CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
HOME 
BRABANTS
KUNST
FOTOGRAFIE
TEKSTEN
AUTEURS
AUDIO
SPECIAAL

PRINT

Pierre van Beek - Reisartikelen

 redactie: Ben van de Pol

 

Naar koele hoogten

 

 

"In die Berge hinein, in die schwarze Schlucht,

Wo der Waldbach tost in wilder Flucht."

     (K. Morell)

 

1. Wij gaan den Zugspitze beklimmen

Het regent als we des avonds, een paar uur later dan aanvankelijk in de bedoeling gelegen had, in Garmisch-Partenkirchen aankomen. Dat beteekent geen prettig vooruitzicht voor morgen want dan luidt het programma: beklimming van den Zugspitze, twee dagen omhoog en één dag naar beneden! Waar ie nou is, in het avondlijk duister zit de Zugspitze, mag Joost weten! Maar het interesseert ons eigenlijk ook niet. We hebben nu maar één zorg en wel zoo spoedig mogelijk onder dak te komen en uit te rusten van de vermoeiende reis. Een neonverlichting over een breede straat vertelt, dat we in Partenkirchen zijn verzeild geraakt. Zeker den verkeerden tunnel in het station genomen want op papier hadden we eigenlijk Garmisch uitgekozen voor residentie. Enfin, nu genieten we in elk geval het voordeel morgen wat dichter bij het begin van onzen tocht te zitten want de weg naar den Zugspitze door het Raintal loopt via Partenkirchen. Logies zoeken in den avond behoort niet tot de meest gezellige karweitjes, maar we treffen het ditmaal bijzonder, en veel vlugger dan we hadden durven hopen voelen we ons thuis in het thans reeds in diepe rust verzonken pension "Münchener Kindl". Even nog houden we krijgsraad over wat er morgen gebeuren zal. Als het dan nog eens regent! Ja, de Zugspitze, die in zijn kwaliteit van berg van bijna 3000 meter in de eeuwigheid staat, heeft den tijd, maar wij niet. Dus besluiten we den volgenden morgen in ieder geval te vertrekken: weer of geen weer! Gelukkig maar, dat ons kamermeisje, waarvan we aannemen dat ze er verstand van heeft, voorspelt dat het morgen "schitterend" zal zijn. En ze heeft het geraden ook!

Van het goede voornemen des morgens reeds voor dag en dauw op pad te gaan, is niet veel terecht gekomen. Er moest nog proviand worden ingeslagen en dan dat verduivelde, tijdroovende versturen van ansichtkaarten! Zoo wijst de klok al half tien eer onze schoenen over het zongeblakerde asfalt van Partenkirchen krassen. Eigenlijk een schandalige tijd voor menschen, die den Zugspitze op willen! Dat het veel te lang duurt eer we het dorp achter ons hebben gelaten, is heusch niet mijn schuld: de talrijke winkels met snuisterijen en souvenirtjes trekken nu eenmaal onweerstaanbaar de aandacht van de betere helft van mijn trouwboekje, die zich nog maar niet realiseeren kan, dat er vandaag een flinke tippel voor den boeg ligt. We willen heden nog de op 2052 meter hoogte gelegen Knorrhut bereiken. Het beteekent een afstand van zeven uur loopen en het overwinnen van een hoogteverschil van 1300 meter. Den volgenden dag denken we dan met gemak den top van de Zugspitze te halen om daar eens fijntjes een heelen middag en avond rond te luieren. Zeker, er bestaat wel een kortere weg naar den Zugspitze dan de route door het Raintal, welke zich eerst uren van den berg verwijdert om er daarna pas, in een grooten boog, weer naar terug te keeren! Men kan er komen door 't Höllental, dat zijn naam niets voor niets draagt en voor ongeoefenden als "levensgevaarlijk" wordt gequalificeerd. Er voert ook een weg over Eibsee zoo ten naastenbij de route, die de Zugspitze-bahn volgt, maar ook deze heeft men ons als te moeilijk afgeraden. Slechts het Raintal werd met een gerust hart aanbevolen.

We denken nu een betrekkelijk eenvoudig wandelingetje te maken: we verkozen immers de gemakkelijkste route, maar de toekomst zal nog leeren, dat er ook hier moet geploeterd worden. Een berg van 3000 meter geeft zich zoo maar niet zonder slag of stoot over aan een tweespannetje, dat even uit de lage landen is komen overwaaien. De Zugspitze eischt zijn tol in den vorm van zweet in stroompjes. De route voert langs het Olympische skistadion, twee springschansen, een groote en een kleinere, die nu - zonder hun sneeuwdek - maar magere geraamten zijn, welke tegen het grootsche decor van de omringende bergen petieterig aandoen. Het imposante, zooals dat bij de wintersportopnamen uit de bioscoopjournaals spreekt, is hier nergens te bekennen. Gelukkig dan ook maar, dat we tenminste niet voor deze doodgewone springstellages onze wandeling hebben ondernomen. De zon bakt fel op den nu nog breeden weg. Zij doet den modder van den vorigen dag snel opdrogen, wat we tot heden nog met vreugde begroeten. Toch is het reeds een verademing wanneer we de koele Partnachklamm betreden.

 

2. Door de Partnachkloof

Deze "Klamm" is een diep uitgeslepen kloof in het gebergte, waardoor met veel geweld de bergrivier de Partnach haar weg naar lagere regionen zoekt. Weliswaar haalt zij het niet bij de beroemde "Schluchten" in Zwitserland zooals de Aareschlucht en de Rosenlauischlucht, maar zij mag in ieder geval toch tot de familie gerekend worden. Ook hier beleeft de bezoeker sensatie omdat de weg, geschraagd door ijzeren stangen, nu eens ver over het wild stroomende water, dan weer door smalle, donkere tunnels loopt. Menschen met fantasie vinden hier een ideaal oord om wilde demonen en voorwereldlijke monsters ten tooneele te voeren. En zij zullen dan wel niets merken van het water, dat hen om de ooren spat. "Es spritzelt in der Klamm, zieh lieber einen Mantel an", de raadgeving, die men bij den ingang van de kloof lezen kan en welke wij gehoorzaam hebben opgevolgd, blijkt heusch niet overbodig. Overal spat het water, het drupt van de tunnelplafonds en komt ook in kleine stroompjes naar beneden. De temperatuur in de kloof is er uiteraard heerlijk koel omdat de zon er slechts op enkele plaatsen in vermag binnen te dringen. Waar haar dit gelukt, brengt zij het echter toch nog niet verder dan tot een gezeefde lichtbalk, waarin de waterdruppels glinsteren en die de kloof bij zijn binnenglijden vol fonkelend leven zet.

Eenmaal de kloof achter den rug herneemt de Partnach weer haar gewone karakter van een bergstroom in den zomer. Zij is een ondiepe beek met snelstroomend water en een op sommige plaatsen gedeeltelijk droge bedding van rolronde keien. De gelegenheid is hier te schoon om niet wat te rusten. Maar toch niet lang dient een halfvergane, omgevallen boom ons tot zitplaats. Prettiger is het midden in de rivier op een door het water omspoeld rotsblok, dat wij, al springend van den eenen grooten kei op den andere, bereiken niet zonder daarbij een paar natte voeten te halen doch daar behoeft met dit zomersche weer niet op gelet te worden. En wat een genot beteekent het drinken van dit klare water, zóó maar uit de handschelp! Hier heeft het water niet dien flauwzoeten smaak van onze beken, het doet niet onder voor het beste leidingwater, dat het in ieder geval in koelte overtreft. IJskoud is het, hetgeen te begrijpen valt want het wordt gevoed door de sneeuwvelden van de bergen aan weerszijden van het Raindal, o.a. van de Hochwanner.

Na deze verfrissching gaat het weer verder het dal in, meestal in den schaduw van hoog geboomte want het pad loopt door een bosch, waarvan de met bladeren bedekte bodem nog nat is van den in vorige dagen gevallen regen, hetgeen ook tot de koelte bijdraagt. Deze koelte genieten we evenwel alleen wanneer we even een halt houden. Niet zoodra hebben we er den pas wederom ingezet of de zon, die de lucht boven de boomen trillen doet, laat ook op ons haar invloed gelden. Als nu die zware rugzak maar niet zoo drukte! Doch dat wordt wel beter! Den tweeden of derden dag, zooals vroeger opgedane ervaringen me geleerd hebben! Dan sluit gewoonlijk de rug vrede met een goed gepakten zak en in komende dagen voelt men hem niet eens meer, hoe ongelooflijk het klinken mag!

Verder valt er niet te klagen. Het pad levert nog geen moeilijkheden op. Eigenlijk is het te schoon en ik denk met eenig heimwee terug aan de lastige en bovendien slecht gemarkeerde paden van een vroegere bergwandeling door de Dolomieten. We zijn niet naar Beieren gekomen voor wandelingetjes zonder meer. We willen klauteren en zwoegen. Als het echter zóó door blijft gaan, wordt de tocht een teleurstelling. Iedere stijging van het terrein begroeten we met vreugde: weer eenige meters dichter bij den top! De pret is echter hier in het Raindal nooit van langen duur want wat men nu stijgt moet men vijf minuten later weer dalen. Zoo blijft de weg voortgolven, eenige uren aan een stuk. Als er dan eindelijk eenige stijging komt, die niet meer door dalingen gecompenseerd wordt, is ons deze echter niet bijster welkom meer, want deze vermoeienis laat zich danig gelden.

Reeds geruimen tijd wordt er verlangend uitgezien naar de op 1367 meter hoogte gelegen Neue Angerhut, die maar niet komt opdagen. Toch winnen we wel wat aan hoogte, want als wij bij de Blaue Gumpen, een tweetal heel kleine bergmeertjes, die eigenlijk niet veel meer dan plassen smeltwater zijn, de kaart eens raadplegen, blijken we sinds ons vertrek uit Partenkirchen een dikke 500 meter gestegen te zijn. Iederen tourist, dien we uit de tegenovergestelde richting ontmoeten, exploiteeren we als informatiebureau met de altijd weer terugkeerende vraag: "Hoe ver is het nog tot de Angerhut?" Na een uur echter heeft ons vertrouwen in de juistheid der ingewonnen informaties een geduchten schok gekregen. Alle antwoorden luiden: "Noch zwei Stund." Twee uur blijkt hier evenwel een erg rekbaar begrip. Dit valt trouwens te verklaren omdat de snelheid, waarmee iemand door de bergen trekt, iets zeer individueels is. Wij hebben het gevoel of er aan de "twee uur" heelemaal geen einde komt. En dan te weten, dat we na de Angerhut nog een traject hebben af te leggen, dat officieel in twee uur kan genomen worden maar wat ons er - met rusten inbegrepen - ongetwijfeld vier zal kosten. Daarenboven boezemt de kaart voor dit gedeelte al heel weinig vertrouwen in. In die officiëele twee uur stijgt de weg namelijk 700 meter. Dat beteekent voortdurend stevig klimmen en daarop zijn we, na onze lange marsch, eigenlijk niet meer ingesteld.

Na de Blaue Gumpen verandert 't karakter van den weg. Hij wordt woester en meer ongebaand maar daardoor ook aantrekkelijker. Nu eens gaat hij over een veld steenslag en éénmaal over een sneeuwveldje, hoewel we hier toch nog pas op 1200 meter zitten. Een bergwand, waarop een breede baan bosch is weggeschoren, verraadt den weg, die dit voorjaar een lawine genomen heeft. Ja, we zitten hier in het rijk der lawines, getuige de verschillende waarschuwingsborden, die wij passeeren. Deze gelden echter voor den winter en voorjaar. Groote vreugde slaat er los wanneer we eindelijk tegen een boom een bordje ontdekken met het opschrift: "Angerhut 5 minuten". Als bij tooverslag schiet alle vermoeienis de beenen uit. We voelen ons weer frisch als bij het vertrek, ja, in staat om opnieuw uren te loopen, nu we maar weten, dat aan het eind van dezen tocht eenige verfrissching wacht, want de Angerhut is "bewirtschaftet", hetgeen beteekent, dat er eten en drinken in vrij groote keus te koop is.

De aangekondigde vijf minuten dijen nog tot een kwartier uit, maar dan ook ploffen we neer op een stoel van het hooge terrasje van de Angerhut. Zie zoo! De eerste mijlpaal van onzen tocht werd bereikt! "Was wünschen die Herschaften?", vraagt een naar onzen smaak te opgeprikt dametje. Nu moet er gerust worden en dan komt het lesschen van den dorst aan de beurt. Eerst versche koemelk, nagenoeg recht uit het beestje, dat achter de hut loopt te grazen, dan "Zitronen- en Himbeerwasser", dat hier allemaal in glazen van een halven liter wordt opgediend. Het blijkt goed hier te zijn, waarom het besluit om ons zelf de twee uur klimmen, die er nog op het program staan, voor heden maar eens cadeau te doen door in de Angerhut ook te blijven overnachten, niet veel wikken en wegen kost.

 

"Die Natur ist das einzige Buch, das auf allen Blättern groszen Inhalt bietet."

     (Goethe)

 

3. De eerste pleisterplaats in een berghut

De begrippen omtrent een berghut loopen bij hen, die nooit een dergelijke gelegenheid bezochten, nogal uiteen. Sommigen klampen zich vast aan het woord "hut" en meenen, dat er ieder comfort ontbreekt; anderen daarentegen stellen zich een hotel voor met koud en warm stroomend water en nog centrale verwarming op den koop toe. Noch de eene, noch de andere opvatting mag juist heeten. Een berghut kan het best vergeleken worden met een heel eenvoudig hotelletje, tenminste wanneer men met een "bewirtschafte" hut te doen heeft. Natuurlijk bestaat er groot verschil tusschen de eene hut of de andere. Men kent er heele groote, die aan honderd en meer personen plaats bieden en met een bad zijn uitgerust maar men heeft ook kleinere. De meeste bezitten kamertjes met twee bedden en nog een collectieve slaapgelegenheid op matrassen. Ieder kamertje heeft zijn eigen waschgelegenheid doch méér dan het hoognoodige is er verder niet aanwezig. Vele hutten zijn uit hout opgetrokken of er inwendig althans geheel mee betimmerd. Dit houtwerk heeft evenwel nooit met verf kennisgemaakt en daardoor draagt het interieur van zoo'n hut een geheel eigen karakter al doet het niet erg prettig aan. De berghut bedoelt echter slechts een logiesgelegenheid voor trekkers en bergstijgers te bieden in oorden, waar men geen ander onderdak vindt en als zoodanig zijn het onderkomens die de trekker steeds met vreugde op zijn tocht begroet. De lijst van spijs en drank, waaruit hij kiezen kan, bezit een grootere uitgebreidheid dan men op deze hoogten zou verwachten en de prijzen zijn er, naar verhouding tot de moeite waarmede alles moet worden aangesleept, niet te hoog.

Het meerendeel der hutten behoort aan de Alpenvereenigingen, voor wier leden zij op de eerste plaats bestemd zijn. Het niet-aangesloten lid vindt er echter ook een gastvrij onderdak. Hij betaalt evenwel den dubbelen prijs en krijgt slechts logies wanneer vaststaat, dat de beschikbare bedden of matrassen niet alle voor de leden noodig zijn. Hij die als niet-lid in het hoogseizoen rekent op slapen in een berghut, dient er derhalve altijd op bedacht te zijn, dat hem de gelegenheid daartoe niet kan worden verschaft. Bij onze komst in de nieuwe Angerhut bestond hiervoor geen gevaar want er waren maar weinig gasten. Overigens heeft onze ervaring in het verleden al geleerd, dat het er nogal moet spannen indien men heelemaal geen onderdak kan krijgen terwijl we voorts ondervonden hebben, dat er in voor- en naseizoen zelfs niet eens de hand gehouden wordt aan de vastgestelde logiesprijzen voor niet-leden van de Alpenverein.

De ligging van de Angerhut kon mij maar matig bekoren, omdat zij opgesloten ligt tusschen hooge bergruggen. Ik houd slechts van hutten op hooge toppen, waar het uitzicht aan geen enkelen kant belemmerd wordt en men overal de wereld aan zijn voeten ziet liggen. Schakel ik mijn persoonlijken eisch van het vrije uitzicht echter uit, dan moet worden erkend, dat de ligging van de Angerhut schitterend is, door de woestheid der natuur. Vlak vóór de hut stoeit over haar maar enkele centimeters diepe steenbedding de Partnach, welke hier in de nabijheid ergens haar oorsprong neemt. Het met gras begroeide dal ligt bezaaid met groote steenblokken, waartusschen de laatste kromme dennen met moeite om het leven worstelen. Dit geheel wordt aan drie kanten afgesloten door 'n massaal, hier en daar met sneeuwvlakken bedekt, bergmassief. We zijn hier aan het einde van het Raindal, dat voor ons oog in het Oosten finaal zit dichtgesloten. En tóch moeten wij morgen in die richting een doortocht zoeken. Hoe dit zal lukken behoort voor hedenavond nog tot de onopgeloste vraagstukken; tegen het bergmassief valt geen pad te bespeuren. De kaart vertelt echter met een roode stippellijn, dat er van hier een pad naar de Knorrhut leidt. Welnu, dan zullen we het vinden ook!

Reeds eenigen tijd geleden ging de zon schuil achter de bergen. Rondom de hut is het koud en winderig, waarom we ons genoodzaakt zien een extra pullovertje aan te trekken. Het bezit hiervan behoeft geen overbodige luxe te heeten. We kunnen evenwel nog een tweede aantrekken plus een regenjas, want we hebben op 'n koude van 3000 meter hoogte gerekend. Daarom boezemt een waarschuwing in de hut waarin wordt medegedeeld, dat sinds het einde van den oorlog op de Zugspitze 97 menschen het leven verloren, ons geen angst in. Het meerendeel hunner kwam om wegens onvoldoende kleeding bij plotselingen weeromslag. Het is vooral op de verandering van het weer, dat men in de bergen op groote hoogten bedacht moet zijn. 't Behoort niet tot de zeldzaamheden, dat hij, die met prachtig zomerweer beneden vertrekt, nabij den top, in het midden van den zomer, door snijdende sneeuwstormen overvallen wordt en omkomt van koude indien de storm wat aanhoudt en er geen voldoende beschutting tegen te vinden valt. Met klem wordt er dan ook tegen gewaarschuwd om niet in uitsluitend zomerkleeding naar boven te gaan. Deze lichtzinnigheid betaalden reeds verschillenden met den dood. De Zugspitze, die tot vóór den "Anschlusz" het praedicaat droeg van Duitschlands hoogste berg te zijn - thans geniet de Groszglockner in voormalig Oostenrijk die eer - laat niet met zich spotten!

Een avond in de bergen op de hoogte van de Angerhut dwingt tot vroegtijdig slapen gaan, te meer wijl de dienster, welke ons avondeten serveert in de beplankte gelagkamer, er ook weinig gezelligheid brengt. Dat "revue-girltje" staat ons eigenlijk heelemaal niet aan. Met haar beschilderde konen, geverfde lippen en andere "make-up" vormt ze een dissonant van je welste in dit land van stoeren eenvoud. Hoe is dat kind, dat ook kon zijn weggeloopen uit een nachtkroeg van een groote stad, toch in 's hemelsnaam hier in dit uithoekje van het Raindal verzeild geraakt. We vernemen, dat zij gehuurd is voor het hoogseizoen, maar leeren tegelijkertijd dat zij zich veel te voornaam acht om hier die "halfidiote bergbeklimmers" te bedienen. Met dédain ziet ze neer op de arme sukkelaars zooals ze dit ook doet op haar principaal hetgeen blijkt uit de ironie, waarmede zij over haar "baas" praat, dien wij noodig hebben om een spijker in een schoen te slaan. Zij is geen "dame" om nog een baas boven zich te hebben! Dat weten we nu... Wij voor ons geven echter gaarne tien van deze verdwaalde nufjes cadeau voor den exploitant der hut met zijn eega; hij, een stoere bergman met ruige baard en kromme pijp, zij een gezette, blozende vrouw met ronde armen en ronde heupen. Echte gezonde en ongeschonden menschen van dit land!

 

4. Altijd hooger langs ongebaande wegen

Om acht uur ziet de zon ons den volgenden ochtend op pad naar de op 2051 meter hoogte tegen het Zugspitzplatt gelegen Knorrhut, welke des winters een middelpunt van de skisport vormt. Twee uur hebben we nu te klimmen in welks tijdsbestek een hoogteverschil van 680 meter moet overwonnen worden. De eerste tien minuten blijft het pad nog betrekkelijk horizontaal tusschen wild dooreengesmeten rotsblokken slingeren. Dan gaat het een eveneens met keien bezaaide weide over, waarop wel honderd schapen grazen, die ons tot middelpunt hunner belangstelling maken, zelfs zoodanig, dat we op een gegeven moment midden in de kudde staan en moeite hebben ons daaruit los te werken. Een eindweegs vergezellen ons nog de moedigste dezer aardige beesten. Naarmate we dichter den wand naderen waar we tegenop moeten, krijgen we ook vaster de overtuiging, dat er over dezen ongenaakbaren berg toch een pad loopt. Doordat het echter ook geheel uit keien bestaat, kan men het vaak slechts enkele meters voor zich uit van het omringend gesteente onderscheiden. Het gaat nagenoeg voortdurend met trappen naar boven. Komt er van tijd tot tijd eens een recht-oploopend stukje, dan beteekent dat een verademing maar ook hier valt de klim niet mee, want deze rechte stukken zijn bezaaid met "Geröll", 'n natuurlijke keislag, die ratelend onder de voeten wegschuift als de helling wat steil is.

De ijlte der lucht doet zich hier al flink gevoelen. Klimmen en praten laat zich niet goed meer met elkaar vereenigen: men komt dan of voor het een of voor het ander adem te kort. De harten beginnen feller te bonzen, zoodat we ons genoodzaakt zien iedere vijf minuten stil te staan om wat uit te blazen. Om het half uur rusten we wat op een of ander rotsblok, echter zonder den rugzak van de schouders te nemen want dit zou bij ons bezweet-zijn en den koelen wind die hier waait, 'n verkoudheid kunnen opleveren. Grandioos zijn de uitzichten! De grootste aantrekkelijkheid daarbij gaat uit naar het thans reeds ver beneden ons liggend Raindal, dat we des morgens verlieten. We zien weer de weide, waarop wij de schapen weten, welke thans echter niet meer allen waar te nemen zijn en ginds, heel ver, blinkt in de zon het water van de Blaue Gumpen, die we den vorigen dag gepasseerd zijn.

Een uur gaat voorbij, het tweede verstrijkt maar de reeds lang verbeide Knorrhut daagt niet op. We hijgen en puffen doch genieten desondanks. Het pad - als we tenminste dat deel van de rots, waarover wij den weg naar boven zoeken met een voor de hier heerschende verhoudingen zoo weidschen naam betitelen mogen - is lekker wild, moeilijk begaanbaar en dat is het wat wij juist zochten. De tocht moet echter nog zwaarder worden! Ook aan dit verlangen zal voldaan worden want naar beneden afdalende touristen vertellen, dat het laatste uur onder den top een voortdurend klauteren vaak op handen en voeten eischt. Eer we evenwel hier aan toe zijn, zullen er nog wel enkele uurtjes verstrijken.

Voor den tweeden keer op onzen tocht kunnen we tenslotte een juichkreet niet onderdrukken als we heel in de hoogte met eenige moeite het uit ijzeren golfplaten bestaande dak van de Knorrhut ontdekken. Evenals gisteren bij het zien van de Angerhut komt er ook nu weer nieuwe energie in de vermoeide beenen. Afstanden in de bergen bedriegen echter gemakkelijk. Ook wij hebben ze weer onderschat en zoo duurt het toch nog langer dan we aanvankelijk vermoedden alvorens de Knorrhut ons gastvrijheid verleent op haar gemoedelijk en zonnig terrasje. We maken hier kennis met een viertal Denen, drie jongens en één meisje, alsmede een jongen Duitscher. Ook zij hebben den top van den Zugspitze als einddoel, ook zij willen den volgenden dag in één trek naar beneden. We zullen elkander dus straks dus nog wel meer ontmoeten. Voorloopig geven we er nog de voorkeur aan om met zijn tweetjes den weg naar den top te zoeken.

Het uur rust bij de Knorrhut heeft ons weer heelemaal opgefrischt. Nu begint de tweede etappe van dezen dag. Zij leidt tot het groote hotel Schneefernerhaus op 2650 meter, dus ongeveer 500 meter hooger dan de Knorrhut. In twee uur moet dit hotel te bereiken zijn. Dat deel van het gebergte, waarover de tocht nu gaat, draagt op de kaart den naam van "Auf dem Platt". In verhouding tot de omringende bergketens met haar toppen is het inderdaad "plat", maar dit "Platt", dat een oppervlakte beslaat van maar even zeven en een halven vierkanten kilometer, waarvan men eigenlijk toch geen notie heeft omdat de afmetingen hier allemaal kolossaal zijn, kleeft voor den bezoeker het bezwaar aan, dat het niet horizontaal ligt doch schuin in een vrij sterke helling. Tot het hotel blijft het dan ook een moeizaam stijgen, waarvoor evenveel uithoudingsvermogen vereischt wordt als voor den klim tusschen Anger- en Knorrhut.

Wanneer we een sneeuwveld van eenige beteekenis willen traverseeren, wordt ons vanuit de verte door een paartje, dat op een rotsblok rust, een waarschuwend "Vorsicht! Je gaat er doorheen!" toegeroepen. Het lijkt mij wat erg onwaarschijnlijk, dat we op dezen tijd van het jaar hier in den sneeuw zullen verzinken, maar wellicht hebben zij meer "Zugspitze-ervaring" dan wij, dus maar eens niet eigenwijs geweest doch naar andermans raad geluisterd. Zoo trekken we het sneeuwveld om. Nu echter begint het pas. Na een stuk kale rots weer sneeuw. Tot het omtrekken van ook dit veld hebben we weinig lust. Het witte tapijt ziet er zoo betrouwbaar uit. En och, daar eenige meters van ons vandaan loopt er ook een spoor over. Die waarschuwing is een beetje overdreven geweest! Zie maar, de sneeuw houdt uitstekend! Hij is zelfs vrij hard zoodat men er flink met de nagels in moet krabben om eenige handvollen los te maken. En wat doe je in de bergen met je handen vol sneeuw en een gezellin bij je? Die moet er dan natuurlijk aan gelooven, hetgeen oorzaak wordt dat we in een ommezientje in den sneeuw liggen te stoeien met als eindresultaat een glijpartij over de helling. Dat kost weer een aantal meters hoogteverlies, die opnieuw gemaakt moeten worden. En elke meter telt hier mee!

Eindelijk daagt heel in de verte het Schneefernerhaus op. Het traject tot daar belooft geen peulschilletje te worden. Het is er steil en we moeten vaak over sneeuw. Voldoening schenkt het echter te constateeren, dat we sinds gisteren heel wat gewonnen hebben. Bergtoppen of passen, die toen nog onbereikbaar hoog boven onze hoofden schenen te staan, zooals bijv. de Gatterlköpfe, liggen nu al beneden ons zooals er ook ver beneden wolken drijven, waarvan een enkele van tijd tot tijd het uitzicht in die richting belemmert. Fier en overwonnen staan daar op het Zuiden en het Oosten echter nog de Plattspitzen (2679 meter), Wetterwandeck (2699 meter) en de Scheefernerkopf (2875 meter) maar ook deze moeten er onder en zullen straks aan onze voeten liggen. Het laatste stukje voor het Schneefernerhaus, dat zóó zwaar begaanbaar blijkt wegens zijn steilte, dat we iedere tien meter moeten rusten, is gelukkig sneeuwvrij gemaakt. Eindelijk ploffen we neer in de groote hal van het Zugspitze-station, hondsmoe en voorlopig met geen andere behoefte dan eens flink te rusten.

 

"Seht auf das Land hernieder von hoher Alpenwand!

Da liegt 's gleich einem Buche geschrieben von Gottes Hand."

     (Anast. Grün)

 

5. Modern comfort op 2650 meter hoogte

Wat het Schneefernerhaus den tourist biedt, grenst schier aan het ongelooflijke. 't Is een hotel voorzien van alle fijnheden der hedendaagsche woontechniek, dus: centrale verwarming, stroomend warm en koud water, badkamers, enz., al zou het uiterlijke aspect al deze gerieflijkheden ook niet doen vermoeden, te meer niet wijl men hier op een hoogte van 2650 meter zit. Voor den "Anschlusz" ging het Schneefernerhaus er dan ook groot op het hoogste hotel van Duitschland te zijn. Maar dit Schneefernerhaus beteekent veel méér dan een hotel, eigenlijk is het een wereldje op zichzelf.

Terzijde van het eigenlijke hotel, dat een terras bezit aan de keurig ingerichte restauratiezaal en een groot ligterras op het platte dak, bevindt zich het station van den Zugspitze-spoorweg met een ruime, lichte hal, zóó fleurig en frisch als men ze in onze "gelijkvloersche" stations niet aantreft. Er is een postkantoor gevestigd, een buffet met souvenirhandel, er bestaat gelegenheid een partijtje tafeltennis te spelen, en een groote maquette van het Zugspitze-gebied in het midden der royale ruimte wijst u den weg naar iederen top. Een gezellig zitje vormt de "Bierstubl" waar men ook eten kan tegen matiger prijzen dan in de groote restauratiezaal. Tegen het eigenlijke hotel aangebouwd, doch eenigszins hooger gelegen, bevindt zich het Touristenhaus, dat een wel erg nederige naam moet heeten voor een inrichting, die van dezelfde moderne gemakken voorzien is als het hotel zelf en waar de kamers eigenlijk niet voor die van het eerste onderdoen. Alleen de prijzen zijn er aanmerkelijk lager. Vele touristen trekken het Schneefernerhaus voorbij uit angst voor de hooge prijzen, doch deze vrees in ongemotiveerd. Voor het comfort, dat het Schneefernerhaus biedt en daarbij in aanmerking nemend de abnormale hoogte aarzelen wij niet de tarieven uiterst billijk te noemen. Veel beter dan in de op den top gelegen berghut, die weliswaar goedkooper, maar dan ook van alle comfort verstoken is, kan men daarom in het Schneefernerhaus logies nemen.

Het heerlijkst van al hier zijn wel de groote ligterrassen. Men luiert er fijntjes in de rieten ligstoelen met rondom zich de uitgestrekte bergwereld, waarin de blik reikt tot aan de Zillertaler, Stubaier en Ötztaler Alpen, wanneer het uitzicht wat gunstig is. Beneden het hotel strekt zich het 7,5 vierkante kilometer groote Zugspitzplatt uit, waarover wij reeds eerder spraken, met den Schneeferner. Deze laatste is een onafzienbare sneeuwvlakte met honderden kleine heuveltjes, waardoor zij een skiparadijs bij uitnemendheid vormt. Bij ons bezoek schrijven we de maand Juli en ook nu ziet het er overal maagdelijk wit van de sneeuw. Hier en daar bewegen zich zwarte stipjes door de witte zonovergoten wereld. Het zijn echter allen voetgangers. Beoefenaars van de skisport geen enkele! Wellicht leent de gesteldheid van de sneeuw zich daartoe momenteel niet en daarom doet de aankondiging, dat men er ski's kan huren, wel eenigszins komisch aan.

Aan publieke belangstelling op deze hoogte ontbreekt het intusschen niet. Zoo juist voert de Zugspitze-bahn welke 4,8 km door tunnels gaat en een totale lengte van 40 km beslaat, weer een nieuwe lading aan. Kan men 't ons, die er bijna twee dagen klauteren voor over hadden, kwalijk duiden, dat we met eenige minachting neerzien op deze Zugspitze-bezoekers, die in hoogstens zeven kwartier tijds en 13 mark voor een kaartje derde klas noodig hadden om van Garmisch-Partenkirchen naar boven te komen! Zóó is het geen kunst hier in de hal rond te flaneeren met een keurig gestreken broek, een kraakhelder boordje of een ongekreukt jurkje! Deze dagjesmenschen neuzen hier maar een paar uurtjes rond, laten zich ook nog eens met het Drahtseilbaantje naar den top voeren en zakken dan weer met hun treintje terug naar Garmisch. Ik concludeerde dit tenminste uit het slappe bezoek van de "Bierstubl" in de vroege avonduren.

 

6. De top wenkt

Beteekent Schneefernerhaus het oord, waar we dezen avond tusschen de lakens zullen kruipen, het einde van de dagtocht is het nog niet. We moeten nog ruim 300 meter hooger naar het Münchenerhaus, een berghut op den top, waar ons ook de Denen van de Knorrhut wachten. Deze tocht vordert een uur zwaar klimmen en veel klauteren op handen en voeten. Maar nu zijn we opgefrischt en... onzen rugzak kwijt. Het begin van de nieuwe etappe geeft al direct een voorproefje van de dingen, die komen zullen. Hangend over de railing van het terras van het Schneefernerhaus zien we hoe andere touristen, die het hotel links laten liggen en in één ruk van de Knorrhut naar den top trekken, zich moeizaam naar boven worstelen.

Dat belooft een heerlijke klauterpartij! Den top kunnen wij vandaag nog halen, doch een vraag blijft het of we ook nog vóór donker in ons Schneefernerhaus terug zullen zijn! Dat wordt een riskante onderneming, te meer daar we niet alleen met de duisternis maar ook voortdurend met de mogelijkheid van plotselingen weersomslag moeten rekening houden. Nu is het er nog goed, al ging de zon reeds geruimen tijd achter de bergen schuil. De koelte, die sterk naar koude neigt, deert ons niet want we hebben er een extra pullovertje op aangetrokken en bij het klauteren komt de warmte weer vanzelf. Toch zijn we blij als we bij onze wandeling door de gangen van het Schneefernerhaus plotseling tot de ontdekking komen, dat de tunnel, die voorheen Duitschland met Oostenrijk door den Zugspitze verbond en van wiens bestaan we reeds eerder gehoord hadden, in het hotel zelve uitmondt. Deze tunnel namelijk zal ons 'n drie kwartier van het uur klauteren, dat er nog voor den boeg ligt, uitsparen. Slechts door het gebruik van den tunnel, die door een portier met entreekaartjes bewaakt wordt, zijn we ervan verzekerd vóór donker nog heen en terug naar den top te kunnen want de zweefbaan, welke ook al in het hotel haar station heeft, staat reeds stop.

Zoo'n prachtigen weg als dezen tunnel hebben we in geen twee dagen gezien. Zacht hellend loopt hij in eenige bochten omhoog. Men zou er haast met de fiets door kunnen rijden! Een enkele maal laat een in den wand gehouwen opening het daglicht binnentreden, doch dit heeft men er niet eens nodig, want er is overal electrische verlichting. Hier en daar ook bezit de tunnel een open plateautje vanwaar men een prachtig uitzicht heeft op de bergwereld, die zich thans echter vrij snel in nevels, welke van den grond af gezien de wolken voor de gewone aardsche stervelingen zijn, begint te hullen. Een van de aardige uitzichtpunten wordt met den naam "Zugspitzeck" aangeduid. Uit de naamborden en richtingwijzers leeren we, dat we ons hier al op een hoogte van 2782 meter bevinden. Nou, het is er wel te voelen ook.

Een der op den wand aangebrachte pijlen wijst naar het station van de "Tiroler Zugspitze Schwebebahn", iedere aanduiding voor het Münchenerhaus op den top ontbreekt echter merkwaardig genoeg. We besluiten eerst even een kijkje te gaan nemen aan de Tiroolsche zijde van den Zugspitze, dáár waar de "Bahn" van Lermoos en Ehrwald komt. De tunnel hierheen is over een heele lengte aan de binnenzijde rondom met ijs bedekt. Voor menschen die eenige haast hebben, houdt het "tripje" naar het Tiroler station toch tegen. Nog vóór we het bereikt hebben, besluiten we om te keeren en in de omgeving van Zugspitzeck naar een weg voor den top te gaan zoeken. Alzoo, terug op onze schreden! Maar Zugspitzeck geeft geen uitkomst! Nogmaals de aanwijzingen bestudeerd. Drie in verschillende kleuren aangebrachte borden wijzen drie bestemmingen aan: geen enkele rept van 'n Münchenerhaus. Merkwaardig! 't Kost wel eenige moeite, doch er zit niets anders op! Maar weer terug naar den ingang van den tunnel in het hotel en daar eens goed ons licht opgestoken. "Hoe we toch in 's hemelsnaam naar het Münchenerhaus moeten door den tunnel", vraag ik den portier. Deze glimlacht geheimzinnig en vertelt dat we eerst naar het Tiroler station moeten. Daar komen we uit de rots en dan moet er geklauterd worden.

Wij willen dezen avond den top bereiken. Dus terug den weg dien we gekomen zijn, opnieuw in de richting van het Tiroolsche station. Het stuk, dat we zooeven reeds tweemaal doorliepen, ligt even later weer achter ons, de tunnel maakt een bocht en... daar heb je het station! Zoo straks zijn we juist vóór de bocht en een twintig meter te vroeg omgekeerd. Enfin, het leed is geleden, nu zal spoedig het einddoel bereikt zijn. Via een paar houten trappen door het Tiroolsche stationnetje staan we tegen de barre rots. Hier begint de klauterpartij. Eerst 25 meter en dan hebben we een plateautje. Gelukkig is de rots hier goed beveiligd met een in den wand bevestigden staalkabel. Het is nu maar zaak de eene hand niet los te laten voor de andere houvast heeft. Nieuwsgierig kijk ik om naar mijn eega. Haar klauteren valt niet tegen. 't Gaat wel wat erg langzaam en voorzichtig maar haar tred is toch goed zeker en dat beteekent heel wat. Nu maar niet te veel omlaag kijken vanwege eventueele duizeligheid en dan zal het best meevallen.

Daar staan we al op het plateau! Doch hoe nu verder? Er bevindt zich hier nog een vijftal personen, wellicht schaffen zij raad. Waar de weg naar boven is? Ze kunnen het niet vertellen, komen uit Westfalen, zijn ook geheel vreemd hier. Ze gelooven, dat een tocht naar den top langs hier niet mogelijk is en adviseeren ons terug te gaan. Ja, dat kan je begrijpen! Geen denken aan, hoor! In de verte rommelt de donder, er komen zware wolken opzetten. Onweer in de bergen kan vreeselijk zijn. Gelukkig blijft het gerommel nogal veraf. En als de nood aan den man komt, moeten we toch in een twintig minuten den top kunnen bereiken. Kijk, daarboven zien we een stukje van den tegen de hut gebouwden toren van den meteorologischen dienst! De Westfalers dalen weer af naar het Tiroolsche stationnetje. Ze benijden ons heelemaal niet, wijl we nog naar boven moeten. Aan hun gezichten zie ik, dat ze denken: "Nu, die Hollanders liever dan wij."

 

"Wie dort sich die Wolken

Um Felsen verziehn!

Da möcht' ich hinüber,

Da möcht' ich wohl hin!"

     (Goethe)

 

7. De laatste loodjes

Van het plateautje, waarop wij ons bevinden, gaat een "Grat" naar den top van den Zugspitze. Hier moet overheen te komen zijn, desnoods op handen en voeten, maar er is doorkomen aan; dat kan iedere leek zien. Ha, daar is eindelijk wat we zoeken! Een roode pijl staat er op de rots geschilderd. We kijken zijn richting uit. Nou, de opgang welke hij aanwijst, voorspelt niet veel goeds. Toch zal het hier moeten gebeuren, want enkele meters hooger ontdekken we weer een roode plek en wat verder nog een. De weg is dus toch gemarkeerd. Bij het aanvaarden van dezen tocht, op handen en voeten, reken ik uit, dat - als het niet beter wordt - we zeker niet in twintig minuten den top bereiken. Maar het wordt wél iets beter. We kunnen nu tenminste weer rechtop gaan, we hebben houvast aan een staalkabel in de rots en desnoods ook nog aan een bliksemafleider van het meteorologisch station. Maar dit laatste hulpmiddel schuwen we, want er staat een bordje bij met de waarschuwing, dat aanraking tijdens onweer levensgevaar met zich kan brengen. Zoo klauteren we ongeveer twintig minuten totdat we aan den voet van een eenige meters hoog rotsblok komen, dat van boven een houten afrastering heeft en zoo tot uitzichtpunt werd gemaakt. De markeering van de route hebben we onderweg vrij spoedig verloren en zoo gebeurt het, dat we aan een geheel verkeerden kant het rotsblok, waarop zich twee personen bevinden, naderen. Hier bestaat eigenlijk geen opgang. Verder gaan is niet mogelijk, we bevinden ons hier op een dood punt, waar de wilde rotsen aan drie kanten steil naar beneden afvallen. Een misstap of een omslaande kei zou fatale gevolgen kunnen hebben. Het is echter juist deze mogelijkheid van gevaar en de noodzaak tot voorzichtigheid, die den tocht zijn eigenaardige bekoring geeft.

We staan nu voor twee keuzen: óf teruggaan den weg dien we gekomen zijn en dan halverwege ergens een omwegje zoeken óf trachten tegen het groote rotsblok op te klauteren. De verleiding tot deze laatste route, waarop we door de twee onbekenden boven op het blok zullen worden gadegeslagen, is te groot om er weerstand aan te bieden. Aan een terugtocht denken we al niet meer. Hooger moeten we, altijd hooger! Daar gaat ie dan: eerst één voet op een richel, mijn hand tast naar een goeden greep, ergens onzichtbaar boven mijn hoofd, een forschen ruk of hij het houdt. Ja hoor, dat zal wel lukken. Zoo nog een paar maal en ik zwaai beide beenen tegelijk over de houten balustrade. Mijn vrouw komt achterna geklauterd. Och, 't is niet zoo'n reuzenkarwei maar met vrouwen moet je toch altijd voorzichtig zijn. Ze kunnen het ineens op de zenuwen krijgen bij het zien van de diepten rondom zich en een ongelukje is gauw gebeurd, ook al beslaat deze klauterweg slechts enkele meters. Ik ben dan ook blij als ik haar met een complimentje voor haar durf over de balustrade kan hijschen. De twee vreemdelingen lachen om onze manoeuvres. "Jullie hebben de verkeerde route genomen. Ginds was het gemakkelijker geweest" en zij wijzen naar een punt waar wij links in plaats van rechts zijn uitgeweken. Ja, we merken nu ook, dat we verkeerd zijn. We klommen al hooger dan eigenlijk tot bereiking van het Münchenerhaus, dat nu slechts op enkele minuten beneden ons ligt, noodig was. Over een gemakkelijk pad dalen we wat en eindelijk... daar is het Münchenerhaus op 2966 meter hoogte bereikt.

Het gerommel van den donder heeft al eenigen tijd opgehouden maar net als we bij de hut arriveeren begint het fiksch te regenen. Is dat even een strop! Twee dagen achtereen sjouwden we op onzen rugzak een regenjas mede zonder hem noodig te hebben. Anderhalf uur geleden lieten we hem 300 meter lager in het Schneefernerhaus achter en nu is hij ineens onmisbaar geworden. Gelukkig maar, dat ik voor mijn vertrek uit het Schneefernerhaus twee wollen pullovers over elkaar heb aangetrokken. Zij zijn hier geen overbodige weelde. Mijn vrouw voelt de kilte nauwelijks, zoo blij als ze is, dat we aanstonds weer een dak boven het hoofd zullen krijgen en omdat we dan eindelijk het doel van den langen tocht bereikt hebben.

 

8. Hutleven op den top van den Zugspitze

Op het plateau voor de vrij kleine en uiterst eenvoudige hut waait het guur. Rondom den top zit overal de lucht dicht. We staan boven een grauwe nevelzee, waarin niets verraadt, dat zich bijna 3000 meter onder haar onze moeder aarde bevindt. Van eenig uitzicht geen sprake, hetgeen voor mij een groote desillusie beteekent, daar een vele jaren mee omgedragen wensch op den hoogsten top te staan en zoo de omringende wereld aan de voeten te zien nu tevergeefs op vervulling wacht. Maar we geven ons niet veel tijd hierover te treuren, ons houdt momenteel alleen het verlangen bezig zoo gauw mogelijk onder dak te komen, uit den regen en in de warmte. Met ingetrokken halzen, het hoofd zoo diep mogelijk weggedoken tusschen de schouders, stormen we het Münchenerhaus binnen.

Bij het openen van de deur der uiterst laag gezolderde touristenkamer slaat ons de warmte van een heerlijk snorrende kachel in het gezicht. De lamp brandt nog niet en daar het buiten ook reeds aan het duisteren is, de raampjes daarenboven zeer klein zijn, heerscht er eenige schemering, waaraan we eerst wat moeten wennen. We laten dan onze oogen nieuwsgierig rondwaren. De hut zit tjokvol. Bij den eersten indruk lijkt het of er wel eens zooveel menschen samenhokken als waarvoor er eigenlijk plaats beschikbaar is. Ginds in den uitersten hoek schiet een arm in de hoogte, die ons wenkt naderbij te komen. Ha, dat zijn onze Deensche kennissen met den Duitscher van dezen middag uit de Knorrhut. 't Geeft een echt prettige gewaarwording hier in dit alpinistenmilieu op het hoogste punt van het oude Duitsland bekenden aan te treffen. Met eenige moeite banen we ons een weg door de overvulde kamer naar den hoek, waar onze jonge kennissen nog maar wat dichter op elkaar schuiven, zoodat ik me ook nog net tussen een Deen en een Engelschman op de bank kan persen. Een andere Deen heeft intusschen uit een nevenvertrek een eenvoudig stoeltje opgeduikeld, dat nog net voor mijn vrouw ergens kan worden tusschengeschoven.

Van de oogenschijnlijke wanorde in de hut gaat een eigenaardige bekoring uit. Rondom, op den grond verspreid, slingeren zwaarbepakte rugzakken, daar ligt een bundel touw, ginds in een hoek zwerven puntstokken met pickels en dwars onder de tafels door steken nonchalante beenen met plompe schoenen vol zwaar spijkerbeslag. Ik tracht het aantal gasten zoo goed en zoo kwaad als het gaat te tellen; het moeten er een veertigtal zijn, in hoofdzaak jongens en meisjes en daartusschen een enkele man en vrouw van reeds middelbaren leeftijd. Maar dat blijken ook menschen met jonge harten te zijn en zoo voelen ze zich buitengewoon op hun gemak in dit domein van een kloeke ondernemende jeugd. Het meubilair der hut blijkt tot minimale proporties beperkt gebleven doch dat zal de jeugd, die in haar rugzak haar heele hebben en houwen zelf meebrengt, een zorg zijn. De kamer is uitgerust met vier groote tafels en een aantal houten banken. De heele betimmering bestaat uit ongeverfd hout, dat door den tijd zijn maagdelijke blankheid voor een bruine kleur heeft omgewisseld. Middenin snort een klaarblijkelijk nog nooit gepoetste kachel. In een hoek staat een verlaten buffet met een kastje met ansichtkaarten, welk buffet echter thans geen dienst doet want de consumptie wordt bereid in een naast de gastenkamer gelegen keuken, waar het voor de bergbeklimmers verboden toegang is doch met welke bepaling het niet zoo nauw genomen wordt. In een anderen hoek ontdek ik een houten kruisbeeld in een uitgedroogde versiering van dennengroen en tegen een der breede wanden een groote beeltenis van Hitler. Voeg bij dit alles nog de gordijntjes van blauwgeruit Brabantsch bont voor de dubbele raampjes en men heeft een compleet beeld van de stoffeering van het Münchenerhaus. Dit alles is het echter niet op de eerste plaats dat er de uitzonderlijke sfeer van jeugd en jong leven schept. Díé komt er door de bezoekers zelf!

Kennismaken en voorstellen behoort hier tot de onnoodige conventie-uitingen van een meer bewoonde wereld. Men knoopt zoo maar zonder meer een praatje aan met zijn buurman. Verstaat hij uw Duitsch niet, probeer het dan een keertje in het Engelsch of Italiaansch of Deensch als ge dit tenminste ook machtig zijt en ge bent er van verzekerd antwoord te krijgen in een of andere taal. Ieder heeft er zoo zijn eigen bezigheden in de hut. Onze Denen schrijven heele pakken ansichtkaarten, een ander peutert aan een brief naar het verre tehuis, een volgende maakt notities in zijn "dagboek", weer een andere krabbelt kleine cijfertjes en maakt optellingetjes in een verfomfaaid aanteekenboekje, dat tot kasboek gepromoveerd is. Klopt de kas? Kan het nog een kopje koffie lijden? Ja, zoo moet er gerekend worden door de jongelui, want het zijn geen rijkaards, die in het Münchenerhaus voor twee mark - wat in tegenstelling tot andere hutten duur is - voor een nacht logies zoeken op een eenvoudigen matras. Rijken logeeren niet in het Münchenerhaus en die klimmen ook niet te voet naar boven. Wat anderen in anderhalven dag klimmen bereiken, doen zij - zooals reeds gezegd - per Zugspitze-bahn en per Gipfelbahn in niet meer dan zeven kwartier. En ook zij kunnen thuisgekomen vertellen op den top van den Zugspitze te zijn geweest. Nog wel met een boord om, die niet eens slap geworden is van het zweet. Maar des avonds na zes uur ontmoet men zulke touristen niet meer op den top. Dan regeert hier de jeugd, die er routine van heeft zich met de kleinst mogelijke kosten een zoo groot mogelijk natuurgenot te verschaffen.

De geur welke er in het vertrek hangt, is een cocktail van dampende soep, menschenzweet en slechte sigaretten, waarvan de rook als een nevel door de ruimte zweeft. "In den Berge gibt's kao Sünd' weil die Wandrer zu müde sind." Is het opschrift van vele souvenirartikeltjes uit Garmisch-Partenkirchen, dat ons hier in herinnering komt. Ja, "müde" zijn al de hier verzamelden behalve wij, twee Hollanders. Het is nagenoeg uitsluitend de jeugd, die deze gelagkamer vult. Er heerscht wel tevredenheid maar geen uitgelatenheid en gezongen wordt er heelemaal niet. Men bepaalt zich tot rustige werkzaamheden, een eenvoudig praatje of tot het savoureeren van een verkwikkend kopje koffie of 'n bordje soep. Moeheid is het die hier de stempel op allen drukt. Geen wonder ook, want zonder uitzondering hebben zij een zwaren dag achter den rug. Sommigen maakten den tocht van Garmisch-Partenkirchen uit zelfs in één dag en zij, die in de Knorrhut - of zooals wij in de Angerhütte - overnachtten, hadden aan het bereiken van den top toch ook hun handjes vol. Vooral de laatste loodjes wegen zoo zwaar, want het laatste uur was voor hen een uur van klauteren op handen en voeten. De meesten durven het luxueuze Schneefernerhaus uit vrees voor hooge prijzen niet aandoen en blijven daardoor meestal ook onbekend met het bestaan van den "Stollen", den over de grens van Duitschland en Oostenrijk loopenden tunnel, welke wij volgden en die zoo'n aanzienlijk stuk van de zware route afsnijdt.

 

"Die Süszigkeit des Lebens besteht im Wechsel. So wandre denn!"

     (Arabische spreuk)

 

9. Goed bedoelde adviezen die niet konden worden opgevolgd

Wij begrijpen het volkomen, dat onze Denen op den top van den Zugspitze groote oogen opzetten als we vertellen, dat we dezen zelfden avond, zoodra de regen maar over is, nog naar beneden willen naar het Schneefernerhaus. In hun herinnering komt natuurlijk weer dat stuk route, waarop zij zoo straks een uur gezwoegd en gezweet hebben. Zij denken weer aan de vreugde, waarmede zij de hut, die hen thans herbergt, begroetten en verlangen naar een matras. Nu nog zoo'n stuk naar beneden klauteren willen zij voor geen geld ter wereld. Voor den tweeden keer in een paar uur tijds wordt onze positie weinig benijd. Maar we zijn door den tunnel gekomen. En dat is niet zoo zwaar, tracht ik hen te verklaren. Een tunnel? Niemand weet van het bestaan daarvan iets af. Zoodoende slagen we er ook niet in onze kennissen duidelijk te maken, dat hetgeen wij vanavond nog willen ondernemen, niet zoo'n heksentour beteekent. "Ik zou, als ik jullie was, vannacht maar hier blijven", luidt de welgemeende, goede raad. "'t Wordt al zoo donker, het regent zoo, je moest eens verdwalen, het weer mocht eens nóg meer omslaan, nee, het is beslist gevaarlijk wat jullie willen." Dat zijn de weinig bemoedigende oordeelen, die we te hooren krijgen uit den mond van onze zeker niet van onvoorzichtigheid te beschuldigen Denen.

Nou, voor dat logies in het Münchenerhaus voelen we allerminst. Dat heeft al van het begin af nooit in onze bedoeling gelegen, daar ik reeds thuis, bij de voorbereidingen tot de reis, in een prospectus iets merkwaardigs ontdekt heb. Hierin werd steeds vermeld hoeveel bedden en hoeveel matrassen elke zich op onzen weg bevindende hut rijk was. Het frappeerde daarbij echter, dat er bij het Münchenerhaus nog slechts alleen over "matrassen" en in het geheel niet over "bedden" gesproken werd, waaruit ik concludeerde, dat hier dan ook wel geen behoorlijk bed zou te krijgen zijn. En voor een matras bedankten we onder de huidige omstandigheden. Of deze conclusie inderdaad juist was, zal ik hier nog wel trachten te achterhalen.

Ik ben op reis, zeker in de bergen, altijd gaarne bereid adviezen en waarschuwingen in acht te nemen, maar dat hetgeen wij voornemens zijn nog te ondernemen eenig element van bijzonder gevaar in zich sluit, kan ik met den besten wil van de wereld niet vatten. We hebben toch immers onzen tunnel, dien we, als de regen maar ophoudt, in een kwartier aan de Oostenrijksche zijde van den Zugspitze kunnen bereiken. Na al de ontmoedigende oordeelen is er evenwel een andere vrees, welke me bekruipt. Ik heb geconstateerd, dat de tunnel bij het begin en het einde door zware, houten deuren wordt afgesloten. Als die deuren bijv. na des avonds zeven uur eens op slot mochten zijn. Dan zullen we staan voor de keus tóch hierboven te overnachten of minstens drie kwartier naar beneden te klauteren. En dan bereiken wij niet meer vóór donker het Schneefernerhaus. Dan is ook de mogelijkheid van verdwalen niet meer denkbeeldig.

Nu ga ik mijn licht over den tunnel opsteken bij de familie, die de hut beheert. De antwoorden welke ik krijg, zijn weinig positief, men maakt hier klaarblijkelijk weinig gebruik van den tunnel. De baas meent, dat de tunnel niet vóór tien uur gesloten wordt, de bazin heeft wel eens gehoord, dat er des nachts nog iemand is doorgekomen, een derde familielid meent, dat de doorgang altijd mogelijk is, maar dat men des nachts dubbel tarief betalen moet. Dit den geheelen nacht geopend zijn, lijkt mij nog het meest onwaarschijnlijke, wie gaat er nu des nachts naar of van den Zugspitze-top. Na al mijn informaties ben ik nog niet volkomen gerust over den afloop van onze excursie, al is de hoop, dat we de route door den tunnel nog wel zullen kunnen halen, ook eenigszins gestegen. Buiten blijft het intusschen treiterend lang regenen.

Onze medegasten maken zich op om te gaan slapen. Successievelijk verdwijnen zij door een zijdeur en even later hooren we boven onze hoofden het geklos van zware spijkerschoenen op de holklinkende houten zoldering. Ook onze Denen met hun Duitschen metgezel maken aanstalten hun rustplaatsen op te zoeken. De gelegenheid is te schoon om nu niet eens even poolshoogte te nemen hoe er hier geslapen wordt en mijn bovenaangehaalde conclusie van thuis op haar juistheid aan de werkelijkheid te toetsen. "Mogen we niet eens mee gaan kijken hoe jullie slapen?" vraag ik. "O, met alle soorten van genoegen!" Ze pakken hun bullen bij elkaar in den rugzak, welke nonchalant met één band over den schouder geworpen wordt en daar gaat het via een kale, lege en koude kamer naar den zolder, de Denen met den Duitscher voorop, wij nieuwsgierige Hollanders achter hen aan.

"Slaapkaarten bitte"... Kijk, er wordt toch nog eenige controle uitgeoefend. Het is de hutwaardin, die in de gaten houdt of er niemand zonder betalen naar boven kruipt. Een slaapkaart bezitten we niet, maar we zijn ook heelemaal niet van plan om te slapen. Onze verklaring, dat we maar eens even gaan kijken om dan weer terug te komen, is voldoende voor een vrijen doortocht naar de bovenverdieping. Hier bevinden zich twee slaapruimten. In elk dezer afdeelingen is op een halven meter hoogte boven den vloer een verhooging aangebracht, welke driekwart van elk vertrek beslaat en die aan den kant van de loopruimte door een opstaande plank wordt afgesloten. Op dezen reuzenbrits liggen eenvoudige matrassen, aaneengerijd. En anderhalven meter hierboven treffen we nog zoo'n tweede etage aan. Kamertjes met bedden, zooals de meeste andere hutten hebben, bezit het Münchenerhaus niet. Met de begrippen van zedelijkheid neemt men het hier niet zoo nauw, men kent er geen aparte ruimten voor jongens en meisjes, maar de vertegenwoordigers van beiderlei kunne slapen hier door elkaar alsof het de gewoonste zaak van de wereld ware. Hoe prijzen we onze voorzichtigheid dat we het zekere maar voor het onzekere namen door het kiezen van ons logies in het van alle gemakken voorziene Schneefernerhaus.

Buiten wordt het allengskens donkerder. Gelukkiger neemt ook de regen in hevigheid af. Dat het heelemaal droog zal worden, daar ziet het er voorlopig niet naar uit. Daarom besluiten we maar den tocht van een 300 meter naar beneden te wagen, want bij ieder kwartier uitstel wordt de onderneming riskanter. Behoedzaam gaat het dan terug over den natglimmenden en vaak gladden "Grat", denzelfden weg dien we gekomen zijn. 't Valt niet tegen. Na een kwartier reeds staan we op het ons bekende plateautje en vijf minuten later betreden we het Tiroolsch Zugspitze-stationnetje en daarmede ook den tunnel. We vliegen hem door, gedreven door onrust en vrees, de zware deur van den ingang mocht eens gesloten zijn. Gelukkig, ze is het niet. We betreden weer ons hotel en ademen vrij.

Of er zoo weinig logés zijn of dat allen reeds hun slaapplaatsen hebben opgezocht, weten we niet, maar in ieder geval hebben we bij het gebruiken van het avondmaal in de groote "Bierstubl" het rijk alleen. De avond heeft zich intusschen uitgestrekt over de wijde wereld vóór het hotel. De Schneeferner, het uitgestrekte skigebied, ligt wit en verlaten, op het Zuiden afgesloten door de nagenoeg geheel besneeuwde Wetterwandeck en Schneefernkopf. 't Lijkt wel een poollandschap, dat nooit door een menschenvoet betreden werd. Niets verraadt nu, dat hier overdag zulk een opgewekt leven kan heerschen. Het kost moeite van dit waarlijk grootsche en indrukwekkende panorama te scheiden. Al wordt het ook later, tot volslagen duisternis komt het hier niet. De witte wereld weerstaat haar met succes, zoodat er den geheelen nacht slechts een schemering heerscht.

Gevolg gevend aan een in het hotel opgehangen raadgeving slapen we met geopende ramen, waardoor de gezonde ozon binnenkomt, en met een dichtgedraaide centrale verwarming den nieuwen dag tegemoet.

 

"Ik reikhals naar den top der bergen en ik smacht"...

     (P.A. de Genestet)

 

10. 's Morgens, toen de wolken scheurden

De nieuwe dag begint voor ons om half zes. 't Zal een zware worden, want daar het een Zaterdag is en we op Zondag naar de Mis moeten, is 't absoluut noodzakelijk, dat wij in één dag dalen wat we in twee dagen geklommen hebben. We schatten het op tien uur loopen. Voeg daarbij drie uren voor rust, dan zullen we dertien uur aan één stuk op pad zijn. Misschien valt het dalen mee, doch laten we hier toch maar niet te veel op speculeeren en zeker vroeg genoeg uitrukken. Het kost echter moeite van deze wereld van heerlijke rust te scheiden, vooral omdat ik niet ten volle bevredigd ben over mijn bezoek aan den top, waar het uitzicht door regen en nevel belemmerd werd. Kon ik nog maar één keertje naar boven! Besluiteloos slenter ik reeds om zes uur in den ochtend over het ligterras, dat slechts bevolkt wordt door eenige zwarte vogels met gele bekken, een soort kraaien, die van tijd tot tijd eens op de balustrade rusten om dan weer groote kringen te beschrijven in de nabijheid van een gebouw, dat zij vermoedelijk als keuken kennen. Mijn hoop en die van een even later op het terras verschijnende dame om de zon te zien opgaan wordt niet verwezenlijkt. In de verte blijft het nevelig. De top van den Zugspitze komt echter toch van tijd tot tijd even uit de scheurende wolken te voorschijn. Was ik nu maar boven, dan zou ik zeker toch wel eenige oogenblikken kans krijgen om van het begeerde uitzicht te genieten. Maar hoe dien top te bereiken? De zweefbaan gaat zoo vroeg niet, de tunnel is gesloten en een uur klauteren durf ik mijzelf - en nog veel minder mijn vrouw - niet aandoen nu we nog zoo'n zwaren dag voor den boeg hebben.

En toch, ik moet en ik zal boven komen! Daarom besluit ik in 's hemelsnaam den grooten klim maar te wagen, nadat ik mijn vrouw weer opnieuw onder de dekens heb gestopt met de toezegging haar straks - als ik met de Denen, welke ik nog boven denk aan te treffen, terugkom - hier op te halen voor de groote afdaling. Hij valt niet mee, dezen klim van het Schneefernerhaus naar den top. De eerste gedeelten gaan vrij steil omhoog, steeds over "Geroell" dat wegschuift onder de voeten. Neen, de vermoeienis van dit traject durf ik niet te riskeeren en na tien minuten geef ik deze poging alweer op. Dan maar gewacht tot de tunnel opengaat! Dat kan nog een half uur duren. Wel zonde van het tijdsverlies maar er staat geen andere mogelijkheid open.

Ik ga eens rondneuzen in het schijnbaar nog geheel verlaten stationnetje van de Gipfelbahn, de zweefbaan naar den top. Ha, daar in de machineruimte scharrelt een blauwgekielde "machinist" rond. "Hoe laat gaat de tunnel open?" informeer ik. "Eigenlijk pas over een half uur, maar wilt u er door?" Natuurlijk wil ik dat! Wat ben ik den man dankbaar als hij voor mij alleen de tunneldeur opent. Ik ren den killen gang door en sta in tien minuten bij het stationnetje van de Oostenrijksche Zugspitze-bahn. Dan vlieg ik zoo vlug als het maar eenigszins mogelijk is over den "Grat" naar boven. Er is slechts een half uur na mijn vertrek van het Schneefernerhaus verstreken als ik op het terras van de hut op den top, het Münchenerhaus, met een juichkreet, die tevens een groote verbazing uitdrukt, door mijn Deensche kennissen en den Duitscher begroet wordt. "Wat, jij nu alweer hier!" vragen hun oogen. "Ja", repliceer ik triomfantelijk. "Mijn tunneltje, menschen, dat brengt je in een half uur met betrekkelijk weinig moeite daar waarvoor jullie een uur klauteren noodig hebben!"

Mijn horloge wijst half negen. Velen van hen, die in de hut overnachtten, zijn reeds lang weer vertrokken. Zoo juist vertrokken twee partijen van drie man. Nota bene nog wel "angeseilt", d.w.z. met een touw aan elkaar verbonden. 't Kan overdreven voorzichtigheid zijn maar ook aanstellerij om hun ondernemen gevaarlijker te doen lijken dan het in werkelijkheid is. Ervaren klauteraars zijn het in elk geval niet, want zij sukkelen vrij stuntelig naar beneden over den "Grat" waarover ik zooeven in groote haast naar boven klom. In de hut zijn echter nog voldoende gasten overgebleven om er weer een opgewekt leven te scheppen. Een hunner heeft uit een diepe rotsspleet, waarin de zon nooit vermag door te dringen, 'n pannetje vol sneeuw geschept waarvan hij thee wil zetten. Water is hier op den top niet te krijgen. Onze Denen zijn vanmorgen niet eens in de gelegenheid geweest zich te wasschen. Hoe benijden ze mij als ik hun vertel van mijn heerlijk koud en warm stroomend water in het Schneefernerhaus.

Het uitzicht, waarvoor ik naar boven ben gekomen, stelt ook nu weer teleur. Echter niet lang want daar scheurt in het noord-westen plots het wolkendek vaneen. Het duurt maar even, doch dat is voldoende een blik te werpen in de ruime wereld daar beneden. Als de noord-westkant dicht trekt, scheurt de nevelzee weer aan een anderen kant open en zoo krijg ik tenslotte achtereenvolgens toch zicht in alle richtingen. Wonderbaarlijk en ongelooflijk voor wie het niet zelf beleefde, is de snelheid waarmede hier de weersomstandigheden veranderen. Zóó zit de lucht finaal dicht als een echte Londensche mist en even later ligt de wereld open, badend in de zon. Deze veranderingen zijn soms kwesties van slechts enkele seconden. Ik overhandig een Deen mijn fototoestel met het verzoek mij even te fotografeeren met een achtergrond van bergtoppen. Hij kijkt te lang in den zoeker en... de wereld zit dicht. Fotografeeren heeft nu geen zin meer. Ik krijg mijn toestel terug om het onmiddellijk daarop weer opnieuw den Deen te overhandigen, want de nevel is opnieuw gebroken. Vlug, vlug, of het zal weer mis zijn! Een blik in den zoeker, knip gaat het en... te laat. Alles dicht! Zóó potdicht alsof het in geen acht dagen meer helder zal worden. Zoo gaat het hier op den Zugspitze.

"En moet je ook niet eens naar den top?" Deze vraag van het Deensche meisje doet mij haar aankijken met 'n gezicht van: Zou ze ze zien vliegen? "Den top, den top?"... herhaal ik. "Waar zijn we nu dan?" Het lieve kind blijkt toch gelijk te hebben. Niet hier is het eigenlijke uiterste topje van den Zugspitze, dat ligt een eindje verder, nog 30 meter hooger dan het Münchenerhaus, ginds waar dat kruis staat. 't Beteekent slechts een kwartiertje, eerst wat dalen en dan klauteren tegen een loodrechten wand. Natuurlijk moet ook dat stukje veroverd worden! Om het uiterste topje, daar gaat het om; daar ben ik eigenlijk precies voor gekomen!... Mijn Deensche kennissen maakten vanmorgen reeds dit tochtje en daarom vertrek ik alleen, met me dragend een reeks aanmaningen om toch voorzichtig te zijn.

De afdaling is goed verzekerd met een staalkabel. Wie deze vasthoudt, dien kan niets gebeuren. Daar sta ik voor den verticalen wand. Het zijn maar weinige meters doch men heeft het toch noodig geoordeeld hier een waarschuwingsbord te plaatsen, hetwelk mededeelt, dat het nu komend gedeelte voor ongeoefenden levensgevaarlijk is. In den wand zitten stevige ijzeren krammen geslagen en daarnaast hangt er nog een staalkabel. Dus voldoende "Sicherung". Ik moet even wachten alvorens den klim te ondernemen, want er komt juist een vader met zijn dochter op een zóó onhandige manier naar beneden geklauterd, dat ik mijn hart vasthoud. Het heeft heel wat in alvorens zij het kleine plateautje, dat gelegenheid tot een rust biedt, bereiken, doch ze komen er veilig. Wat zij kunnen, kan ik zeker. 't Gaat magnifiek. De haken zit zóó stevig, dat er wel een half leger over naar boven kan. Dan nog even behoedzaam over een klein "Graatje", dat ook weer met een staalkabel "gesichtert" is en daar sta ik bij het groote geelkoperen "Gipfel-Kreutz" met zijn stralenbundels. Het uiterste topje van den Zugspitze is bereikt, de berg werd overwonnen. Veel ruimte biedt deze top niet. Aan alle kanten vallen de rotsen vervaarlijk steil naar beneden wat een lichtelijk gevoel van duizeligheid veroorzaakt. Maar het is ook niet noodig den blik naar beneden te richten. Thans ligt de wereld in het Zuiden en Noorden open. Ik kijk in het breede dal van de Inn en zie in de andere windrichting de bergen zelfs ophouden en de vlakte beginnen. Zoo de wereld aan zijn voeten te zien beteekenen momenten, die men nooit vergeet. Met het oog steeds omhoog gericht begint nu de afdaling. Er wordt slechts voorzichtigheid en koelbloedigheid vereischt. Méér niet.

Opnieuw bij de hut, peutert de jongeman met zijn pannetje sneeuw nog steeds aan zijn thee die nog ver van huis is. Hij heeft voor keuken juist een winderig deel van het terrasje voor de hut gekozen en nu doet zijn "primus" het niet naar behooren. Maar als het niet waait, kookt water in vijf minuten, verdedigt hij zijn onwillig apparaat, dat hij ten slotte met eenige planken voor den wind beschut. De Denen, de Duitscher en Trekvogel wachten maar niet op dit kopje thee, want over vijf minuten vertrekt het eerste "bakje" van de zweefbaan van den top naar het Schneefernerhaus. En dat willen wij halen. In 5 minuten tijd is men dan 300 meter gedaald. Die vijf minuten kosten echter f 1,50. Ja, bergbanen zijn nergens goedkoop! Zoo'n tochtje met een zweefbaan beteekent een aardige sensatie, vooral wanneer het bakje een der palen passeert waaraan de kabel bevestigd zit. Zoodra het bakje het steunpunt verlaat, zakt de kabel tengevolge van het zware gewicht plotseling door en dat werkt even op de maag zooals "dumpings" in een vliegmachine, echter in veel mindere mate. Door een juist voorbijtrekkende wolk, die wij hier nevel noemen, boren we met ons niet alledaagsch vervoermiddel een gat en dan staan we bij het Schneefernerhaus waar mijn wederhelft al in volledige uitrusting zit te wachten. Met z'n zevenen t.w. vier Denen, één Duitscher en twee Hollanders aanvaarden we nu den terugtocht naar Garmisch-Partenkirchen.

 

"Wie eenmaal de bergen heeft leeren kennen, dien laten ze niet meer los."

 

11. Leedvermaak en medelijden

Het vordert niet veel tijd om te ervaren, dat het dalen heel wat minder moeite kost dan het klimmen. Maar we zijn nu allen ook nog honderd procent "fit". Op de vele schuine hellingen rennen we, tegen wil en dank, waarbij niet allen een even groote vaardigheid aan den dag leggen. Telkens wordt onze kleine, internationale karavaan uiteengerukt doch bij ieder vlak stukje vangen we elkaar weer op. Het meest pleizier beleven we op de sneeuwhellingen. Met de voeten maken we skibewegingen en zoo glijden we armzwaaiend naar beneden totdat een val in de witte, zachte massa een einde aan het gerodel maakt. En dat gebeurt niet weinige malen doch dit hindert niet; men kan hier tuimelen en buitelen zonder zich te bezeeren. Voor we er erg in hebben, stormen we het terrasje van de Knorrhut op. 't Ging alles uitstekend doch een beetje rust is toch niet misplaatst. En bovendien, ik rammel van den honger, want door mijn vroege, tweede klimpartij naar den top van den Zugspitze, was ik dien morgen niet eens in de gelegenheid te ontbijten. Denemarken wil echter vooruit, waarbij Duitschland zich op sleeptouw laat nemen, Holland blijft achter. Straks in de Angerhut zullen we elkaar evenwel opnieuw ontmoeten. De korte tijd, waarin we het traject vanaf het Schneefernerhaus tot aan de Knorrhut aflegden, leert dat het dalen veel meevalt. Alleen krijg je hierbij pijn in de kuiten doch voor de snelle wijze van opschieten neemt men dat gaarne op den koop toe. De vrees, dat we misschien niet voor donker Garmisch-Partenkirchen zullen halen, blijkt reeds nu ongegrond te zijn geweest.

Met eenig leedvermaak begroeten we op onzen verderen tocht afwaarts ons tegemoet komende touristen, die nu in hetzelfde schuitje varen als wij gisteren, daarbij precies dezelfde ervaringen opdoen als ons den vorigen dag ten deel vielen en daarop ook net als wij toen reageeren. Terwijl wij nu hollend en springend naar beneden stuiven, sleepen zij het moede lijf omhoog, hijgend en puffend, zwetend en ook iedere vijf of tien minuten een korte rust nemend om uit te blazen. Hoe ver het nog is tot de Angerhut behoeven wij nu niet meer te vragen; wij kennen de route. Nu zijn wij het, die door de tegenkomers als informatiebureau gebruikt worden. Nu krijgen wij dezelfde vraag die we gisteren voortdurend zelf stelden, "Wieviel Stunden noch?", te beantwoorden. En nu is het de beurt aan de klimmers om op ons antwoord den moed in hun spijkerschoenen te zien zinken voor zoover ze tenminste met zulk een degelijk schoeisel zijn uitgerust. Dit is echter niet altijd het geval. Merkwaardig!

Ieder die een uurtje van dit zware traject naar boven achter den rug heeft, meent daarna aanspraak te kunnen maken op 'n prettige rust in de Knorrhut. Moeten zij dan vernemen, dat er nog zeker een stevig uurtje voor de borst ligt, dan beteekent dit telkens een teleurstelling, waarop men heelemaal niet gerekend had. Het blijkt wel, dat de meesten den tocht onderschatten. Groot wordt dan ook op den duur de verleiding om de arme zwoegers de bittere werkelijkheid, waarvan we bij voorbaat weten dat ze deprimeerend werkt, te besparen door hun wijs te maken, dat het "nog maar een half uurtje" is. Dan blijft er de moed tenminste in... Veel medelijden gevoelen we met een dame, die den tocht ondernomen heeft met schoenen met halfhooge hakken. Ze moet wel heel weinig notie gehad hebben van wat zij met de beklimming van den Zugspitze ondernam. Het is uitgesloten dat deze schoenen het rukken. Misschien haalt ze er de Knorrhut mede, doch bij de afdaling gaan de hakken er onherroepelijk af. En dan zal goede raad duur zijn.

 

12. Nat einde van een schoonen tocht

De Nieuwe Angerhut bereiken we weer vroeger dan we verwacht hadden. Onze Denen en de Duitscher zijn er nog en maken weinig aanstalten tot vertrekken, zoodat ook wij gelegenheid te over krijgen om een hartversterking te gebruiken en wat te rusten. Na drie kwartier vertrekken we in een karavaan van zeven man voor de laatste etappe, 'n traject door het Raindal van ongeveer 20 kilometer want het is vier uur loopen; wel lang, doch niet zwaar. In deze vier uur wordt er maar 500 meter aan hoogte verloren. In de meest opgewekte stemming marcheert ons internationale gezelschap anderhalf uur onafgebroken voort. Dan slaan we voor een half uurtje ons bivak op aan een vlak, met gras begroeid gedeelte aan den oever van de Partnach, wier heerlijk koele water zeven dorstige kelen laaft. De rugzakken worden gedeeltelijk uitgepakt en souvenirtjes, die ieder al elders tijdens deze vacantietocht heeft ingeslagen, gaan van hand tot hand. Er ontstaat een vertrouwelijke stemming en na deze korte rust kennen wel elkaars liefhebberijen, woonplaats, studierichting of maatschappelijke functie. We zijn nu een gezelschap geworden, dat reeds dagen bijeen schijnt te zijn geweest.

Op onze verderen tocht dalwaarts krijgen we gelegenheid een dame en heer te beklagen van welk paar de dame met uitgeschopte schoenen languit in het gras langs de Partnachoever ligt alsmaar klagend: "Och, och, och, wat ben ik moe!... Ik kan niet meer!... Mijn voeten, mijn voeten!"... Wéér een slachtoffer van onvoldoende schoeisel! Toch zal ze kost wat kost door moeten zetten in een of andere richting want hier bestaat geen enkele gelegenheid tot onderdak.

Wanneer we nog ongeveer twee uur van Garmisch-Partenkirchen moeten verwijderd zijn, begint het te regenen. Eerst heel gemoedelijk, zoo heelemaal niet onheilspellend, zoodat we onze regenjassen voorloopig nog maar op den rugzak laten. Het vertrouwen, dat het maar een buitje is, wordt niet bewaarheid. Langzaam begint het harder om ten slotte te gieten. Aanvankelijk houdt het gebladerte van het vrij dichte geboomte, waaronder ons pad voert, 't water nog wat tegen doch spoedig giet het ook onder het bladerdak van je welste. We versnellen den pas en marcheeren maar onafgebroken voort, in een rijtje achter elkaar als Indianen op het oorlogspad... Lust tot rusten krijgen we niet. Er zou overigens ook geen gelegenheid toe bestaan want de grond is overal doornat. Het gisteren nog zo solide boschpad is thans op vele plaatsen herschapen in een glibberigen modderpoel. Zonder omzien stappen we hier dwars doorheen, ons niet bekommerend om de vette slijkklodders die we aan onze schoenen krijgen. Neemt de regen van tijd tot tijd ook al eens wat af in felheid, wij hebben hierbij geen baat, want de boomen blijven onverminderd druppen.

Aanvankelijk wordt er nog eens een schampere opmerking gemaakt over het hondenweer doch vrij spoedig is ook de lust tot praten vergaan. Een groote vermoeienis komt in de beenen maar niemand praat er over; de een wil voor den ander niet onderdoen. Denemarken marcheert, Duitschland marcheert en Nederland blijft natuurlijk niet achter. Zonder dat het wordt uitgesproken, voelt ieder dat de nationale eer thans op het spel staat... Maar over deze vermoeienis raken we heen. Onze beenen worden ten slotte automaten, die weten geen andere taak te hebben, dan maar regelmatig elkander in straffen pas achterna te stappen. De hoofden hebben we diep weggedoken in de jaskragen, de handen stevig in de zakken gedrukt. We durven ze er niet uit te trekken uit vrees dat er dan straaltjes water in hun plaats zullen schieten.

Slechts één tourist ontmoeten we op dezen tocht. En een voor onze opvattingen heel vreemde. Ter beschutting voor den regen heeft hij niet als wij 'n regenjas aangetrokken doch het bovenlijf geheel ontkleed. Zijn rugzak met ondergoed draagt hij op zijn bloote body. Ook een manier om "niet nat te worden"!... Als een Tarzan in zijn oerwoud schiet hij ons met een "Heil Hitler!" voorbij. Een goed uur later zullen we even buiten de kom van Partenkirchen ervaren, dat deze methode van trekken tijdens regen hier een heel gebruikelijke is, want we ontmoeten nog een heele groep "Tarzans" met gebruinde body's.

Twee uur loopen wij zoo zonder rusten door den regen. We hipperen eerst weer op als we de bebouwde kom van Partenkirchen bereikt hebben. De afdaling vanaf het Schneefernerhaus (2650 meter) tot hier heeft slechts acht uur in beslag genomen. In Partenkirchen gaat ons troepje na een hartelijk afscheid uiteen. Dat de wereld toch wel erg klein is, zouden we drie dagen later ondervinden bij een geheel onverwachte ontmoeting met onze Denen in... Innsbruck. Als een stel verdronken honden komen we ons pension binnengedropen, waar we eerst, na een warm bad en droge kleren, weer opnieuw mensch worden. Onze voettocht naar den Zugspitze is volbracht, het leed van de laatste twee uur geleden. De stijve beenen en de vermoeienis zullen na een dagje ook voorbijgaan. Blijven zullen echter ons heele leven de vele aangename herinneringen van dezen weliswaar niet gemakkelijken maar toch verrukkelijk schoonen bergtocht, dien we morgen onmiddellijk opnieuw willen ondernemen, want "Wie eenmaal de bergen heeft leeren kennen, dien laten ze niet meer los"...

 

TREKVOGEL

 

 

Bronvermelding:

"Naar koele hoogten" verscheen in 7 afleveringen in de Nieuwe Tilburgsche Courant op:

- dinsdag 4 oktober 1938

- donderdag 6 oktober 1938

- dinsdag 11 oktober 1938

- donderdag 13 oktober 1938

- vrijdag 14 oktober 1938

- donderdag 20 oktober 1938

- donderdag 27 oktober 1938