Tot de dingen, die van diep
ingrijpende invloed op mijn gemoedsgesteltenis waren, behoorde de
koude. Gelukkig dat mams dit spoedig ontdekte en mij daarom vanuit
mijn eigen hokje met poppetjes langs de wand deed verhuizen naar
de overigens heel wat minder rustige huiskamer. Met deze
verhuizing keerde duidelijk waarneembaar de lust tot leven en
spartelen weer terug. In die dagen placht ik mijn vreugde daarover
te uiten door eindeloze wipbewegingen in rugligging, waarbij ik de
voeten tegen de wiegewand schrap zette. Het krakend geluid, dat de
wieg hierbij maakte, vormde een voortdurende aansporing met deze
oefeningen door te gaan. Pogingen om mijzelf op de buik te draaien
bleven helaas hardnekkig falen. Ik vond dit een
treiterend-hatelijke omstandigheid, te meer omdat ik mijn
wansucces in deze eer aan de engheid van mijn wiege-home dan aan
gebrek aan eigen kunnen moest toeschrijven.
De niet aan gymnastische oefeningen
gewijde tijd bracht ik door met het bestuderen van handen en
vingers. Daarvoor had ik een aparte manoeuvre uitgevonden. Ze
bestond hierin, dat ik een vuistje terzijde van mijn hoofd
omhoogbracht om het daarna met een mechanische beweging tot vlak
voor mijn ogen te halen. Als ook dit verveelde, dan waren er nog
altijd de twee strikjes van mijn pakje van rose wol, welke op de
schouders vastgemaakt zich zo heerlijk lieten lostrekken. Zulks
tot grote ergernis van mams, die ze echter telkens onder het
mopperen van "stoute jongen" kwam vastknopen. Bij die
gelegenheden stak mams mij soms twee vingers toe. Nu dan wist ik,
dat er verlangd werd, dat ik mij daaraan zou ophijsen, hetgeen ik
dan ook plichtmatig deed. Niet het minst omdat het mams en paps
zo'n genoegen verschafte. Als beloning mocht ik dan een poosje
overeind in mijn wieg blijven zitten. Gemakkelijk ging dat niet de
eerste keren, zeker niet. Krampachtig klampte ik mij aan
weerskanten van de wieg vast en uit vrees voor malheuren durfde ik
de mond niet eens gesloten te houden. Paps heeft menigmaal
gedreigd mij in deze pose, die onweerstaanbare lachlust bij
toeschouwers scheen op te wekken, te fotograferen, maar gelukkig
heeft hij dit snode plan nooit uitgevoerd. Lang heb ik trouwens
niet om me laten lachen, want ook hier baarde oefening kunst. In
zeer korte tijd kon ik behoorlijk rechtop in mijn wiegje zitten
zonder daarbij allerlei vreemde postzegels te trekken. Wel bleef
vasthouden nog enige tijd de boodschap. Hieraan werd ik enige
malen tamelijk hardhandig herinnerd door achterover te bonzen. Als
vroeg-rijpe baby moet je daar echter tegen kunnen. En dat kon ik
ook, hetgeen niet wegneemt, dat je van je fouten steeds wijzer
wordt. In tegenstelling tot ervaringen met de grote mensen heb ik
van deze en andere ervaringen wél geleerd...
PIETJE WIJSNEUS