CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
HOME 
BRABANTS
KUNST
FOTOGRAFIE
TEKSTEN
AUTEURS
AUDIO
SPECIAAL

PRINT

Pierre van Beek - Pietje Wijsneus - columns

 redactie: Ben van de Pol

 

Pietje Wijsneus - Memoires van een vroeg-rijpen baby (7)

Nieuwe Tilburgse Courant - donderdag 19 december 1946

 

Bij het Doopsel kreeg ik dus de naam van Petrus, dat is: steenrots. Nu zijn er heel veel babies, die zich met die naam getooid zien en uit dien hoofde zal menigeen hem - met voorbijzien van zijn forse symboliek - als een doodgewone beschouwen. Maar zó doodeenvoudig was het daarmede toch niet gesteld, gelijk ik in 'n vorige keer reeds even aanstipte. Dat kwam zo! Eigenlijk had ik helemaal geen Petrus en derhalve ook geen Pietje mogen worden. Door ongeschreven maar daarom vaak niet minder dwingende wetten, was ik voorbestemd een Johannes te zijn, hetgeen dan in mijn eerste levensjaren tot een overigens heus niet onsympathiek "Jantje" zou gereduceerd zijn. Het niets ontziende noodlot wilde nu echter, dat ons geslacht al op menige Jan mocht bogen. Vader was een Johannes en grootvader was een Johannes... Nu zou het op nog een Jantje meer of minder niet direct zijn aangekomen, ware het niet, dat al mijn voorvaders tot aan mijn vader zijn vader zijn grootvaders vader reeds naar de naam Jan geluisterd hadden. En dat is ver weg in de familie! Probeert u het maar eens uit te rekenen. Goede oplossers krijgen tien plus met een griffel en een zoen van de juffrouw...

Papa nu vond, dat de Jannenketen maar eens onderbroken diende te worden en aldus geschiedde... Onnodig te zeggen, dat hiervoor een grote weerstand in de roemruchte Jannenstamboom moest overwonnen worden. Tevens zal hiermede ook duidelijk zijn, dat mijn naam van Petrus in onze familie niet meer of minder dan een heel revolutionaire daad geweest is - hoe onschuldig dat "Pietje" verder ook klinkt...

De huisrit na de doopplechtigheid verliep zonder enig incident. Van mijn bevrijding van mijn onpraktisch doopgewaad met zijn vele tere tule kon dat minder vlot getuigd, want al deze tule, die eens onder de klanken van een min of meer clandestiene "Lohengrin" mijn mams als bruid naar het altaar had zien schrijden - indien ik de verhalen tenminste goed beluisterd heb - keerde deerlijk gescheurd en gehavend op haar basis terug.

Na de doop had ik het gevoel of ik eigenlijk nu pas een waarachtig kind van de familie was geworden. De verwanten dachten er blijkbaar evenzo over, wanneer ik de opnieuw aangerichte beschuit-met-muisjes-bachanaliën als een aanwijzing daarvoor mag beschouwen.

Nog één maal moest ik die dag door de spitsroede, d.w.z. poseren voor paps in zijn creatie van amateur-fotograaf en toen eindelijk was het mij - na zoveel beslommeringen - weer vergund als een engeltje uit de hemel neer te dalen in de ruisende zijde van het mij inmiddels zo dierbaar geworden wiegje. Onmiddellijk look ik de moede ogen. Even nog hoorde ik vanuit de huiskamer de gedempte stemmen van hen, die mijn doopfeest vierden en toen dommelde ik in om te dromen van hemelse paradijzen, waar engelen-kopjes-met-vleugeltjes-aan rondom mij henen zweefden...

 

PIETJE WIJSNEUS