Bij het Doopsel kreeg ik dus de
naam van Petrus, dat is: steenrots. Nu zijn er heel veel babies,
die zich met die naam getooid zien en uit dien hoofde zal menigeen
hem - met voorbijzien van zijn forse symboliek - als een
doodgewone beschouwen. Maar zó doodeenvoudig was het daarmede
toch niet gesteld, gelijk ik in 'n vorige keer reeds even
aanstipte. Dat kwam zo! Eigenlijk had ik helemaal geen Petrus en
derhalve ook geen Pietje mogen worden. Door ongeschreven maar
daarom vaak niet minder dwingende wetten, was ik voorbestemd een
Johannes te zijn, hetgeen dan in mijn eerste levensjaren tot een
overigens heus niet onsympathiek "Jantje" zou
gereduceerd zijn. Het niets ontziende noodlot wilde nu echter, dat
ons geslacht al op menige Jan mocht bogen. Vader was een Johannes
en grootvader was een Johannes... Nu zou het op nog een Jantje
meer of minder niet direct zijn aangekomen, ware het niet, dat al
mijn voorvaders tot aan mijn vader zijn vader zijn grootvaders
vader reeds naar de naam Jan geluisterd hadden. En dat is ver weg
in de familie! Probeert u het maar eens uit te rekenen. Goede
oplossers krijgen tien plus met een griffel en een zoen van de
juffrouw...
Papa nu vond, dat de Jannenketen
maar eens onderbroken diende te worden en aldus geschiedde...
Onnodig te zeggen, dat hiervoor een grote weerstand in de
roemruchte Jannenstamboom moest overwonnen worden. Tevens zal
hiermede ook duidelijk zijn, dat mijn naam van Petrus in onze
familie niet meer of minder dan een heel revolutionaire daad
geweest is - hoe onschuldig dat "Pietje" verder ook
klinkt...
De huisrit na de doopplechtigheid
verliep zonder enig incident. Van mijn bevrijding van mijn
onpraktisch doopgewaad met zijn vele tere tule kon dat minder vlot
getuigd, want al deze tule, die eens onder de klanken van een min
of meer clandestiene "Lohengrin" mijn mams als bruid
naar het altaar had zien schrijden - indien ik de verhalen
tenminste goed beluisterd heb - keerde deerlijk gescheurd en
gehavend op haar basis terug.
Na de doop had ik het gevoel of ik
eigenlijk nu pas een waarachtig kind van de familie was geworden.
De verwanten dachten er blijkbaar evenzo over, wanneer ik de
opnieuw aangerichte beschuit-met-muisjes-bachanaliën als een
aanwijzing daarvoor mag beschouwen.
Nog één maal moest ik die dag
door de spitsroede, d.w.z. poseren voor paps in zijn creatie van
amateur-fotograaf en toen eindelijk was het mij - na zoveel
beslommeringen - weer vergund als een engeltje uit de hemel neer
te dalen in de ruisende zijde van het mij inmiddels zo dierbaar
geworden wiegje. Onmiddellijk look ik de moede ogen. Even nog
hoorde ik vanuit de huiskamer de gedempte stemmen van hen, die
mijn doopfeest vierden en toen dommelde ik in om te dromen van
hemelse paradijzen, waar engelen-kopjes-met-vleugeltjes-aan rondom
mij henen zweefden...
PIETJE WIJSNEUS