de
regen maar over is, nog naar beneden willen naar het
Schneefernerhaus. In hun herinnering komt natuurlijk
weer dat stuk route, waarop zij zoo straks een uur
gezwoegd en gezweet hebben. Zij denken weer aan de
vreugde, waarmede zij de hut, die hen thans
herbergt, begroetten en verlangen naar een matras.
Nu nog zoo'n stuk naar beneden klauteren willen zij
voor geen geld ter wereld. Voor den tweeden keer in
een paar uur tijds wordt onze positie weinig benijd.
Maar we zijn door den tunnel gekomen. En dat is niet
zoo zwaar, tracht ik hen te verklaren. Een tunnel?
Niemand weet van het bestaan daarvan iets af.
Zoodoende slagen we er ook niet in onze kennissen
duidelijk te maken, dat hetgeen wij vanavond nog
willen ondernemen, niet zoo'n heksentour beteekent.
"Ik zou, als ik jullie was, vannacht maar hier
blijven", luidt de welgemeende, goede raad. "'t
Wordt al zoo donker, het regent zoo, je moest eens
verdwalen, het weer mocht eens nóg meer omslaan,
nee, het is beslist gevaarlijk wat jullie willen."
Dat zijn de weinig bemoedigende oordeelen, die we te
hooren krijgen uit den mond van onze zeker niet van
onvoorzichtigheid te beschuldigen Denen.
Nou,
voor dat logies in het Münchenerhaus voelen we
allerminst. Dat heeft al van het begin af nooit in
onze bedoeling gelegen, daar ik reeds thuis, bij de
voorbereidingen tot de reis, in een prospectus iets
merkwaardigs ontdekt heb. Hierin werd steeds vermeld
hoeveel bedden en hoeveel matrassen elke zich op
onzen weg bevindende hut rijk was. Het frappeerde
daarbij echter, dat er bij het Münchenerhaus nog
slechts alleen over "matrassen" en in het geheel
niet over "bedden" gesproken werd, waaruit ik
concludeerde, dat hier dan ook wel geen behoorlijk
bed zou te krijgen zijn. En voor een matras
bedankten we onder de huidige omstandigheden. Of
deze conclusie inderdaad juist was, zal ik hier nog
wel trachten te achterhalen.
Ik
ben op reis, zeker in de bergen, altijd gaarne
bereid adviezen en waarschuwingen in acht te nemen,
maar dat hetgeen wij voornemens zijn nog te
ondernemen eenig element van bijzonder gevaar in
zich sluit, kan ik met den besten wil van de wereld
niet vatten. We hebben toch immers onzen tunnel,
dien we, als de regen maar ophoudt, in een kwartier
aan de Oostenrijksche zijde van den Zugspitze kunnen
bereiken. Na al de ontmoedigende oordeelen is er
evenwel een andere vrees, welke me bekruipt. Ik heb
geconstateerd, dat de tunnel bij het begin en het
einde door zware, houten deuren wordt afgesloten.
Als die deuren bijv. na des avonds zeven uur eens op
slot mochten zijn. Dan zullen we staan voor de keus
tóch hierboven te overnachten of minstens drie
kwartier naar beneden te klauteren. En dan bereiken
wij niet meer vóór donker het Schneefernerhaus. Dan
is ook de mogelijkheid van verdwalen niet meer
denkbeeldig.
Nu
ga ik mijn licht over den tunnel opsteken bij de
familie, die de hut beheert. De antwoorden welke ik
krijg, zijn weinig positief, men maakt hier
klaarblijkelijk weinig gebruik van den tunnel. De
baas meent, dat de tunnel niet vóór tien uur
gesloten wordt, de bazin heeft wel eens gehoord, dat
er des nachts nog iemand is doorgekomen, een derde
familielid meent, dat de doorgang altijd mogelijk
is, maar dat men des nachts dubbel tarief betalen
moet. Dit den geheelen nacht geopend zijn, lijkt mij
nog het meest onwaarschijnlijke, wie gaat er nu des
nachts naar of van den Zugspitze-top. Na al mijn
informaties ben ik nog niet volkomen gerust over den
afloop van onze excursie, al is de hoop, dat we de
route door den tunnel nog wel zullen kunnen halen,
ook eenigszins gestegen. Buiten blijft het
intusschen treiterend lang regenen.
Onze
medegasten maken zich op om te gaan slapen.
Successievelijk verdwijnen zij door een zijdeur en
even later hooren we boven onze hoofden het geklos
van zware spijkerschoenen op de holklinkende houten
zoldering. Ook onze Denen met hun Duitschen metgezel
maken aanstalten hun rustplaatsen op te zoeken. De
gelegenheid is te schoon om nu niet eens even
poolshoogte te nemen hoe er hier geslapen wordt en
mijn bovenaangehaalde conclusie van thuis op haar
juistheid aan de werkelijkheid te toetsen. "Mogen we
niet eens mee gaan kijken hoe jullie slapen?" vraag
ik. "O, met alle soorten van genoegen!" Ze pakken
hun bullen bij elkaar in den rugzak, welke
nonchalant met één band over den schouder geworpen
wordt en daar gaat het via een kale, lege en koude
kamer naar den zolder, de Denen met den Duitscher
voorop, wij nieuwsgierige Hollanders achter hen aan.
"Slaapkaarten bitte"... Kijk, er wordt toch nog
eenige controle uitgeoefend. Het is de hutwaardin,
die in de gaten houdt of er niemand zonder betalen
naar boven kruipt. Een slaapkaart bezitten we niet,
maar we zijn ook heelemaal niet van plan om te
slapen. Onze verklaring, dat we maar eens even gaan
kijken om dan weer terug te komen, is voldoende voor
een vrijen doortocht naar de bovenverdieping. Hier
bevinden zich twee slaapruimten. In elk dezer
afdeelingen is op een halven meter hoogte boven den
vloer een verhooging aangebracht, welke driekwart
van elk vertrek beslaat en die aan den kant van de
loopruimte door een opstaande plank wordt
afgesloten. Op dezen reuzenbrits liggen eenvoudige
matrassen, aaneengerijd. En anderhalven meter
hierboven treffen we nog zoo'n tweede etage aan.
Kamertjes met bedden, zooals de meeste andere hutten
hebben, bezit het Münchenerhaus niet. Met de
begrippen van zedelijkheid neemt men het hier niet
zoo nauw, men kent er geen aparte ruimten voor
jongens en meisjes, maar de vertegenwoordigers van
beiderlei kunne slapen hier door elkaar alsof het de
gewoonste zaak van de wereld ware. Hoe prijzen we
onze voorzichtigheid dat we het zekere maar voor het
onzekere namen door het kiezen van ons logies in het
van alle gemakken voorziene Schneefernerhaus.
Buiten wordt het allengskens donkerder. Gelukkiger
neemt ook de regen in hevigheid af. Dat het
heelemaal droog zal worden, daar ziet het er
voorlopig niet naar uit. Daarom besluiten we maar
den tocht van een 300 meter naar beneden te wagen,
want bij ieder kwartier uitstel wordt de onderneming
riskanter. Behoedzaam gaat het dan terug over den
natglimmenden en vaak gladden "Grat", denzelfden weg
dien we gekomen zijn. 't Valt niet tegen. Na een
kwartier reeds staan we op het ons bekende
plateautje en vijf minuten later betreden we het
Tiroolsch Zugspitze-stationnetje en daarmede ook den
tunnel. We vliegen hem door, gedreven door onrust en
vrees, de zware deur van den ingang mocht eens
gesloten zijn. Gelukkig, ze is het niet. We betreden
weer ons hotel en ademen vrij.
Of
er zoo weinig logés zijn of dat allen reeds hun
slaapplaatsen hebben opgezocht, weten we niet, maar
in ieder geval hebben we bij het gebruiken van het
avondmaal in de groote "Bierstubl" het rijk alleen.
De avond heeft zich intusschen uitgestrekt over de
wijde wereld vóór het hotel. De Schneeferner, het
uitgestrekte skigebied, ligt wit en verlaten, op het
Zuiden afgesloten door de nagenoeg geheel besneeuwde
Wetterwandeck en Schneefernkopf. 't Lijkt wel een
poollandschap, dat nooit door een menschenvoet
betreden werd. Niets verraadt nu, dat hier overdag
zulk een opgewekt leven kan heerschen. Het kost
moeite van dit waarlijk grootsche en indrukwekkende
panorama te scheiden. Al wordt het ook later, tot
volslagen duisternis komt het hier niet. De witte
wereld weerstaat haar met succes, zoodat er den
geheelen nacht slechts een schemering heerscht.
Gevolg gevend aan een in het hotel opgehangen
raadgeving slapen we met geopende ramen, waardoor de
gezonde ozon binnenkomt, en met een dichtgedraaide
centrale verwarming den nieuwen dag tegemoet.
"Ik reikhals naar den top der bergen en ik
smacht"...
(P.A. de Genestet)
10. 's Morgens, toen de wolken scheurden
De
nieuwe dag begint voor ons om half zes. 't Zal een
zware worden, want daar het een Zaterdag is en we op
Zondag naar de Mis moeten, is 't absoluut
noodzakelijk, dat wij in één dag dalen wat we in
twee dagen geklommen hebben. We schatten het op tien
uur loopen. Voeg daarbij drie uren voor rust, dan
zullen we dertien uur aan één stuk op pad zijn.
Misschien valt het dalen mee, doch laten we hier
toch maar niet te veel op speculeeren en zeker vroeg
genoeg uitrukken. Het kost echter moeite van deze
wereld van heerlijke rust te scheiden, vooral omdat
ik niet ten volle bevredigd ben over mijn bezoek aan
den top, waar het uitzicht door regen en nevel
belemmerd werd. Kon ik nog maar één keertje naar
boven! Besluiteloos slenter ik reeds om zes uur in
den ochtend over het ligterras, dat slechts bevolkt
wordt door eenige zwarte vogels met gele bekken, een
soort kraaien, die van tijd tot tijd eens op de
balustrade rusten om dan weer groote kringen te
beschrijven in de nabijheid van een gebouw, dat zij
vermoedelijk als keuken kennen. Mijn hoop en die van
een even later op het terras verschijnende dame om
de zon te zien opgaan wordt niet verwezenlijkt. In
de verte blijft het nevelig. De top van den
Zugspitze komt echter toch van tijd tot tijd even
uit de scheurende wolken te voorschijn. Was ik nu
maar boven, dan zou ik zeker toch wel eenige
oogenblikken kans krijgen om van het begeerde
uitzicht te genieten. Maar hoe dien top te bereiken?
De zweefbaan gaat zoo vroeg niet, de tunnel is
gesloten en een uur klauteren durf ik mijzelf - en
nog veel minder mijn vrouw - niet aandoen nu we nog
zoo'n zwaren dag voor den boeg hebben.
En
toch, ik moet en ik zal boven komen! Daarom besluit
ik in 's hemelsnaam den grooten klim maar te wagen,
nadat ik mijn vrouw weer opnieuw onder de dekens heb
gestopt met de toezegging haar straks - als ik met
de Denen, welke ik nog boven denk aan te treffen,
terugkom - hier op te halen voor de groote afdaling.
Hij valt niet mee, dezen klim van het
Schneefernerhaus naar den top. De eerste gedeelten
gaan vrij steil omhoog, steeds over "Geroell" dat
wegschuift onder de voeten. Neen, de vermoeienis van
dit traject durf ik niet te riskeeren en na tien
minuten geef ik deze poging alweer op. Dan maar
gewacht tot de tunnel opengaat! Dat kan nog een half
uur duren. Wel zonde van het tijdsverlies maar er
staat geen andere mogelijkheid open.
Ik
ga eens rondneuzen in het schijnbaar nog geheel
verlaten stationnetje van de Gipfelbahn, de
zweefbaan naar den top. Ha, daar in de machineruimte
scharrelt een blauwgekielde "machinist" rond. "Hoe
laat gaat de tunnel open?" informeer ik. "Eigenlijk
pas over een half uur, maar wilt u er door?"
Natuurlijk wil ik dat! Wat ben ik den man dankbaar
als hij voor mij alleen de tunneldeur opent. Ik ren
den killen gang door en sta in tien minuten bij het
stationnetje van de Oostenrijksche Zugspitze-bahn.
Dan vlieg ik zoo vlug als het maar eenigszins
mogelijk is over den "Grat" naar boven. Er is
slechts een half uur na mijn vertrek van het
Schneefernerhaus verstreken als ik op het terras van
de hut op den top, het Münchenerhaus, met een
juichkreet, die tevens een groote verbazing
uitdrukt, door mijn Deensche kennissen en den
Duitscher begroet wordt. "Wat, jij nu alweer hier!"
vragen hun oogen. "Ja", repliceer ik triomfantelijk.
"Mijn tunneltje, menschen, dat brengt je in een half
uur met betrekkelijk weinig moeite daar waarvoor
jullie een uur klauteren noodig hebben!"
Mijn
horloge wijst half negen. Velen van hen, die in de
hut overnachtten, zijn reeds lang weer vertrokken.
Zoo juist vertrokken twee partijen van drie man.
Nota bene nog wel "angeseilt", d.w.z. met een touw
aan elkaar verbonden. 't Kan overdreven
voorzichtigheid zijn maar ook aanstellerij om hun
ondernemen gevaarlijker te doen lijken dan het in
werkelijkheid is. Ervaren klauteraars zijn het in
elk geval niet, want zij sukkelen vrij stuntelig
naar beneden over den "Grat" waarover ik zooeven in
groote haast naar boven klom. In de hut zijn echter
nog voldoende gasten overgebleven om er weer een
opgewekt leven te scheppen. Een hunner heeft uit een
diepe rotsspleet, waarin de zon nooit vermag door te
dringen, 'n pannetje vol sneeuw geschept waarvan hij
thee wil zetten. Water is hier op den top niet te
krijgen. Onze Denen zijn vanmorgen niet eens in de
gelegenheid geweest zich te wasschen. Hoe benijden
ze mij als ik hun vertel van mijn heerlijk koud en
warm stroomend water in het Schneefernerhaus.
Het
uitzicht, waarvoor ik naar boven ben gekomen, stelt
ook nu weer teleur. Echter niet lang want daar
scheurt in het noord-westen plots het wolkendek
vaneen. Het duurt maar even, doch dat is voldoende
een blik te werpen in de ruime wereld daar beneden.
Als de noord-westkant dicht trekt, scheurt de
nevelzee weer aan een anderen kant open en zoo krijg
ik tenslotte achtereenvolgens toch zicht in alle
richtingen. Wonderbaarlijk en ongelooflijk voor wie
het niet zelf beleefde, is de snelheid waarmede hier
de weersomstandigheden veranderen. Zóó zit de lucht
finaal dicht als een echte Londensche mist en even
later ligt de wereld open, badend in de zon. Deze
veranderingen zijn soms kwesties van slechts enkele
seconden. Ik overhandig een Deen mijn fototoestel
met het verzoek mij even te fotografeeren met een
achtergrond van bergtoppen. Hij kijkt te lang in den
zoeker en... de wereld zit dicht. Fotografeeren
heeft nu geen zin meer. Ik krijg mijn toestel terug
om het onmiddellijk daarop weer opnieuw den Deen te
overhandigen, want de nevel is opnieuw gebroken.
Vlug, vlug, of het zal weer mis zijn! Een blik in
den zoeker, knip gaat het en... te laat. Alles
dicht! Zóó potdicht alsof het in geen acht dagen
meer helder zal worden. Zoo gaat het hier op den
Zugspitze.
"En
moet je ook niet eens naar den top?" Deze vraag van
het Deensche meisje doet mij haar aankijken met 'n
gezicht van: Zou ze ze zien vliegen? "Den top, den
top?"... herhaal ik. "Waar zijn we nu dan?" Het
lieve kind blijkt toch gelijk te hebben. Niet hier
is het eigenlijke uiterste topje van den Zugspitze,
dat ligt een eindje verder, nog 30 meter hooger dan
het Münchenerhaus, ginds waar dat kruis staat. 't
Beteekent slechts een kwartiertje, eerst wat dalen
en dan klauteren tegen een loodrechten wand.
Natuurlijk moet ook dat stukje veroverd worden! Om
het uiterste topje, daar gaat het om; daar ben ik
eigenlijk precies voor gekomen!... Mijn Deensche
kennissen maakten vanmorgen reeds dit tochtje en
daarom vertrek ik alleen, met me dragend een reeks
aanmaningen om toch voorzichtig te zijn.
De
afdaling is goed verzekerd met een staalkabel. Wie
deze vasthoudt, dien kan niets gebeuren. Daar sta ik
voor den verticalen wand. Het zijn maar weinige
meters doch men heeft het toch noodig geoordeeld
hier een waarschuwingsbord te plaatsen, hetwelk
mededeelt, dat het nu komend gedeelte voor
ongeoefenden levensgevaarlijk is. In den wand zitten
stevige ijzeren krammen geslagen en daarnaast hangt
er nog een staalkabel. Dus voldoende "Sicherung". Ik
moet even wachten alvorens den klim te ondernemen,
want er komt juist een vader met zijn dochter op een
zóó onhandige manier naar beneden geklauterd, dat ik
mijn hart vasthoud. Het heeft heel wat in alvorens
zij het kleine plateautje, dat gelegenheid tot een
rust biedt, bereiken, doch ze komen er veilig. Wat
zij kunnen, kan ik zeker. 't Gaat magnifiek. De
haken zit zóó stevig, dat er wel een half leger over
naar boven kan. Dan nog even behoedzaam over een
klein "Graatje", dat ook weer met een staalkabel
"gesichtert" is en daar sta ik bij het groote
geelkoperen "Gipfel-Kreutz" met zijn stralenbundels.
Het uiterste topje van den Zugspitze is bereikt, de
berg werd overwonnen. Veel ruimte biedt deze top
niet. Aan alle kanten vallen de rotsen vervaarlijk
steil naar beneden wat een lichtelijk gevoel van
duizeligheid veroorzaakt. Maar het is ook niet
noodig den blik naar beneden te richten. Thans ligt
de wereld in het Zuiden en Noorden open. Ik kijk in
het breede dal van de Inn en zie in de andere
windrichting de bergen zelfs ophouden en de vlakte
beginnen. Zoo de wereld aan zijn voeten te zien
beteekenen momenten, die men nooit vergeet. Met het
oog steeds omhoog gericht begint nu de afdaling. Er
wordt slechts voorzichtigheid en koelbloedigheid
vereischt. Méér niet.
Opnieuw bij de hut, peutert de jongeman met zijn
pannetje sneeuw nog steeds aan zijn thee die nog ver
van huis is. Hij heeft voor keuken juist een
winderig deel van het terrasje voor de hut gekozen
en nu doet zijn "primus" het niet naar behooren.
Maar als het niet waait, kookt water in vijf
minuten, verdedigt hij zijn onwillig apparaat, dat
hij ten slotte met eenige planken voor den wind
beschut. De Denen, de Duitscher en Trekvogel wachten
maar niet op dit kopje thee, want over vijf minuten
vertrekt het eerste "bakje" van de zweefbaan van den
top naar het Schneefernerhaus. En dat willen wij
halen. In 5 minuten tijd is men dan 300 meter
gedaald. Die vijf minuten kosten echter f 1,50. Ja,
bergbanen zijn nergens goedkoop! Zoo'n tochtje met
een zweefbaan beteekent een aardige sensatie, vooral
wanneer het bakje een der palen passeert waaraan de
kabel bevestigd zit. Zoodra het bakje het steunpunt
verlaat, zakt de kabel tengevolge van het zware
gewicht plotseling door en dat werkt even op de maag
zooals "dumpings" in een vliegmachine, echter in
veel mindere mate. Door een juist voorbijtrekkende
wolk, die wij hier nevel noemen, boren we met ons
niet alledaagsch vervoermiddel een gat en dan staan
we bij het Schneefernerhaus waar mijn wederhelft al
in volledige uitrusting zit te wachten. Met z'n
zevenen t.w. vier Denen, één Duitscher en twee
Hollanders aanvaarden we nu den terugtocht naar
Garmisch-Partenkirchen.
"Wie eenmaal de bergen heeft leeren kennen, dien
laten ze niet meer los."
11. Leedvermaak en medelijden
Het
vordert niet veel tijd om te ervaren, dat het dalen
heel wat minder moeite kost dan het klimmen. Maar we
zijn nu allen ook nog honderd procent "fit". Op de
vele schuine hellingen rennen we, tegen wil en dank,
waarbij niet allen een even groote vaardigheid aan
den dag leggen. Telkens wordt onze kleine,
internationale karavaan uiteengerukt doch bij ieder
vlak stukje vangen we elkaar weer op. Het meest
pleizier beleven we op de sneeuwhellingen. Met de
voeten maken we skibewegingen en zoo glijden we
armzwaaiend naar beneden totdat een val in de witte,
zachte massa een einde aan het gerodel maakt. En dat
gebeurt niet weinige malen doch dit hindert niet;
men kan hier tuimelen en buitelen zonder zich te
bezeeren. Voor we er erg in hebben, stormen we het
terrasje van de Knorrhut op. 't Ging alles
uitstekend doch een beetje rust is toch niet
misplaatst. En bovendien, ik rammel van den honger,
want door mijn vroege, tweede klimpartij naar den
top van den Zugspitze, was ik dien morgen niet eens
in de gelegenheid te ontbijten. Denemarken wil
echter vooruit, waarbij Duitschland zich op
sleeptouw laat nemen, Holland blijft achter. Straks
in de Angerhut zullen we elkaar evenwel opnieuw
ontmoeten. De korte tijd, waarin we het traject
vanaf het Schneefernerhaus tot aan de Knorrhut
aflegden, leert dat het dalen veel meevalt. Alleen
krijg je hierbij pijn in de kuiten doch voor de
snelle wijze van opschieten neemt men dat gaarne op
den koop toe. De vrees, dat we misschien niet voor
donker Garmisch-Partenkirchen zullen halen, blijkt
reeds nu ongegrond te zijn geweest.
Met
eenig leedvermaak begroeten we op onzen verderen
tocht afwaarts ons tegemoet komende touristen, die
nu in hetzelfde schuitje varen als wij gisteren,
daarbij precies dezelfde ervaringen opdoen als ons
den vorigen dag ten deel vielen en daarop ook net
als wij toen reageeren. Terwijl wij nu hollend en
springend naar beneden stuiven, sleepen zij het
moede lijf omhoog, hijgend en puffend, zwetend en
ook iedere vijf of tien minuten een korte rust
nemend om uit te blazen. Hoe ver het nog is tot de
Angerhut behoeven wij nu niet meer te vragen; wij
kennen de route. Nu zijn wij het, die door de
tegenkomers als informatiebureau gebruikt worden. Nu
krijgen wij dezelfde vraag die we gisteren
voortdurend zelf stelden, "Wieviel Stunden noch?",
te beantwoorden. En nu is het de beurt aan de
klimmers om op ons antwoord den moed in hun
spijkerschoenen te zien zinken voor zoover ze
tenminste met zulk een degelijk schoeisel zijn
uitgerust. Dit is echter niet altijd het geval.
Merkwaardig!
Ieder die een uurtje van dit zware traject naar
boven achter den rug heeft, meent daarna aanspraak
te kunnen maken op 'n prettige rust in de Knorrhut.
Moeten zij dan vernemen, dat er nog zeker een stevig
uurtje voor de borst ligt, dan beteekent dit telkens
een teleurstelling, waarop men heelemaal niet
gerekend had. Het blijkt wel, dat de meesten den
tocht onderschatten. Groot wordt dan ook op den duur
de verleiding om de arme zwoegers de bittere
werkelijkheid, waarvan we bij voorbaat weten dat ze
deprimeerend werkt, te besparen door hun wijs te
maken, dat het "nog maar een half uurtje" is. Dan
blijft er de moed tenminste in... Veel medelijden
gevoelen we met een dame, die den tocht ondernomen
heeft met schoenen met halfhooge hakken. Ze moet wel
heel weinig notie gehad hebben van wat zij met de
beklimming van den Zugspitze ondernam. Het is
uitgesloten dat deze schoenen het rukken. Misschien
haalt ze er de Knorrhut mede, doch bij de afdaling
gaan de hakken er onherroepelijk af. En dan zal
goede raad duur zijn.
12. Nat einde van een schoonen tocht
De
Nieuwe Angerhut bereiken we weer vroeger dan we
verwacht hadden. Onze Denen en de Duitscher zijn er
nog en maken weinig aanstalten tot vertrekken,
zoodat ook wij gelegenheid te over krijgen om een
hartversterking te gebruiken en wat te rusten. Na
drie kwartier vertrekken we in een karavaan van
zeven man voor de laatste etappe, 'n traject door
het Raindal van ongeveer 20 kilometer want het is
vier uur loopen; wel lang, doch niet zwaar. In deze
vier uur wordt er maar 500 meter aan hoogte
verloren. In de meest opgewekte stemming marcheert
ons internationale gezelschap anderhalf uur
onafgebroken voort. Dan slaan we voor een half
uurtje ons bivak op aan een vlak, met gras begroeid
gedeelte aan den oever van de Partnach, wier
heerlijk koele water zeven dorstige kelen laaft. De
rugzakken worden gedeeltelijk uitgepakt en
souvenirtjes, die ieder al elders tijdens deze
vacantietocht heeft ingeslagen, gaan van hand tot
hand. Er ontstaat een vertrouwelijke stemming en na
deze korte rust kennen wel elkaars liefhebberijen,
woonplaats, studierichting of maatschappelijke
functie. We zijn nu een gezelschap geworden, dat
reeds dagen bijeen schijnt te zijn geweest.
Op
onze verderen tocht dalwaarts krijgen we gelegenheid
een dame en heer te beklagen van welk paar de dame
met uitgeschopte schoenen languit in het gras langs
de Partnachoever ligt alsmaar klagend: "Och, och,
och, wat ben ik moe!... Ik kan niet meer!... Mijn
voeten, mijn voeten!"... Wéér een slachtoffer van
onvoldoende schoeisel! Toch zal ze kost wat kost
door moeten zetten in een of andere richting want
hier bestaat geen enkele gelegenheid tot onderdak.
Wanneer we nog ongeveer twee uur van
Garmisch-Partenkirchen moeten verwijderd zijn,
begint het te regenen. Eerst heel gemoedelijk, zoo
heelemaal niet onheilspellend, zoodat we onze
regenjassen voorloopig nog maar op den rugzak laten.
Het vertrouwen, dat het maar een buitje is, wordt
niet bewaarheid. Langzaam begint het harder om ten
slotte te gieten. Aanvankelijk houdt het gebladerte
van het vrij dichte geboomte, waaronder ons pad
voert, 't water nog wat tegen doch spoedig giet het
ook onder het bladerdak van je welste. We versnellen
den pas en marcheeren maar onafgebroken voort, in
een rijtje achter elkaar als Indianen op het
oorlogspad... Lust tot rusten krijgen we niet. Er
zou overigens ook geen gelegenheid toe bestaan want
de grond is overal doornat. Het gisteren nog zo
solide boschpad is thans op vele plaatsen herschapen
in een glibberigen modderpoel. Zonder omzien stappen
we hier dwars doorheen, ons niet bekommerend om de
vette slijkklodders die we aan onze schoenen
krijgen. Neemt de regen van tijd tot tijd ook al
eens wat af in felheid, wij hebben hierbij geen
baat, want de boomen blijven onverminderd druppen.
Aanvankelijk wordt er nog eens een schampere
opmerking gemaakt over het hondenweer doch vrij
spoedig is ook de lust tot praten vergaan. Een
groote vermoeienis komt in de beenen maar niemand
praat er over; de een wil voor den ander niet
onderdoen. Denemarken marcheert, Duitschland
marcheert en Nederland blijft natuurlijk niet
achter. Zonder dat het wordt uitgesproken, voelt
ieder dat de nationale eer thans op het spel
staat... Maar over deze vermoeienis raken we heen.
Onze beenen worden ten slotte automaten, die weten
geen andere taak te hebben, dan maar regelmatig
elkander in straffen pas achterna te stappen. De
hoofden hebben we diep weggedoken in de jaskragen,
de handen stevig in de zakken gedrukt. We durven ze
er niet uit te trekken uit vrees dat er dan
straaltjes water in hun plaats zullen schieten.
Slechts één tourist ontmoeten we op dezen tocht. En
een voor onze opvattingen heel vreemde. Ter
beschutting voor den regen heeft hij niet als wij 'n
regenjas aangetrokken doch het bovenlijf geheel
ontkleed. Zijn rugzak met ondergoed draagt hij op
zijn bloote body. Ook een manier om "niet nat te
worden"!... Als een Tarzan in zijn oerwoud schiet
hij ons met een "Heil Hitler!" voorbij. Een goed uur
later zullen we even buiten de kom van Partenkirchen
ervaren, dat deze methode van trekken tijdens regen
hier een heel gebruikelijke is, want we ontmoeten
nog een heele groep "Tarzans" met gebruinde body's.
Twee
uur loopen wij zoo zonder rusten door den regen. We
hipperen eerst weer op als we de bebouwde kom van
Partenkirchen bereikt hebben. De afdaling vanaf het
Schneefernerhaus (2650 meter) tot hier heeft slechts
acht uur in beslag genomen. In Partenkirchen gaat
ons troepje na een hartelijk afscheid uiteen. Dat de
wereld toch wel erg klein is, zouden we drie dagen
later ondervinden bij een geheel onverwachte
ontmoeting met onze Denen in... Innsbruck. Als een
stel verdronken honden komen we ons pension
binnengedropen, waar we eerst, na een warm bad en
droge kleren, weer opnieuw mensch worden. Onze
voettocht naar den Zugspitze is volbracht, het leed
van de laatste twee uur geleden. De stijve beenen en
de vermoeienis zullen na een dagje ook voorbijgaan.
Blijven zullen echter ons heele leven de vele
aangename herinneringen van dezen weliswaar niet
gemakkelijken maar toch verrukkelijk schoonen
bergtocht, dien we morgen onmiddellijk opnieuw
willen ondernemen, want "Wie eenmaal de bergen heeft
leeren kennen, dien laten ze niet meer los"...
TREKVOGEL
Bronvermelding:
"Naar koele hoogten" verscheen in 7 afleveringen in
de Nieuwe Tilburgsche Courant op:
-
dinsdag 4 oktober 1938
-
donderdag 6 oktober 1938
-
dinsdag 11 oktober 1938
-
donderdag 13 oktober 1938
-
vrijdag 14 oktober 1938
-
donderdag 20 oktober 1938
-
donderdag 27 oktober 1938