CuBra
INHOUD VAN BEEK
HOME

PRINT PAGINA

De oerversie van Tilburgse Taalplastiek (1950)

onder redactie van Ben van de Pol


INLEIDING

Op 18 april 1964 startte Pierre van Beek in het Nieuwsblad van het Zuiden met zijn rubriek over het Tilburgs taaleigen: 'Tilburgse Taalplastiek'. De serie zou ruim tien jaar lang (enigszins onregelmatig) verschijnen en 188 afleveringen tellen.

Onderzoek in de Tilburgse kranten heeft uitgewezen dat Van Beek, onder het pseudoniem Tilburger, al in 1950 met een vergelijkbare rubriek startte, onder dezelfde titel, maar dan in de Nieuwe Tilburgsche Courant. De start was op 4 februari, en vanaf aflevering 2, een week later, verscheen de serie onder de extra noemer 'Uit het klokhuis van Brabant', een titel die Van Beek ook al eens eerder had gebruikt, en wel in 1929-1930, toen hij onder het pseudoniem Kubke Kladder columns in het dialect schreef.

De serie was in 1950 geen lang leven beschoren. Al na 15 afleveringen werd ze stopgezet, om niet nader bekende redenen.


 

Nieuwe Tilburgse Courant - zaterdag 4 februari 1950

 

We zijn geen folklorist, noch taalgeleerde, maar wel een Tilburger, die steeds een gretig oor gehad heeft voor de typische zegswijzen van zijn stad en streek. Altijd weer worden wij getroffen door de beeldende kracht en de goedmoedige humor van onze gewesttaal zoals ze gesproken wordt door het volk. En dit bracht er ons toe in de loop der jaren te hooi en te gras een aantal zegswijzen op te tekenen. Daar deze aangelegenheid blijkbaar de belangstelling geniet - getuige de ingezonden stukken in dit blad - hebben we besloten een en ander uit onze verzameling aan de vergetelheid te ontrukken. Tot lering en vermaak van de lezer. Wij zijn ervan overtuigd, dat vele lezers ons bij deze arbeid een handje kunnen helpen en wij houden ons voor algemene medewerking dan ook van harte aanbevolen. Een briefje aan de redactie met ons pseudoniem "Tilburger" er op en u hoort er wel meer van. Bij voorbaat dank!

 

TILBURGSE TAALPLASTIEK 1

 

Ze kunnen het hier "aorig" zeggen!

 

 

Laten we, om te beginnen, maar eens aanhaken aan de uitdrukking "Dat komt uit als spurrie met 'n mikske", die wij in het stuk van "Lewie van Dorrus Misters" aantroffen. Voor een niet-Tilburger is deze uitdrukking ongetwijfeld met duisternis omhangen. "Spurrie", dat als voeder voor het vee door de boeren op de akker verbouwd wordt, kent men nog wel, maar met dat "mikske" wordt het al wat moeilijker. Dit is het verkleinwoord van "mik". En hieronder verstaan wij in onze streken (behalve een wittebrood) ook een "gaffel". "Gaffel" heeft ook de betekenis van hooivork maar die wordt hier niet bedoeld, al houdt ook deze benaming toch wel verband met onze "mik". Een "mik" dan duidt een vorm aan van een Griekse ie, dus Y. Men treft deze o.a. veel aan in houtgewassen, daar waar takken of stammen zich in V-vorm splitsen. Nu schijnt het een eigenschap van spurrie te zijn, dat deze zich ook V-vormig vertakt. Als dit gebeurt, wordt voldaan aan een voorwaarde, waaraan spurrie behoort te voldoen. Dan is de zaak in orde. Dan "klopt" ze dus. Helaas is het ons niet bekend of de spurrie reeds direct bij het uitkomen zich in een mik splitst of eerst later als hij al wat opgeschoten is. Zou het eerste het geval zijn, dan wordt de zegswijze natuurlijk nog karakteristieker. Wie laat hier zijn licht eens over schijnen?

 

Nog meer "kloppen"

De uitdrukking "kloppen" in de betekenis van overeenstemmen wordt in Tilburg in nog een tweetal zegswijzen gebruikt. Van oudere mensen vangt men wel eens op: "Dat klopt als een zwerende vinger." Ieder weet, dat een hevig zwerende vinger een pijn veroorzaakt, die op kloppen gelijkt. Erg zweren en dit soort "kloppen" is onafscheidelijk aan elkaar verbonden. Als de vinger flink "klopt" is het zweren op zich in orde. Wat niet wegneemt dat de patiënt wel kan menen, dat het met zijn vinger toch helemaal niet in orde is... Het geestige in deze zegswijze is, dat in de uitdrukking het werkwoord "kloppen" in letterlijke zin gebruikt wordt terwijl het uiteindelijk een figuurlijke rol vervult. Dit zelfde kan ook bij de spurriekwestie het geval zijn.

Ten slotte hebben we dan nog: "Dat klopt als een politiemuts zonder klep." Een muts kende men vroeger blijkbaar als hoofddeksel zonder klep, waarbij onder klep dan wordt verstaan het stijve gedeelte, dat tot het afnemen dient, zoals men dit aan een pet aantreft. Zou een muts een klep gedragen hebben dan ware ze geen muts meer geweest. Eerst zonder klep was ze als muts in orde. Dan klopte het. Tegenwoordig kennen we echter toch wel mutsen met een klep. We denken bijv. aan een skimuts. Met het woord "klep" alleen is het ook een beetje zonderling gesteld in onze contreien. Behalve het stijve gedeelte van een pet wordt hiermede ook wel de hele pet aangeduid.

"Klepbroeken" kent de jeugd van tegenwoordig niet meer. Wij echter weten, dat dit een thans niet meer in zwang zijnde mannenbroek was, die van voren met een ruim overslaand stuk sloot. "Klep" schijnt hier de betekenis van "deksel" gehad te hebben. Het wordt als zodanig wel meer gebruikt. De platte uitdrukking "iemand voor zijn klep schoppen" kan o.i. hiermede wel verband gehouden hebben. In de periode van de "klepbroek" deden de vrouwen het met een "open-toe-broek". De inrichting daarvan moet ge maar eens aan uw grootmoeder vragen...

 

Tot zover voor vandaag!

 

TILBURGER

 

Nieuwe Tilburgse Courant - zaterdag 11 februari 1950

 

 

Uit het Klokhuis van Brabant

 

TILBURGSE TAALPLASTIEK 2

 

De duivel heeft het dikwijls gedaan

 

 

Vandaag beginnen we weer met nog enige karakteristieke vergelijkingen zoals men die vroeger - en ook nog wel op de dag van vandaag - uit de mond van rasechte Tilburgers vernemen kan.

"Hij liegt as 'nen houtraper" zegt men van iemand, die er "ongegeneerd" op los liegt. Dus "liegt dat-ie zwart zie", zoals Lowie van Dorrus Misters zei. Waarom het nu juist de houtrapers waren, die om hun liegen berucht schenen, is ons niet duidelijk. Wél weten we, dat het houtrapen of houtsprokkelen door de arme bevolking in Tilburg vroeger méér beoefend werd dan thans. Men ging daartoe naar "de bossen van onze grutvadder", waarmede de gemeentebossen bedoeld werden. De uitdrukking van "onze grutvadder" voor de gemeente werd trouwens nog meer gebruikt. Zo sprak men ook van "nor onze grutvadder gaon" als men bedoelde bij het Burgerlijke Armbestuur te gaan aankloppen.

De ketelboeners, dat zijn degenen, die op gezette tijden als het "ketelbunen" was de ketelsteen uit de fabrieksketels bikten, schijnen vroeger geen al te beste reputatie gehad te hebben. Hoe komt men anders aan "vechten als ketelbuners", welk gezegde nog in zwang is. Zoals trouwens ook het beroep, dat overigens een zeer eerzaam vak is.

Wie des avonds "zô zat as 'n kanon" is, loopt veel gevaar des morgens "zô ziek as 'n krab" te zijn, beweert men in Tilburg al is het ons niet duidelijk waarom hier nu juist die "krab" en dat "kanon" bij te pas moeten komen.

Wanneer we zeggen "ik zè oe zô muug as kaauw pap" dan kon je er van overtuigd zijn, dat je vertrek niet kwalijk genomen wordt zoals ook het "hij is van tel als een rotte kool bij den gruunteboer" niet als een compliment beschouwd behoeft te worden.

Dat men niet veel "fedusie" (vertrouwen) heeft in de zaligheidskansen van een advocaat, verraadt de uitdrukking "Hij schiet er in as 'nen avecaot in de hel." Geen wonder dus, dat de hemel heel zuinig op St. Ivo is, dat zijn enige advocaat moet zijn. "Dè gopt (gaapt) as 'nen oven" of "dè is zô klaor as 'n klontje" zoudt ge daarop ten antwoord kunnen krijgen.

 

Van de hel naar de duivel is maar één stap. En de duivel neemt ook in Tilburg (natuurlijk altijd in de taal dan!) een belangrijke plaats in.

Wanneer men iemand noemt "te lomp om vur den duvel te daansen" slaat men zijn intelligentie niet hoog aan.

"Zô kwaod (kwaad) as 't aachterste end van den duvel" is een ietwat lange superlatief voor "kwaad" en wanneer het er "ievrans (ergens) uitziet of den duvel er gejongd heej" is het daar maar een rommelig boeltje.

Zodra iets moet "al zô den duvel de kèrs (kaars) vaasthawen" valt er niet meer aan te ontkomen, zelfs niet al zou "den onderste steen boven komen".

Vroeger placht de "duvel over 't koor de kerk in te komen". Men gaf daarmede aan, dat de eerbiedigheid op het koor wel eens wat te wensen overliet. Maar dat is thans natuurlijk lang verleden tijd!

De uitdrukking "As O.L. Heer een kerk bouwt, zet de duvel er een kapel neffe" slaat op de cafés die men gewoonlijk nabij een kerk aantreft al kan men er ook wel een diepere zin uithalen, namelijk deze, dat de duivel er steeds op uit is de mens tot het kwaad te verleiden.

"As ge van den duvel sprikt (spreekt), rammelen z'n kuiten" en "zô den duvel is vertrouwt-ie z'n gasten" vraagt niet om een verklaring.

Wanneer iemand "den duvel te rap is", is dat in letterlijke zin een vlug iemand en in figuurlijke een gladde vogel. Als hij dan ook nog van "geen hel of duvel bang" is, pas dan maar op.

 

Het lijdt geen twijfel of de rol van de duivel is met bovenstaande zegswijzen niet uitgespeeld. Wie weet er nog meer?

 

TILBURGER

 

 

Correspondentie

v. L. — Dank! Enige worden gebruikt. De andere zijn helaas "te mooi" om in de krant te zetten.

 

Nieuwe Tilburgse Courant - zaterdag 18 februari 1950

 

 

Uit het Klokhuis van Brabant

 

TILBURGSE TAALPLASTIEK 3

 

Specifiek Tilburgse "gevleugelde woorden"

 

Toen iedereen nog iedereen kende...

 

 

Tilburg heeft ook zijn eigen "gevleugelde woorden", die in de loop der jaren burgerrecht gekregen hebben en waarvan sommige - zoals het dergelijke uitspraken betaamt - door tientallen jaren heen een hardnekkig leven leiden. Zij zijn verbonden aan bepaalde personen van wie ze ofwel "afstammen" of die ze vroeger vaak plachten te gebruiken. Van hen, die wij hier thans in dit verband gaan noemen, zal er wel geen enkele meer tot het rijk der levenden behoren, wat echter niet wegneemt, dat onze stad zeer zeker nog vele ingezetenen van rijpere leeftijd kent, die de bewuste personen "in levende lijve" hebben meegemaakt. Uit de verbinding der uitspraken aan Tilburgse personen kan men wel aannemen, dat men hier ook met specifiek Tilburgse uitdrukkingen te doen heeft. Overigens bewijst het bestaan van deze "gevleugelde woorden", waarbij man en paard maar meteen genoemd worden, wat een gemoedelijk "dörp" Tilburg was, waar iedereen iedereen kende.

 

Beroemde geit

Het meest befaamde, dat men ook tegenwoordig nog geregeld kan opvangen is: "'t Lijkt wel de geit van Jan Pigge." Jan Pigge was een echte Tilburgse circusexploitant, die zowel in Nederland als in België lang geleden met zijn onderneming successen heeft geoogst. De gymnastiek- en specialiteitenvereniging "De Spartanen", die we thans nog in onze stad kennen, is eigenlijk uit dit circus voortgekomen, een afstamming, die zij gelukkig nooit verloochend heeft. Vandaar ook, dat men in haar naam nog altijd de merkwaardige toevoeging "specialiteitenvereniging" aantreft, wat er op wijst, dat men hier met iets méér dan een gewone gymnastiekvereniging te doen heeft.

Genoemde Jan Pigge nu vertoonde in zijn circus ook een gedresseerde geit. Toen op zekere avond de geit tijdens de voorstelling echter hardnekkig weigerde, redde onze Jan zich uit de min of meer netelige situatie met de opmerking: "Na ver.... ze 't en giesteren deej ze 't zô goed!" Dit excuus heeft waarschijnlijk een storm van hilariteit veroorzaakt. In elk geval is het zodanig ingeslagen, dat hierdoor de herinnering aan Jan Pigge en zijn geit nog tot op heden in onze stad volop levendig is. Wanneer thans iemand iets wil demonstreren, dat juist op het moment dat men zijn diensten verwacht, hardnekkig weigert, en hij durft zich dan het excuus "Gisteren ging 't nog zo goed!" te laten ontvallen, loopt hij in Tilburg veel risico ten antwoord te krijgen: "'t Lijkt wel de geit van Jan Pigge!" Neemt u de proef maar eens. Bijv. met uw sigarenaansteker. Dat is zo een van die instrumenten, die nogal graag nukken vertonen, en waarvan de eigenaar zich vaak geroepen voelt het pleit voor zijn eigendom op te nemen.

 

Trouwen? Brr!!...

Als we ons niet vergissen was aan bovengenoemd circus ook een Tilburgse artist verbonden, die naar de naam Dusée luisterde. Wat hier ook van zij, vast staat wel, dat zekere Tilburgse Dusée, die een verstokte vrijgezel was - en daarbij een grapjas ook! - de volgende woorden op zijn rekening geschreven ziet. Als er sprake over trouwen was, zei hij steeds: "Ze hebben Onze Lieve Heer gemarteld en gekruisigd mar nog nie laote trouwen!" Een geestige climax, vindt u niet?

Wie Poeper de Lepper was, weten we niet. Wanneer iemand verongelijkt wordt, kan men van oude Tilburgers echter de opmerking horen: "'n Eerlijk hart moet wè lijjen, zeej Poeper de Lepper!"

 

"Beslèchten"

En hebt u nooit gehoord: "Hij beslècht Rommelère vink; die docht d'r deuntje!" Men zegt dit als iemand niet veel praat doch maar stil voor zich uit zit te denken. Rommelaar was een "veugeltjesprutter", die een vink had, welke niet zong. Maakte men daar aanmerking op dan luidde steevast zijn slagvaardig antwoord: "Die denkt d'r deuntje!" Terloops zij hier gewezen op de eigenaardigheid, dat in Tilburg het woord vink vrouwelijk gebruikt wordt terwijl het in het beschaafde Nederlands mannelijk is. Deze geslachtsverwisseling komt in onze stad meer voor - ook bij mensen, die overigens beschaafd Nederlands spreken en schrijven. Zo maken wij bijv. "neus" vrouwelijk terwijl ze eigenlijk mannelijk is.

"Beslècht" vinden we ook een mooi Tilburgs woord. De onbepaalde wijs hiervan moet zijn "beslèchten". Het curieuze nu is, dat het werkwoord "beslechten" in het beschaafde Nederlands wel bestaat maar in een geheel andere betekenis dan waarin de verbogen vorm in het zinnetje over de vink van Rommelaar gebruikt wordt. In het beschaafde Nederlands betekent het "beslissen". Zo wordt bijv. een "pleit beslecht". In Tilburg echter heeft "beslèchten" de waarde van "gelijken op" of "overeenkomen met". De "dikke van Dale", officieel "Van Dale's groot woordenboek der Nederlandse taal" geheten, kent het in deze betekenis niet.

 

Voor de volgende keer hebben we nog enige andere "Tilburgers" in petto. Voor aanvullingen houden wij ons - zoals steeds - aanbevolen.

 

TILBURGER

 

Nieuwe Tilburgse Courant - zaterdag 25 februari 1950

 

 

Uit het Klokhuis van Brabant

 

TILBURGSE TAALPLASTIEK 4

 

Specifiek Tilburgse "gevleugelde woorden"

 

 

In ons laatste artikel beloofden wij nog een aantal "gevleugelde woorden", die specifiek Tilburgs blijken, te geven. Hier gaan we dan!

Met nog de herinnering aan de vink van Rommelaar stuiten we in onze notities het eerst op de vink van Leyten met de uitdrukking: "Hij beslècht Leyten's vink, hij leert achteruit!", wat o.a. gezegd wordt wanneer iemand dingen slechter doet dan hij ze voorheen placht te doen. We treffen hier wederom het werkwoord "beslèchten" aan. De betekenis daarvan is inmiddels door een tweetal inzenders in dit blad op een naar onze mening aanvaardbare wijze uit de doeken gedaan. Zij zien zich daarbij gesteund door "Van Dale".

Wél "zitten" we momenteel een beetje met het volgende: "'t Is 'n uir, zeej Jan Tooten en de kat jongde in z'n pruik!", een opmerking, die men horen kan als iets niet goed lukt. Eenzelfde betekenis heeft ook: "'t Is frut, zeej Jan van Pelt!" en "'t Is knudde mee den bok!" Met het woord "uir" wordt wellicht uier bedoeld. Dat kostbare bezit van de koe duidt men in ons dialect tenminste zó aan. Het logische verband in de uitdrukking ontgaat ons echter. Wie weet hier meer van te vertellen?

 

"Frut"

't Woord "frut" wordt in Tilburg ook nog gebruikt in het gezegde: "'t Zit in de frut" als men wil aangeven, dat iets in de war is. Daarnaast kennen we "iets in elkaar frutten". Dat is iets slordig maken. Men treft het woord ook nog aan in "ballenfrutters", de scheldnaam voor de bewoners van het nabije Goirle, welke betiteling zij te wijten schijnen te hebben aan het feit, dat men (de jeugd?) er vroeger zelf ballen in elkaar knutselde. Wat de jeugd van Tilburg trouwens ook wel deed (een prop papier of wat vodden met een touw er om) omdat een echte bal te duur was Men praat ook van een "frut papier", d.i. een propje in elkaar "gefrommeld" papier.

Maar laten we niet te ver afdwalen. Vroeger verheugde Tilburg zich in het bezit van een ingezetene, die graag 'n borrel lustte (wat nog wel schijnt voor te komen) maar daarnaast was hij ook nogal grof in de mond. Zó erg blijkbaar, dat zijn naam in een gezegde is blijven voortleven. Ouden van dagen herinneren het zich wellicht nog als volgt: "Dè kunde geleuven as ge wilt, zeej de groffen Horst en ie slikte 'nen borrel naor binnen!"...

 

Alleen de doos

Een bekend volkstype was eens Piet Stamp(s). Als kind hoorden wij van hem vertellen, dat hij de mensen ledige lucifersdoosjes verkocht, die hij aanprees met de woorden: "Één cent de doos!" Maakte men er aanmerking op, dat de doosjes leeg waren dan zou hij geantwoord hebben: "Ik zeg toch één cent de dóós!" Met de nadruk op doos, zodat zich dus niemand bekocht hoefde te voelen. Hij had maar beter moeten luisteren!... Piet zong ook iets door de straten, dat begon met de woorden: "Rommelt (ruimt) de geiten en bokken mar op" enz... Wie kan ons hiervan meerdere regels verschaffen?

En hebt u nog ooit gehoord: "Ieder moet mar wete wè-t-um paast, zeej Tiesje Smulders." Hiermede werd tot uitdrukking gebracht, dat men niets te maken wilde hebben met het geklets en geroddel over de evenmens door de spraakmakende gemeente, die achter de horretjes zat te gluren. Deze Tiesje Smulders was de eerste steenbakker van Tilburg. De protestantse kerk in de Zomerstraat moet met de eerste Tilburgse stenen gebouwd zijn.

 

Niet zo bang

Wanneer iemand moeilijk een beslissing kan nemen in een bepaalde aangelegenheid omdat er risico aan verbonden is, zegt de oude Tilburger: "Kom, kom, Botermans waogde z'n dochter wel en dè was zo'n kosteluk paand." De heer Botermans dreef destijds het best bekende hotel van Tilburg namelijk "De gouden Zwaan" op de Heuvel. Zijn dochter trouwde met een kellner uit de zaak, zeker P.F. Bergmans, een verbintenis, die de openbare mening nogal als 'n waagstuk beschouwde. De eervolle levensloop van wijlen de bekende wethouder P.F. Bergmans, naar wie thans in Tilburg zelfs een straat heet, heeft het bewijs geleverd hoe die volksopinie zich vergiste.

Dezer dagen tekenden wij ten slotte nog op: "'t Zèn kender, zeej Bronsgist, gif ze 'n erwtje!" Bronsgeest was weleer de thans nog bestaande kruidenierszaak van de firma De Bruyn in de Monumentstraat. Als moeder boodschappen kwam halen, plachten de kinderen hier steeds "een snoepje" toe te krijgen. Van de betekenis der uitdrukking zijn we niet zeker. Ze kan als een plagerijtje tegenover de kinderen bedoeld zijn, maar als diepere zin kan men er ook wel uithalen, dat 'n kinderhand gauw gevuld is.

 

Zoals de lezer wel zal zijn opgevallen, komen al de hierboven genoemde namen nog in Tilburg voor, wat er op wijst, dat we hier met rasechte Tilburgse uitdrukkingen te doen hebben. Ongetwijfeld bestaan er nog meer. We hopen, dat onze lezers er mede voor de dag zullen komen om er ruimer kring van te laten genieten.

 

TILBURGER

 

 

Correspondentie

C.N. — Hartelijk dank. Enige gezegden hopen we t.z.t. te gebruiken. 't Gaat ons echter meer om specifiek Tilburgse uitdrukkingen, die óf niet in het algemeen beschaafd Nederlands voorkomen óf zodanig omgevormd zijn dat ze een eigen gewestelijk karakter kregen.

L. v. D. M. — 't Is "uit de frut" nietwaar?

 

Nieuwe Tilburgse Courant - dinsdag 7 maart 1950

 

 

Uit het Klokhuis van Brabant

 

TILBURGSE TAALPLASTIEK 5

 

"Van het een komt 't aander!"

 

 

Lowie van Dorrus Misters helpt ons uit de brand met de "uir van Jan Tooten". Hij vindt het geen wonder, dat we de betekenis er van niet kenden, want aan de zegswijze ontbraken nog twee woorden. Ze luidt namelijk gewoonlijk: "'t Is 'n uir mee zucht" enz. en dan wordt ze heel wat beter verstaanbaar. Als men melk verwacht en men krijgt slechts lucht (zucht), is dat iets anders dan men verwacht zoals in de betreffende zegswijze Jan Tooten niet jonge katjes in zijn pruik verwacht had.

Over de "Goolse ballenfrutters" heeft deze inzender een andere verklaring dan de onze. Hij herinnert er aan, dat we bij Tilburg het dorp Kaatsheuvel kennen en dat Goirle een wijk bezit, die "de Kaatsheuvel" geheten wordt. Het betreft hier de straat, die thans officieel Kerkstraat heet. L. v. D. M. veronderstelt, dat beider benamingen stammen uit het riddertijdperk, toen ook het kaatsen in de spelen van de edelen een grote plaats innam. 't Moet in verband hiermede zijn, dat de Goirlenaren de bijnaam van "ballenfrutters" kregen want in Goirle werden de benodigde kaatsballen gemaakt.

Zou dit niet uit een latere tijd dateren? Hier was weleer het maken van ballen een bedrijf, een handwerk, en het geschiedde niet door de kinderen maar door de groteren. Het hiervoor gebruikte materiaal was waarschijnlijk jute-afval van de weverij. Feit is, dat ook thans in Goirle nog jute verwerkt wordt.

 

Nogmaals "frut"

Ons woord "frut" heeft meergenoemde inzender ook nog in de schatkamer van zijn geheugen doen tasten. Een niet door ons genoemde "frut" was de geïmproviseerde speen, waarmede moeder eertijds de kleine kinderen zoet hield. De moeders deden een paar lepeltjes suiker op een wit linnen lapje, namen hiervan de uiteinden bij elkaar en bonden er een lintje of touwtje om zodat het uiteinde met de suiker een balletje vormde. Als de kleintjes in de wieg lagen te schreien, duwde men ze zo'n "frutje" in de mond. Men zag er de kinderen soms echter ook nog wel mee lopen als ze één tot twee jaar oud waren. Als de remedie tegen het huilen niet hielp, werd de "frut" door sommige moeders nog wel eens "gesopt" in de brandewijn of anisette.

Uiteraard gebeurde het nogal eens, dat de huilende zuigelingen hun "frut" op de met wit zand bedekte plavuizen smeten. Moeder streek er dan eens vlug een paar keer mede langs haar schort en dan werd de zoethouder - indachtig het gezegde: "zand schuurt de maag" - weer in het mondje van de kleine gestopt. Om de hygiëne bekommerde men zich helaas niet zoveel als tegenwoordig, zodat het eigenlijk geen wonder was, dat men met een heel wat hoger sterftecijfer onder de zuigelingen dan thans te maken had.

 

Zo waren "die jong"

'n Veelbetekenende glimlach glijdt over het gezicht van de oude Tilburger als hij hoort spreken over de "frutblaos" van het varken. De jongere generaties menen wel te weten wat dit is, doch ze hebben het daarbij vaak mis. Zij bedoelen de waterblaas van het varken, die gebruikt wordt voor het maken van foeke- of rommelpotten ter gelegenheid van het nauwelijks nog hier in zwang zijnde "Vastelaovend-zingen". Vroeger echter verstond men onder "frutblaos" een aanhangsel van de dikke darm van het varken, dat als speeltuig gebruikt werd door de jeugd. Het was een stukje darm van 15 tot 20 cm, aan de onderkant dichtgegroeid en van boven, waar het was afgesneden, open. Het werd volgens Lowie van Dorrus Misters tussen duim en wijsvinger van de linkerhand genomen, opgeblazen, met de rechterhand een paar slagen omgedraaid zodat de lucht niet kon ontsnappen en vervolgens met de duim van de rechterhand van onder ingeduwd, waardoor een soort onwelvoeglijk geluid ontstond. En laten we daar vandaag maar mee eindigen! Waar onze onschuldige "taalplastiek" al niet toe voert! Tja, "van 't een komt 't aander!" Wat ook de bedoeling is!

 

TILBURGER

 

 

Correspondentie

B.K. — Is uw verhaal historisch? We hebben wel enig bezwaar tegen een vrij lang stuk in dialect omdat het voor tal van mensen moeilijk leest. Zetten we het geheel of gedeeltelijk in algemeen beschaafd om dan blijkt er helaas veel locale kleur verloren te gaan. We zullen nog eens kijken wat we er mee doen. In ieder geval dank! Ook voor de rest.

 

Nieuwe Tilburgse Courant - zaterdag 11 maart 1950

 

 

Uit het Klokhuis van Brabant

 

TILBURGSE TAALPLASTIEK 6

 

"Ziezo zeej de Fraansman"...

 

 

In vorige artikelen hebben we gezien hoe een aantal Tilburgse uitdrukkingen aan met naam en van genoemde ingezetenen werden toegeschreven. Daarnaast kennen wij er echter ook een aantal, waarbij, zonder naam, steeds een persoon als de eigenlijke zegsman (vrouw) wordt aangegeven, waarbij de volkshumor zich meestal niet onbetuigd laat. Hier volgen er enkele.

"Werken is zaolig, zeej de begijn en ze droegen mee z'n vieren 'nen boonstaok." We hebben hier te doen met een geestig sarcasme op iemand, die het air aanneemt van heel wat te werken, maar die in werkelijkheid niet veel uitvoert.

"Dwaolen is meenselijk, zei den boer en hij kuste de meid in het donker" wordt vergoelijkend gezegd voor een daad, die eigenlijk niet in de haak is.

Bij het gezegde "Ziezo, zeej de Fraansman en hij bedoelde 'n schèr (schaar)" hebben we te doen met een aardig gevonden woordspeling door gelijkheid van klank. Men moet namelijk weten, dat het Franse woord voor schaar luidt: "ciseaux", dat als "siezo" wordt uitgesproken.

 

Onze kreugel?

"Sôrt zuukt sôrt (soort), zeej den duvel tegen den schôrsteenveger" behoeft wel geen toelichting evenmin als "Daor 't volk is, is de nering, zeej de mosselenboer en hij reej mee z'nen kreugel de kerk in." Prachtig vinden we het woord "kreugel" voor kruiwagen. We hebben wel eens ooit horen vertellen, dat dit zo'n typisch Tilburgs woord zou zijn, dat men het eigenlijk nergens dan in onze stad aantreft. We geloven, dat dit een beetje overdreven is. In ieder geval hebben we het in de omgeving van Tilburg door niet-Tilburgers ook wel eens horen gebruiken.

"Hier zie ik oe, zeej den blende!" en "Naauw heur ik oe, zeej den dove!" kan iemand wel eens ten antwoord krijgen als hij "goed uit den hoek komt" of de spijker op de kop slaat. De aardigheid zit hier in het contrast van het zien door de blinde en het horen door de dove.

De Vlaamse grapjas Uylenspiegel wordt ook ten tonele gevoerd: "Dè 's één, zeej Uylenspiegel en hij gooide z'n moeder de trap aaf." En verder noteerden wij nog: "Daor 't rôkt (rookt) is 't wèrm, zeej Uylenspiegel en ie wèrmde z'n eigen aon 'n persm..!"

"Dè hebben we saomen goed gelapt, zeej den örgeltrapper tegen den örgenist toen ze de trap af gingen" slaat op iemand, die zich een prestatie toe-eigent, die hem eigenlijk niet toekomt. Hoe fijn-geestig wordt hier zo iemand in de maling genomen!

Wie kent nog meer van dit soort uitdrukkingen?

 

Wie De Lepper was

Naar aanleiding van een onzer vorige artikelen, waarin een "gevleugeld woord" van zekere De Lepper werd aangehaald, deed een belangstellend lezer ons hierover enige nadere bijzonderheden toekomen. Onze inzender heeft de bewuste De Lepper heel goed gekend, zegt hij. Deze man, die wel nooit gedroomd zal hebben, dat hij nog eens in de krant zou komen na zoveel jaren, woonde een zestig jaar geleden aan het eind van de Laagstraat en wel op de linkerhoek van de drie huizen, die daar haaks op de Laagstraat staan. Dat wil zeggen in het huis, dat thans op zijn gevel het naamplaatje "Eschdoornstraat" draagt. De Lepper was een zg. buitenwever maar daarnaast boerde hij een beetje. Inzender weet ook nog te vertellen, dat naast het huis van De Lepper destijds 't zg. "Kruispedje" (paadje) begon, dat liep tot de "Vier Bumkes" (Boompjes). Dat was waar zich thans "De Regenboog" bevindt.

 

Nog eens "Ballenfrutters"

De hier eerder behandelde vraag naar de herkomst van de naam "Goolse ballenfrutters" gaf een andere lezer aanleiding ons daarover nog het volgende mede te delen. In het jaar 1791 publiceerde de hoogleraar in de sterren- en aardrijkskunde W.A. Bachiene een "Vaderlandsche geographie en hedendaagsche historie der Nederlanden", waarin de volgende zinsnede voorkomt: "Goirle. De landbouw is hiermede de gemeene handneering der inwoneren hoewel ook velen zich geneeren met 't maken van kaatsballen." (Generen betekent zich bezig houden met.) Dr. B. Dijksterhuis merkt hierbij op in zijn "Bijdragen tot de geschiedenis der heerlijkheid Tilburg en Goirle", dat Bachiene hier de toestand beschrijft zoals die was in het laatst der 18de eeuw. Of er dus ook vóór die tijd in Goirle ballen "gefrut" werden, valt hieruit niet op te maken. De bekende geschiedschrijver Oudenhoven, die in 1649 zijn "Beschrijvinge der Stadt en de Meijerije van 's Hertogenbosche" deed verschijnen, maakt van het edele Goirlese handwerk geen melding. — Tot zover onze inzender.

We mogen dus thans wel als vaststaand aannemen, dat Goirlenaren hun bijnaam wijten aan een daar thans verdwenen huisindustrie.

 

TILBURGER

 

Nieuwe Tilburgse Courant - zaterdag 18 maart 1950

 

 

Uit het Klokhuis van Brabant

 

TILBURGSE TAALPLASTIEK 7

 

"Om de poem is 't al te doen!"

 

 

De rasechte Tilburger kan raak uit de hoek komen, wanneer hij zijn moedertaal kneedt naar eigen gevoel en smaak. Zo hoorden wij dezer dagen van iemand, die om zijn vloeken een twijfelachtige reputatie geniet, zeggen, dat hij "vloekt in de ere-afdeling". Een gedachtenassociatie met de vele zangverenigingen en harmonieën, die onze stad telt, is zeker niet vreemd aan het ontstaan van deze uitdrukking.

"Hij leet er 'nen kneup op" wordt gezegd van iemand, die zich aan een flinke krachtterm waagt.

Wie zich hoort toevoegen, dat hij "inzit" over "ongeleed aaier (eieren)", kan er van overtuigd zijn, dat men van oordeel is, dat hij zich bezorgd maakt over zaken, die daartoe geen aanleiding geven. Bang zijn zich aan koud water te branden, zoals het beschaafd Nederlands kent, vertoont hiermede dus veel overeenkomst.

 

Om 't geld

Vol ironie zit de uitdrukking "Recht op m'n dochter, daor komt 'nen officier aon!" Ze duidt op een poging uit ijdelheid zich van zijn beste zijde te laten zien met de bedoeling wat meer te schijnen dan men is. Toch kan zo'n dochter wel eens geen "knip veur d'r neus werd zijn!", waarmede men aangeeft, dat ze niets waard is.

Het tegenovergestelde is materieel bekeken het geval van een "meid mee mos aon d'r kniejes" want daaronder verstaan we in Tilburg een bemiddeld meisje. "Om de poem (geld) is het al te doen!" nietwaar?

't Behoorde zo wel niet te zijn maar zo is het vaak. Dit blijkt ook alweer uit de uitdrukking: "Ze hebben 'm aon den öster gehad!" Het betekent, dat iemand "gewogen" is naar z'n geldelijk bezit, een hebbelijkheid, waarin zich bepaalde klassen uit de bevolking nog al eens schuldig maken. Speciaal wordt het gebruikt in verband met een jongeman, die om de hand van iemands dochter gaat vragen. Een öster noemt men in het beschaafd Nederlands unster. Dat is een enigszins primitief weegapparaat, dat werkt met een veer en waarbij men op een met streepjes verdeelde plaat het gewicht afleest. Het meest kenmerkende van dit weegapparaat is wel zijn gering formaat zodat men het gemakkelijk in de zak kan steken. Veel ziet men het tegenwoordig niet meer gebruikt, doch wij herinneren ons, dat in onze jeugd alle "toddenkooplui" er mee waren uitgerust. Zuiver wegen doet het apparaat niet, maar het geeft het gewicht toch zo "te rauwste" aan.

 

Zelfs de pastoor

Nu we dan ongezocht toch bij het geld verzeild geraakt zijn, mogen we er wellicht ook even aan herinneren, dat "de pastoor ôk gin twee missen vur één geld" doet. Men kan dit ten antwoord krijgen als men bijv. iemand iets voor een tweede keer wil laten vertellen.

Wanneer iemand "z'n geld aon z'n hart gewaasen is" zijn we niet ver meer van de vrek uit de buurt en men kan er vast van op aan, dat zo iemand wel "'n halfke kan durbèten (doorbijten) al was 't dè-t-ie van awerdom op z'n taandvlees liep". Men heeft nu eenmaal van die "vuil meense" - zelfs in Tilburg. Het woord vuil heeft hier niet de betekenis van smerig maar van gierig.

Een goede eigenschap daarentegen is zuinigheid. Voor zuinig bezitten we ook 'n eigen woord en wel "interessaant". We hoorden het vooral gebruiken met betrekking tot een vrouw. Zo is een "interessaant wijf" een zuinige vrouw. Als men in de plaats van vrouw "vrammes" zegt, spreekt men ook geheel in de taal van zijn streek. Dit woord lijkt ons een samentrekking van "vrouwmens".

De financiële draagkracht van iemand, die "zô hard is as 'nen spijker op z'nen kop" wordt gelijk gesteld met nihil, hetgeen er dan meestal op neerkomt, dat hij in geldverlegenheid zit.

Prijzenswaardig is de man, die "het nie over den balk gooit" want daarmede geven we aan, dat zo iemand zijn geld verstandig en weloverwogen besteedt en het dus zeker niet "onverdoens" (nutteloos) opmaakt aan "onverdoense dingen" of allerhande "prullerij".

 

TILBURGER

 

Nieuwe Tilburgse Courant - zaterdag 25 maart 1950

 

 

Uit het Klokhuis van Brabant

 

TILBURGSE TAALPLASTIEK 8

 

"Fijn" staan in een kwade reuk

 

 

Er is aanleiding nog eens terug te komen op hetgeen wij in ons vorige artikel zeiden over "den öster". Lowie Van Dorrus Misters is nl. van mening, dat de beschrijving, die wij van een unster gaven, niet die van de echte ouderwetse unster geweest is. Zo'n unster zag er volgens onze geachte opmerker als volgt uit: Hij was een stalen (ook wel houten - Tilb.) lat, die aan een haak kon worden opgehangen en welke lat voorzien was van inkervingen. Een tweede haak diende ter bevestiging van het te wegen voorwerp en dan bevond zich aan het apparaat nog een gewicht (waarschijnlijk een pond), dat over de lat heen en weer bewogen kon worden. De schuifring van het pond had boven aan de onderkant een nokje, dat greep in de inkervingen zodat de ring bij het verschuiven wat gelicht moest worden. Als het pond met het aangehangen voorwerp in evenwicht was en de lat derhalve waterpas hing, kon hierop het gewicht worden afgelezen. Om het pondsgewicht noemde men "den öster" ook wel "punder".

 

Als een jongeman het plan had om bij een zeker soort gegoede lui te proberen kennis aan te knopen met de dochter maar zelf geen vermogen bezat, werd hij wel eens gewaarschuwd door zijn vrienden met het gezegde: "Denk er om, daor hangt den öster of punder aachter de deur." Bedoeld was dan de voordeur en het betekende, dat hij eerst "gewogen" zou worden voor hij gelegenheid kreeg de woning verder binnen te gaan.

De beschrijving van de unster van L. v. D. M. is juist. Hij heeft hier de zg. Romeinse balans op het oog, die zeer zeker ouder is dan de unster, waarover wij het hadden. Wij beschreven nl. de veer-unster, die ook wel veerbalans of weeghaak genoemd wordt.

Tussen deze bedrijven door schiet ons echter nog een "öster"-uitdrukking te binnen nl. "Hij is op z'nen öster gevallen!" En dit heeft met wegen niets meer te maken. Men bedoelt dan dat gedeelte van de rug, waar deze van naam verandert. Waar men het vandaan haalt is ons een raadsel!

 

"Fijne meense" en kwezels

't Is merkwaardig welk een afkeer het volk schijnt te hebben van "fijne meense" en kwezels. Het steekt dit in zijn taal dan ook niet onder stoelen of banken. Luister maar: "Van fèn (fijn) meense en motrègen worde vern....; ge zijt nat zonder dè-ge er èrg in hed!" Onder "fèn" wordt verstaan: uiterlijk vroom, dus zonder dat de innerlijke gesteldheid aan het uiterlijk vertoon evenredig is. De H. Schrift - en ook ons volk - noemt die "effenaaf": Farizeeërs!

De verstokte Tilburgse vrijgezel Dusée, die we hier al eens eerder ten tonele voerden, moest de schijnheiligen ook niet. Hij gaf zijn oordeel op de volgende, wel heel karakteristieke en vooral ook plastische wijze: "'k Zie ze nie gère, die zô sloef-sloef, 's mèrgens de kerk binnensjokke en zô lang stil blijven staon om die....ie....iep... in 't wijwaotersvat te dôpen!"... Men lette hier vooral op het langaangehouden "die...ie....iep...", dat zo sprekend de trage beweging van het "soppen" aangeeft. 'n Literator-van-professie zou het niet beter kunnen uitbeelden!

"De fèn zen de mèn, zeej den duvel, en de groffen komen vanzelf wel!" spreekt voldoende voor zichzelf.

"Een kwezel, 'nen ezel en 'nen notenbôom moeten slaogen hebben" getuigt ook niet van sympathie voor de kwezel, die zich hier in een zonderling gezelschap bevindt. Zo men weet worden noten niet geplukt of geschud als bijv. appels, maar afgeknuppeld. Hier is het slaan dus op zijn plaats. 'n Ezel behoorde het volgens de dierenbescherming zeer zeker niet te moeten ondergaan maar helaas hij krijgt wel eens slaag en de kwezel verdient het naar de volksmond blijkbaar. Die volksmond is nu eenmaal niet zo teerhartig in zijn uitdrukkingen. Gelukkig meent hij het nooit zo kwaad als het klinkt omdat er eigenlijk altijd de humor doorspeelt.

 

TILBURGER

 

Nieuwe Tilburgse Courant - zaterdag 1 april 1950

 

 

Uit het Klokhuis van Brabant

 

TILBURGSE TAALPLASTIEK 9

 

Oeroude kinderrijmen in Tilburg

 

De oorsprong verliest zich in de schoot der eeuwen

 

 

We onderbreken vandaag onze "taalplastiek" voor een keertje om wat te vertellen over een paar kinderrijmpjes. Ze zijn weliswaar niet specifiek Tilburgs maar in ieder geval toch ook in onze stad in zwang. Het is zeker niet algemeen bekend, dat de oorsprong van tal van kinderrijmpjes zich verliest in de schoot der eeuwen. Neem bijv. eens dat bekende aftelrijmpje met zijn mooi rhythme:

     Ine, miene, mutte,

     Tien pond grutte,

     Tien pond kaas,

     Ine, miene mutte is de baas.

     A, ba, weg!

Men mag met vrij grote zekerheid aannemen, dat dit versje minstens vijf eeuwen oud is. De oorsprong en het verband is zelden nog precies na te gaan.

 

Het lied "Maria zat op ene steen" kent verschillende variaties. Soms heet de heldin Anna, die op de vraag "Waarom weent gij zo?" antwoordt: "Omdat ik morgen sterven moet." Wij in onze jeugd zongen dan verder: "Wie heeft je dat nou wijsgemaakt?", waarop het antwoord van Anna luidde: "Dat heeft die stoute sieneman (???) gedaan." Men hoort echter ook wel van "stoute Frederik". Wij hebben altijd gedacht, dat die "sieneman" misschien een verbastering is van Chinaman dus van Chinees. "De boze Frederik" weten de geleerden trouwens evenmin thuis te brengen. Voor de rest vermoedt men, dat het liedje betrekking heeft op de dood van Maria Stuart of wel op de terechtstelling van de schone Anna Boleyn. Een Frederik speelt daarbij echter geen rol.

 

Hansje Knipperdolletje

Méér geluk hebben de geschiedkundigen met het rijmpje van "Hansje Knipperdolletje", waarmee, jaren geleden, een onzer spruiten van de Montessorischool thuis kwam, doch dat we zelf in onze jeugd toch nooit menen gehoord te hebben. Het blijkt dat dit rijmpje slaat op Hans Knipperdolling, een der burgemeesters van Munster tijdens het regiem der Wederdopers aldaar in de 16de eeuw. Zoals men weet waren verschillende leiders der Wederdopersbeweging uit de Nederlanden afkomstig (Jan van Leiden, Jan van Gelen etc.) en ook Hans Knipperdolling was een Nederlander en lakenhandelaar, die in Munster een rijke koopmansdochter had getrouwd en onder het regiem der Wederdopers tot burgemeester werd gekozen. In oude archieven heeft men ontdekt, dat in de streek van Raalte, bij Zwolle in de buurt, een tweetal boerenerven de naam droegen van "De Knipper" en de "Dolling", wat men voldoende aanwijzing acht om te kunnen concluderen, dat Hans Knipperdolling oorspronkelijk uit deze streek afkomstig moet zijn geweest.

 

Een oud drama

Het kinderrijmpje is hoogst waarschijnlijk een verbastering van een lied, waarin destijds het gebeuren in Munster, naar de trant dier dagen, werd bezongen. En nu is het hoogst merkwaardig te zien, hoe in het onschuldig kinderrijmpje nog iets bewaard bleef van wat daar in Munster zich als een geweldig drama afspeelde. Het rijmpje luidt:

     Hansje Knipperdolletje,

     Die zat laatst aan de dijk,

     Hij krabde aan zijn bolletje,

     Zijn mutsje viel in het slijk.

     Hansje, wil je je mutsje verkopen?

     Nee zus, domme zus,

     Wie verkoopt er nou zijn muts?

Wie aan de dijk wordt gezet, bevindt zich niet in prettige omstandigheden. Maar in vroegere eeuwen had die uitdrukking een nog grimmiger betekenis, want ze wekte associaties met een terechtstellingsplaats, een galgenveld. Ook moet er aan die muts, naar men meent te mogen aannemen, nog een bepaalde bijzondere betekenis worden toegekend. Er zou hier namelijk sprake zijn van een zinspeling op het hoofddeksel, dat de tot de brandstapel veroordeelden op het hoofd werd gezet. De uitnodiging om zijn muts te verkopen zou dan slaan op de pogingen om de betreffende van de dwalingen zijns weegs te bekeren. Maar Hansje Knipperdolletje verwierp dergelijke raadgevingen en aanvaardde hiervan de consequenties. De beweging der Wederdopers wekte in de 16de eeuw in vele delen van ons land grote weerklank; de uiterst linkse stroming van die beweging maakte zich meester van de macht in Munster. Ze wilden een duizendjarig rijk stichten. Maar er bleef, o ironie der geschiedenis, niets anders over dan een paar vage aanduidingen in een kinderrijm!

 

TILBURGER

 

Nieuwe Tilburgse Courant - zaterdag 8 april 1950

 

 

Uit het Klokhuis van Brabant

 

TILBURGSE TAALPLASTIEK 10

 

Van vrouwen en trouwen

 

 

Veertien dagen geleden hebben we hier stilgestaan bij de unster en in verband daarmede bij de uitdrukking: "Hij is op z'nen öster gevallen." We dachten, dat deze Tilburgse uitdrukking niets met het weegapparaat te maken had. Thans is Louis van Dorrus Misters zo vriendelijk het raadseltje van de afkomst, zoals hij die ziet, op te lossen. Hij herinnert er aan, dat men de veer-unster, waarover wij het hadden, wel gemakkelijk in de zak kan steken, maar... niet zo gemakkelijk er weer uithalen. Dit wordt namelijk bemoeilijkt door de aanwezige haak, die in de stof blijft steken. Hij vindt het daarom natuurlijk, dat na het gebruik de öster werd opgehangen aan de broeksband. En wel achter op de dij. Aan de voorkant zou hij namelijk kunnen hinderen met 't bukken en opnemen van zak of pak. Viel nu Jan de "toddekrèmer" op z'n derrière, dan kon hij gemakkelijk letterlijk "op z'nen öster" vallen met alle nadelige gevolgen van dien omdat de haak pijnlijke verwondingen mogelijk maakt. Daar zo'n voddenkoopman gewoonlijk een bekende figuur was, ging het verhaal van Jan, die "op z'nen öster gevallen" was al spoedig van mond tot mond. Daarna is de uitdrukking in de volksmond blijven leven - ook al betrof het een val, waar helemaal geen unster of verwonding meer bij betrokken was. Aldus L. v. D. M., die in ieder geval een vernuftig gevonden verklaring geeft.

 

Opgewarmde soep

Laten we nu nog eens enkele nieuwe uitdrukkingen opdiepen uit onze oude voorraad. En wel enige, waarbij de vrouw in het spel is.

Van iemand, die een weduwe met een aantal kinderen trouwt, zegt men, dat hij nogal "wè aon durreft omdè-t-er zoveul lappen op staon". Met die "lappen" zijn dan de kinderen bedoeld. En als men dit toch eigenlijk geen bezwaar vindt, loopt men nog wel eens kans als versterkend argument te horen te krijgen: "En 't is toch aaltij nog mar opgewermde potaosie (potage - soep)."

Van de andere kant echter is het waar, dat er "geen penneke zo scheef is of er paast 'n dekseltje op!" Dat betekent, dat iedere jongen of meisje de zij of de hij wel te vinden weet om een paar te vormen. Men zegt het speciaal als men een ietwat "raar stel" ontmoet, waarvan ieder zich met verbazing afvraagt hoe ze elkaar hebben weten te vinden. Bijv. in een geval, dat aan beiden iets mankeert o.a. doordat ze invalide zijn, wat achterlijk, mismaakt of iets dergelijks.

Zaak is en blijft het echter te zorgen, dat het niet wordt, dat ze "nie dur één deur in of uit kunnen", want dat betekent, dat het niet botert tussen man en vrouw en de lieve vrede in het gezin zoek is. Zonder dat het zo erg is, kan er evenwel ook op van toepassing zijn: "Van mekaar meugen ze nie en bij mekaar deugen ze nie!" In zo'n geval hebben we te doen met een echtpaar, dat veel kijft en ruziet over kleinigheden. Dat kan natuurlijk zijn oorzaak vinden in het feit, dat hij of zij een "netek....t" is. Dat betekent een akelig humeurig iemand.

 

Goed en slecht

Met een vrouw, waarmee het "rijden en omzien" is, heeft men het getroffen want die gaat voor bijdehand door. Het omgekeerde is evenwel het geval met iemand die "twaalf gegooid" heeft, want wanneer de volksmond dit oordeel uitspreekt, kan de betrokkene zich allesbehalve gelukkig prijzen met de andere helft van zijn trouwboekje.

Met het rijmpje "Beter de broek aan een wieg gescheurd dan een aauw (oud) wijf op bed gebeurd" geeft ons volk uiting aan zijn mening over een huwelijk van een bejaarde man met een nog jonge vrouw.

Tot slot hebben we nog: "Wocht 'ns efkes, zeej de bruid, 't is nog wijd van laachen!", een uitdrukking, die betekent, dat men geen "Hei!" moet roepen vóór men over de brug is. Zolang de bruid nog de bruid en het huwelijk nog niet gesloten is, kan er immers altijd iets tussen komen, waardoor het "afketst". Een wijsheid, die maar al te velen uit de ervaring geput hebben.

 

TILBURGER

 

Nieuwe Tilburgse Courant - maandag 17 april 1950

 

 

Uit het Klokhuis van Brabant

 

TILBURGSE TAALPLASTIEK 11

 

De mulder heeft het verkorven

 

 

Er bestaan verschillende Nederlandse uitdrukkingen en zegswijzen, die wij in Tilburg op een geheel eigen wijze "vertalen". Zo komt "van de vliegen naar de blèndaozen" (een soort stekende insecten, die men vooral langs de waterkant aantreft) overeen met "van de regen in de drup".

"Wie bij den hond slaopt, krijgt vlooien" is ons equivalent voor "Wie met pek omgaat, wordt er door besmet."

Waar de Latinisten met hun "Quod licet Jovi, non licet bovi" (Wat Jupiter mag doen, is een os niet geoorloofd) komen aandragen, zeggen onze mensen: "De ene maag een koe stelen en de aander nog nie op stal kijken!", wat ons ook doet denken aan het verhaal van de pijpenkoopman, die bij de pijpen in zijn etalage het ondeugende opschrift zette: "Grote stelen en kleine stelen, maar groten stelen het meest." De goede man zal natuurlijk wel gezegd hebben als het hem euvel geduid werd, dat het op zijn pijpen sloeg en er verder helemaal niets achter stak.

We hebben lang gezocht naar een Nederlandse zegswijze, die overeenkwam met het opschrift van een Italiaans asbakje, dat op onze tafel prijkt. Dit luidt: "Chinasce tondo non può morir quadro!" Letterlijk vertaald wil dit zeggen: "Wie rond geboren wordt, kan niet vierkant sterven." In Tilburg heeft men er een eigen spreekwoord voor en wel het volgende: "As ge as ezel geboren zijt, worde gin pèrd!" De Tilburgse uitdrukking is - naar wij menen - evenwel toch iets enger in de betekenis omdat men er hier het gezegde gewoonlijk bezigt als men aan wil geven, dat iemand die arm is het in de regel wel blijft. Tevens wil men er wel mee aangeven dat het voor een gewoon man moeilijk valt hogerop te komen.

 

O, die mulders

De molenaars schijnen vroeger bij het volk een niet al te goede reputatie te hebben genoten. Vanwaar anders de uitdrukking: "Als de mulder z'ne Paosen gehouwen heej, is de pastoor deur z'n werk"? Hieruit blijkt, dat men aannam, dat een mulder ieder jaar nogal wat op zijn geweten heeft en daarom zijn Paasbiecht maar liefst tot het laatste moment uitstelt. Die zwaarbezette kerfstok kan hem moeilijk anders zijn toebedeeld, dan dat men hem verdacht van het achterhouden van meel wanneer hij graan te malen kreeg.

Ditzelfde wantrouwen vindt men ook weer terug in de woorden: "Dè zullen we den duvel en de mulder mar laoten schaaien, die schaaien 't zô veul!" waarbij gesuggereerd wordt, dat de molenaar nogal relatie heeft met de duivel. De uitdrukking wordt in het algemeen gebezigd als men bedoelt aan te geven, dat men een zaak maar op haar beloop moet laten - er zich niet in moet verdiepen.

Het was echter niet alleen de molenaar wiens eerlijkheid onder verdenking stond. Ook van de kleermaker kon men wel horen, dat hij goed "dur het oog van de schèr (schaar)" haalde, waarmede hij dan beschuldigd werd van het achterhouden van overgeschoten stof, waaruit hij in opdracht een costuum gemaakt had.

Een indruk van kleinzieligheid geven de gezegden wel en zucht tot kwaadsprekerij zal de uitvinders ervan vermoedelijk ook niet vreemd geweest zijn.

 

Wie weet het?

Tot slot doen we een beroep op onze lezers om licht te brengen in de volgende, ietwat duistere zaak. Wanneer wij vroeger als kind onze moeder bij het koken vroegen wat er in een of andere pan was, kregen we steeds ten antwoord: "Hussen met singoren", waaruit we altijd zoveel begrepen hebben als dat we er niets mee te maken hadden en ons aan ongepaste nieuwsgierigheid schuldig maakten. We hebben lang gedacht, dat het door onze moeder zelf-uitgevonden woorden waren - die "hussen en singoren" - en er dus van "gezinstaal" sprake was zoals men die wel meer aantreft, totdat we vele jaren later er van geheel andere zijde achterkwamen, dat iets van deze uitdrukking toch ook elders bekend was. Men gaf daar op dezelfde vraag echter alleen ten antwoord: "Hussen". Wie kan ons nu vertellen, waar die "hussen en singoren" vandaan komen?

 

TILBURGER

 

Nieuwe Tilburgse Courant - dinsdag 25 april 1950

 

 

Uit het Klokhuis van Brabant

 

TILBURGSE TAALPLASTIEK 12

 

Onze eigen woordenschat

 

 

Men zal zich herinneren, dat wij in ons vorige artikel over "opgewermde potaosie" spraken. Daartoe verleid door het Franse woord "potage" vertaalden wij dit door "soep". Een tweetal lezers komt ons thans vertellen, dat wanneer men in Tilburg over "potaosie" praat, men hiermede echter "stamp" bedoelt. We hebben hierover hier en daar eens ons licht opgestoken. Daarbij leerden we, dat de tegenwoordige jeugd het woord als zodanig niet meer kent, maar dat de oudere generatie er inderdaad "stamppot" mee aanduidt.

Nu we toch over Frans gesproken hebben, schiet ons nog een aardig woord te binnen, dat men boven de Moerdijk wel niet zal kennen, namelijk "verket". Het is afkomstig van het Franse woord "fourchette", dat o.a. "vork" (om mee te eten) betekent, in welke zin het dan ook in Tilburg gebruikt wordt.

Een curieus geval hebben wij altijd gevonden, wat men in Tilburg van een speldenkussentje maakt. Men spreekt hier namelijk van "kussenspelleke". Men draait het eigenlijke woord dus radicaal om, waarbij als bijzonderheid nog komt, dat de verkleiningsuitgang meteen ook maar geplakt wordt aan het woord, waar hij juist niet bij thuis hoort. Dit laatste verschijnsel constateren we ook bij ons woord "vestjeszak", dat eigenlijk "vestzakje" behoort te zijn. Immers ook hier is het zakje klein, precies zoals bij het speldenkussen aan een klein kussentje gedacht wordt. Een niet zo karakteristiek geval van omkering treffen we in het ook wel in het beschaafd gebruikte woord "appelsien" voor sinaasappel aan. We willen er daarbij op wijzen, dat echter ook het Duits zijn "Apfelsine" kent.

 

Ons woordenboek

Ongezocht zijn we nu vandaag van onze uitdrukkingen naar de woorden verzeild geraakt. Laten we nu daar dan nog maar eens even bij blijven voor de variatie in onze rubriek. Daar hebben we dan het werkwoord "reiren", dat voor "beven" gebruikt wordt. "Hij reirde as 'n rietje" zegt men en geeft er nog 'n alliteratie gratis bij.

Als jongen sprongen we "stieks" over bijv. een sloot. We hebben niet de indruk, dat de jeugd van tegenwoordig de uitdrukking nog veel gebruikt. Bij ons was het springen zonder aanloop en wel met de beide voeten stijf tegen elkaar gedrukt. Kwam men aan de overkant van de sloot terecht dan moesten de voeten nog tegen elkaar staan. Anders was het niet goed. Men kon natuurlijk ook "stieks" in de hoogte springen. Bijv. over een touw of laag hekje.

Het woord "freet" zal men ook wel tevergeefs in het Nederlandse woordenboek zoeken. Bij ons betekent het "ijdel" of "trots". Zo kan een meisje "freet" zijn op haar nieuwe kleed. Iemand kan "freet" lopen. Soms zit er ook wel iets denigrerends in. Dat is bijv. het geval als men spreekt van "'n frete madam". Het woord madam draagt daartoe trouwens ook het zijne bij want dit wordt hier met enige ironie gebruikt.

 

In één klap

Als we het zinnetje "In 't schop op 't schoor leej de schuup en de reif" bij de kop nemen, slaan we vier vliegen in één klap om dan nog niet eens van de allitererende "sch" te praten. Het "schop" is een klein schuurtje of bijgebouwtje, "'t schoor" wordt gevormd door het zoldertje in zo'n schuurtje, de "schuup" is de schop (om mee te spitten) en "reif" dient door "hark" vertaald te worden. Om op het schoor te komen gebruikte men meestal een "leer" (ladder). Heeft men slechts een klein trapje ter beschikking, dat bovendien nog te kort is, dan wordt het nodig degene, die op het schoor wil klimmen, een beetje te "stuperen", dat is hem een handje te helpen door hem tegen de voeten of achterste naar boven te duwen. Zo "stuperden" wij als jongens elkaar vooral als het gold over een muur of schutting te klimmen. Het werkwoord heeft echter ook nog de betekenis van iets in het ruwe bijwerken. Dus met de Franse slag opknappen. Ten slotte spreekt men nog van "'nen stuper" (stoeper) als men een bijwever bedoelt. Het begrip "helpen" is hier dus ook aanwezig, evenals in de eerstgenoemde betekenis.

 

TILBURGER

 

Nieuwe Tilburgse Courant - donderdag 11 mei 1950

 

 

Uit het Klokhuis van Brabant

 

TILBURGSE TAALPLASTIEK 13

 

"Ge moet de schaoi mar 'ns komen terughaolen!"

 

 

De rijkdom van onze gewesttaal aan typische zegswijzen is groot. Wie in Tilburg zijn oor goed te luisteren legt, heeft niet veel moeite om er dagelijks enige op te vangen. We laten er hier nog een aantal volgen, die voor velen zeker geen onbekende zijn.

"Hij heeft het druk as 'nen pruikemaoker mee ene klaant" wordt gezegd van iemand, die zich een houding aanmeet alsof hij heel wat werk verzet maar in werkelijkheid toch eigenlijk niet veel uitvoert. Onze zuiderburen in de Belgische Kempen zeggen hetzelfde op hun manier met de woorden: "'t Is alsof-t-um Mol en Baolen moet afwerken en Desschel en Rethy d'rba (erbij)!" Zo men weet liggen genoemde plaatsen in de Belgische Kempen. "Hij heej 't zô druk as de pan mee Vastelaovond" komt de twee genoemde uitdrukkingen zeer nabij. Misschien ligt het verschil hier, dat deze laatste, die ook vol ironie zit, speciaal gezegd wordt van iemand, die over een werk van weinig betekenis veel drukte maakt. Het onderscheid is dan derhalve nogal subtiel - zo niet geheel te verwaarlozen.

Iemand, die iets "gaauw geschoten heej" gaat voor vlug van begrip door. Wordt hij daarentegen "kort aongebonden" genoemd, dan heeft men te doen met iemand, die niet veel verdragen kan. Dus spoedig kwaad wordt. We kunnen hierbij als illustratie denken aan bijv. een geit, die op een grasveldje staat aan een kort touwtje. Dat bevalt het beest doorgaans niet omdat het dan te weinig kan afgrazen, terwijl het gras rondom onbereikbaar lokt. Dan begint het dier te rukken en nukken te vertonen.

Wie er "op 'nen schibbot uittrekt" (een dienstmeid bijv.) neemt onverwacht ontslag. Dus zonder de gebruikelijke opzegtermijn in acht te nemen.

Om iets te doen wat niet aangenaam is, behoeft men zich - althans volgens de volksmond - niet te haasten. Men geeft dit aan met de woorden: "Nou, nou, hangen heej gin host (haast)." Opgehangen worden is namelijk een van die onaangename zaken.

 

Gastvrijheid

Onafscheidelijk verbonden aan de Brabantse gulheid en gastvrijheid is het "Op één been kunde nie lopen!" Wie heeft zich dit nooit horen toevoegen als hem na bijv. een bewezen dienst een tweede borreltje gepresenteerd werd. "'n Afzakkertje" is het laatste glaasje, dat op een feestje nog even, vlak voor het naar huis gaan, gedronken wordt.

Als een Tilburger ergens goed gegeten of gefuifd heeft (of buurvrouwen bij elkaar "op 't half elfke" geweest zijn), zegt hij soms tot de gastvrouw: "Ge moet de schaoi mar 'ns komen terughaolen." Dit houdt de uitnodiging in op zijn beurt maar eens bij de gast te komen eten of fuiven. Hopelijk wordt de toekomstige gastheer intussen niet "los van kop", want dat betekent kort van memorie en dan zou hij de uitnodiging wel eens kunnen vergeten.

Erger gesteld is het wanneer men hoort, dat iemand "z'n eigen tekort gedaon heej". Dat betekent namelijk niets meer of minder dan dat hij zelfmoord heeft gepleegd. Dat is - in tegenstelling tot de grofheid, die de volksmond vaak kenmerkt - keurig gezegd en bovendien nog raak getypeerd ook.

Wanneer men zich hoort toevoegen: "Ge wit nie waor 't schaait" wil dat zeggen, dat men niet weet hoe de vork aan de steel zit. Breder genomen houdt het ook wel in, dat men in de war is. Dit is echter nog altijd beter dan "op de Mokerhaai mee z'n beentjes te liggen rammelen" want dan is men "effenaaf" dood. Met nog méér humor duidt men ditzelfde aan in de uitdrukking: "Hij ziet het gras aon de verkeerde kaant groeien." Een dode op het kerkhof "kijkt" immers aan de onderkant tegen de graszoden aan.

Komt men "als Jan met kraaien naor de mert (markt)" of "mee vijgen nao Paosen" dan is men met zijn voorstel te laat.

 

Niet drie maar vier eieren

Apropos, van Pasen gesproken! Een onzer trouwe lezers is het opgevallen (en wij menen het zelfs ook in een radio-uitzending geconstateerd te hebben!), dat men het aloude Paasrijmpje niet meer kent. Tegenwoordig blijkt men te zeggen:

     Een ei is geen ei

     Twee ei is een half ei

     Drie ei is een Paasei.

Het is duidelijk, dat er hier iets niet klopt. Men zou kunnen zeggen, dat er eigenlijk "een kwart" te kort komt. Vroeger zei men dan ook (en dit is juister!):

     Een ei is geen ei (is met Pasen niets)

     Twee ei is een half ei

     Drie ei is een ei (het begint er op te lijken)

     Maar vier ei is een Paasei!

Dat lijkt er beter op. Volgend jaar zeggen (en doen!) we het dus allemaal weer goed! Afgesproken?

 

TILBURGER

 

Nieuwe Tilburgse Courant - dinsdag 23 mei 1950

 

 

Uit het Klokhuis van Brabant

 

TILBURGSE TAALPLASTIEK 14

 

Het volk zegt het graag sterk

 

 

Om iemands welstand uit te drukken houdt men er in Tilburg ook een paar kernachtige uitdrukkingen op na. Zo zegt men van iemand bijv. dat "hij geen luis heej om dood te trappen", wat betekent, dat hij heel arm is. "Geen luis in de mars hebben" betekent hetzelfde en wanneer iemand "zô hard is as 'nen spijker op z'nen kop" dan is het met zijn materiële welstand al even erg gesteld. Maar ook dezulken kunnen wel eens geluk hebben en "in beteren doen" geraken of welgestelder worden. Zo hebben we wel eens horen zeggen: "Hij kwam op 'nen schoen en 'ne slof binnengesukkeld en dertig jaor laoter was-ie 'nen fabrikaant meej lef." Hij zal toen wel niet meer "meej den vruugpreek" (ouderwetse, groene parapluie) onder den arm en de "credietjas" aan (we vermoeden, dat hiermee een slipjas of "billetikker" bedoeld wordt) naar de kerk zijn gegaan. Er zijn echter mensen, die men - ook al zijn ze maatschappelijk vooruitgegaan - hun afkomst soms nog van het gezicht kan lezen. Men zegt dan, dat ge zien kunt, dat hij "al z'n lève hannekenkost gegeten heej". Zo iemand stamt derhalve niet uit een burgerfamilie. Met iemand, die "geen naogels heej om z'n eigen te krabben" is het al niet veel beter gesteld als met degene, die "gin hem(d) aon z'n lijf heej".

Het volk houdt er van zich krachtig uit te drukken. Wanneer men te maken heeft met een feit, waaraan niets meer te veranderen valt, dan klinkt het "Al gingde op oewe kop staon, 't helpt toch nie meer." Daarnaast hoort men ook: "Al trokte de kaaien uit den grond."

Wanneer iemand veel in het leven te verduren heeft gehad, beklemtoont men dit graag met: "De kaaien in de straot hebben nie zoveul gelejen as hij."

Vastberadenheid spreekt er uit: "Ik doe 't al liepen de koeien in de kool." In zo'n geval gaat de zaak absoluut door en is niets in staat het genomen besluit te veranderen.

Wanneer er tegen iemand wordt "uitgepakt dè de honden er gin brood van lussen" kan men ervan overtuigd zijn, dat hier sprake is van een flinke schrobbering. Als de afgestrafte daarna "reirt as 'n waoterhoentje" heeft het ingeslagen, want dan beeft hij van angst. Misschien kijkt hij er dan nog wel bij "alsof ze op 'm geschoten hebben". Dit betekent, dat hij beteuterd staat te kijken.

Wanneer men "veul over z'ne kaant laot gaon" kan men veel verdragen. Zulk een eigenschap komt vooral goed te pas aan een kastelein. Die moet immers, zoals men dat zegt, "boonstaoken op z'ne kop kunnen laoten scherpen" zonder "coleirig (kwaad)" te worden. En wie zal ontkennen, dat het op deze wijze scherpen van boonstaken geen tergende behandeling is!

"'ne Vent meej pertentie" is een branieschopper, die zichzelf dus heel wat verbeeldt. Wanneer hij daarbij nog erg kieskeurig is - en dat gaat gewoonlijk samen! - loopt hij wel eens kans te horen te krijgen: "We zullen oe knorrievogeltungskes (kanarievogeltongetjes) geven." Wie niet de minste trek in dit gerecht heeft of maar iets absoluut niet verlangt "taolt (taalt) er nie naor". De volkse wijsheid "hoe kaolder hond hoe meer vlooien" past gewoonlijk ook wel bij de branieschopper. Degene, die zelf het minst betekent of presteert, meent vaak de meeste eisen te mogen stellen. Ook is waar: "Als niet komt tot iet dan kent iet zichzelve niet!" De voorbije jaren hebben weer ruimschoots gelegenheid geboden om de juistheid hiervan bevestigd te zien.

 

TILBURGER

 

Nieuwe Tilburgse Courant - maandag 5 juni 1950

 

 

Uit het Klokhuis van Brabant

 

TILBURGSE TAALPLASTIEK 15

 

 

Laten we vandaag eens beginnen met een aantal typische, gewestelijke woorden, die iedere Tilburger kent, maar die in het beschaafde Nederlands niet voorkomen.

"'ne Vreuker" is een harde werker, een "vringer" een dwarsdrijver, die men ook wel met "klier" aanduidt. Van deze zelfstandige naamwoorden maakt men ook werkwoorden. Zo kennen we dus: "vreuken, vringen en klieren".

Onder een "dutseltje" verstaat men een 'n weinig pienter, maar heel goedig vrouwtje.

Ironische betekenis hebben de woorden: "een fraai lid", "'nen knapperd", "'nen mooie mijnheer", daar ze precies het omgekeerde bedoelen van wat ze letterlijk betekenen.

Iemand "bijlichten" is iemand de waarheid in het gezicht vertellen. Zo kan men horen: "'t Was mar goed dè-t-ie nie thuis was, aanders zou ik 'm 's bijgelicht hebben!"

Wie iets "op staoi" of "op z'n elf en dertigst" doet, haast zich niet en wie het niet "gebeteren" kan, wanneer er bijv. iets verkeerd gegaan is, heeft aan die verkeerde gang van zaken geen schuld.

Voor "veronderstellen" hebben we in Tilburg ook een eigen woord en wel "schatten". Zo hoort men dan zeggen: "Ik schat dè ge 'm niet thuis zult treffen."

Wie "poppenkast" maakt, schopt herrie of maakt ruzie en wie op "rekstrooi ligt" verkeert in financiële moeilijkheden, doch doet zijn best het hoofd nog zo lang mogelijk boven water te houden.

Een politieagent hoort zich wel men de naam van "Wout" betitelen en "lawaaisaus" is het afgietsel van de aardappelen, dat vroeger in de arme gezinnen als saus gebruikt werd.

"Muug" heeft naast de gewone betekenis van "moe" ook nog de waarde van beu. Zo kan men iemand "muug" zijn. Liefst dan nog wel "as kaauw pap", hetgeen wil zeggen, dat men hem liever "kwijt dan rijk" is of liever "van achteren" (bij het vertrekken) dan "van veuren" (bij het komen) ziet.

Lange, magere mensen zien zich wel eens aangeduid met "panlat", "maogere hannek" of "lange pierewiet". Aan iemand, die heel groot is, vraagt men soms ironisch: "Is 't daor boven ôk koud?"

Sommige mensen hebben een eigenaardige manier van lopen, die de indruk van voorzichtigheid maakt. Van dezulken zegt men: "Den dieje lôpt op aaier (eieren)" en ook wel "Hemmeke raok m'n gotje nie!" "'n Kaol neet" is 'n arm iemand, die echter z'n best doet voor welgezeten door te gaan. Wie ze "bruin bakt" kan aardig vertellen, waarbij de stoutigheden evenmin als de overdrijving ontbreken en wie "mee z'n linkeroog in z'ne rechter vesjeszak kekt" ziet scheel, waarvoor men ook zegt: "Hij kekt blomzuut."

Wanneer men zegt: "Zô zout heb ik 't nog nooit gegeten!", dan heeft de spreker iets sterks beleefd waar hij versteld over staat. Heeft men te maken met iemand, die "niet in tuig wil" dan is dat een persoon, waarmee men niet bereiken kan wat men zou wensen en als hij "gin kaanten uit wil" valt er helemaal niets mee te beginnen. Er valt eenvoudig "geen rechte voor mee te ploegen".

Tot het specifiek Tilburgs behoort zeker: "In grutvadders bos is hout genog!", dat in waarde overeenkomt met het beschaafd Nederlands: "'t Is goed riemen snijden van andermans leer." Zoals wij hier vroeger reeds mededeelden, werden in Tilburg de gemeentebossen aangeduid met "de bossen van onze grutvadder". De armere ingezetenen plachten hier hout te gaan sprokkelen.

 

Tot zover dan voor vandaag. Mochten er lezers zijn, die nog woorden en uitdrukkingen kennen, welke in onze rubriek nog niet werden gereleveerd, dan zullen we hen heel dankbaar zijn als ze ons deze via de redactie wilden toezenden.

 

TILBURGER

 


 

Voetnoot redactie:

Vermoedelijk heeft de oproep op het eind van dit artikel weinig resultaat gehad, want meer afleveringen van deze Klokhuis/TTP-serie hebben we niet gevonden.