In
Alphen vertellen dode dingen hun verhalen
Het Nieuwsblad van het Zuiden - zaterdag 5 juli 1969
Pastorie Alphen - Archief Pierre van Beek
Het is altijd wel even opletten voor wie vanuit
de richting Tilburg het centrum van Alphen binnenrijdt. Daar
staat namelijk een woonhuis met een uitschietende hoek zo maar
ineens op de rijweg. Geen wonder, dat er wel eens een auto
pardoes de woonkamer is binnengereden. Toch blijft het huis er
staan, want het is een historisch huis van respectabele ouderdom
en niet alles behoeft aan de verkeersmoloch te worden
opgeofferd. Het pand staat dan ook op de Monumentenlijst zoals
daarop wel meer woonhuizen en boerderijen in Alphen voorkomen.
Alphen bezit een respectabele ouderdom en kan bogen op een
geschiedenis, die officieel tot St. Willibrord teruggaat maar in
werkelijkheid veel ouder is zoals belangrijke vondsten uit de
prehistorie getuigen.
Er wordt door de passant niet zoveel aandacht
geschonken aan Alphen als de sigaretten van Baarle-Nassau
roepen. Roetsj, roetsj... en je hebt dat Alphen alweer achter de
rug. Nu hebben wij een paar keer iets heel geks gedaan. De
sigaretten de sigaretten gelaten om gewoon bij de kerk uit te
stappen en wat aan de zwerf te gaan met in het achterhoofd een
warwinkel van historische, prehistorische, romantische gegevens
en ook nog legenden. Dat alles zat daar te dringen om eindelijk
eens uitgekristalliseerd te worden. Dat wordt echter zo maar
niet in een vloek en een zucht klaargespeeld. Gemakkelijker is
het inzicht van de noodzaak zich tot een schuchter pogen te
beperken. Laten we het daar dan maar op houden.
Of ge wilt of niet, ge staat aan de achterkant
van de kerk onmiddellijk oog in oog met het huis Heuvelstraat 2,
dat daar zo breeduit, als Vught voor Den Bosch, op de
verkeersweg zit. Met vele kleine ruitjes in de grote ramen kijkt
het, als onder gefronste wenkbrauwen, vanwege twee dicht tegen
het huis gedrukte lindebomen, naar de wereld, die de zijne niet
meer is. Dit spreekt ook uit de hoge deur, waar ge over een
onmogelijke, zeer schuin liggende stoep van platte, rode
bakstenen met hardstenen banden ertussen naar boven moet
klimmen. En dan die grote keien aan weerskanten, waarvan een
platte aan de ene kant de stoep afsluit en een andere, bonkige
kei de uitdagende hoek beschermt. "De kaai", zeggen de mensen
van Alphen. Als ge over "de kaai" praat, weet zelfs ieder
Alphens kind wat er bedoeld wordt. Die kei is nu eenmaal een
begrip. Omdat hij er zo lang gelegen heeft en omdat hij niet van
plan is er ooit weg te gaan. Behalve in zijn beschermende
functie willen wij hem ook graag zien als symbool van Alphens
oertijd. Net als in het zusterdorp Riel, dat er zelfs zijn
spotnaam voor zijn inwoners aan ontleende, treft men ook te
Alphen gebieden aan, waar de grond vol keien zit. Het moet zo
erg zijn, dat het verhaal van boeren, die vroeger geloofden, dat
de "kietelkaaien" in de hei groeiden, zelfs een schijn van
waarheid krijgt.
Eens raadhuis
Staande voor het huis zoekt ge naar de jaarankers
in de helaas met cement bezette muren maar ze zijn er niet. Ge
proeft echter de eerbiedwaardige ouderdom van dit pand. Die gaat
dan ook bijna zo'n drie en een halve eeuw terug. Men schat, dat
het omstreeks 1630 werd gebouwd. Het is het specimen van een
echt Brabants herenhuis. Nog tot 1900 heeft het als gemeentehuis
dienst gedaan en voor die tijd ongetwijfeld tegelijkertijd als
burgemeesterswoning. Dat moet dan zijn geweest in de perioden,
dat de schout en schepenen hun bijeenkomsten plachten te houden
in een herberg, die de burgemeester dan maar zelf profijtelijk
exploiteerde, terwijl hij in zijn vrije tijd ook nog voor boer
speelde. De sporen, dat aan deze woning ook een boerderij
verbonden was, vindt men nog in het interieur, o.a. in een
grotendeels bestaande schouw met tegelwerk, waarin een
"vuister". Zo'n "vuister" was een in de stal uitgebouwd raampje,
waarin des avonds aan de kant van de woonruimte, een
petroleumlampje werd geplaatst ter verlichting van de stal met
uitschakeling van brandgevaar. Lage en brede deuren, waar onder
een verwijderde verflaag van eeuwen dikke en eerlijke planken
met een voorheen nooit als zodanig onderkend koperbeslag te
voorschijn zijn gekomen, ademen de geur van een verleden.
Eenzelfde getuigenis legt ook de gele voordeur af met haar
koperen klink en smeedwerk van een trekbel in de deurstijl aan
de buitenkant en lange, smeedijzeren gehengen met dito slotwerk
aan de binnenkant. De huidige bewoner van dit pand is Alphens
koster A. Oomen, die hier met zijn gezin een ruime woning vindt,
waar - vanwege de lindebomen - het schemerig binnenvallend licht
nog altijd een aparte sfeer schept.
Pronkstuk
Sinds enige jaren behoort tot Alphens pronkstuk
weer de monumentale kerktoren, die nog zovele jaren na de oorlog
als ruïne en tegelijk als aanklacht tegen de oorlog om erbarmen
heeft staan roepen. Opnieuw trekt hij nu reeds van verre van
over de velden de aandacht. Niet meer als een skelet maar als
een waarmerk, waarvan ge het silhouet niet gemakkelijk vergeten
zult. Dit onderscheidt zich namelijk van alle andere kerktorens.
Hoewel tal van torens naar boven verjongen, doet de Alphense dit
in zó sterke mate, dat het zijn karakteristiek wordt doordat hij
enigszins de vorm van een spitse kegel krijgt.
Zich van hun waarde bewust deden de Alphense
voorgeslachten een hoge greep toen zij in 1520 met de bouw van
hun toren begonnen. Alphen moest een geweldige kerk krijgen. Men
sprong in zijn godsvruchtig enthousiasme wel wat boven de
portemonnaie. Tengevolge daarvan moest die hele bouw zelfs enige
tijd stopgezet worden. Zo duurde het tot 1559 alvorens kerk en
toren klaar kwamen. Maar toen stond daar dan ook een fraai
voorbeeld van de laatste fase van de Kempische gotiek.
De oude bijbehorende kerk werd in 1910 door een
nieuwe vervangen. Deze ging echter ten onder aan
oorlogsverwoesting. Alphen moest het jaren met een noodkerk
stellen totdat in 1955 de door architect Valk aan de oude toren
gebouwde nieuwe kruiskerk gereed was. Monumentenzorg nam later
de restauratie van de toren ter hand. Mooier dan te voren speelt
daarna weer het licht in de kleurige baksteen met de
onderbrekingen van zandsteen en luiden er de klokken op
hoogtijdagen over de huizen.
Vroegere kerk
Die kerk van 1520 is uiteraard niet Alphens
eerste kerk geweest. Het staat historisch vast, dat - toen in
1175 de Benedictijnen van Echternach (Willibrordus) de aan hun
tot dan toe toevertrouwde zielzorg te Alphen aan de Norbertijnen
van Tongerlo overdroegen - Alphen reeds een stenen kerk bezat.
Bij het begin van de herbouw van de huidige kerk in 1954 werden
de fundamenten van die kerk van minstens 1175 teruggevonden.
Opgravingen bevestigden dus wat men uit documenten reeds wist.
Thans is de situatie zo, dat het hoofdaltaar van Alphens kerk op
de fundamenten van die van 1175 staat. Zo trekt de historie hier
nog altijd haar spoor door de eeuwen.
Nu zouden we natuurlijk ook nog wel eens graag
iets weten van bedehuizen van vóór de twaalfde eeuw. Sporen
daarvan zijn er niet gevonden. In 709 verschijnt Alphen echter
al in de geschreven geschiedenis als Alfheim. Dit gebeurt in het
"Liber aureus" van Echternach van 1191, dat bewaard wordt in de
landsbibliotheek van Gotha (Oost-Duitsland). In het
eerstgenoemde jaar is daar sprake van een schenking aan St.
Willibrord. Ongetwijfeld is Willibrord, die tal van bezittingen
in onze contreien had, ook door de Alphense landouwen getrokken.
Het valt moeilijk aan te nemen, dat hij hier niet een
dienstkapel zou hebben opgericht als er die niet reeds was.
Vermoedelijk had reeds vóór zijn komst het christendom enige
grondslag gekregen door de prediking van de H. Lambertus. Dat er
een bedeplaats geweest moet zijn, mag ook worden afgeleid uit
het resultaat van de opgravingen bij de St. Salvatorkapel te
Baarle-Nassau. Gezien bovenstaand spreekt het vanzelf dat St.
Willibrord Alphens kerkpatroon is.
Putten
Nu horen we sommigen al vragen: En is er ook een
Willibrordusputje? Nabij de kerk, waar volgens dr. Erens z.g.,
de oud-archivaris van Tongerlo, ook Alphens oudste kerkje moet
gestaan hebben, heeft men wel twee putten ontdekt. Ze kunnen
echter voor de watervoorziening van de dorpsschans geweest zijn,
want vroeger lag rond de kerk een schans.
In 1939 werd achteraan de Oude Maastrichtsebaan
onder leiding van Joan Willems een put opgegraven - zo vertelt
pastoor Binck in zijn boekje - die in de volksoverlevering de
naam van Willibrordusput droeg. Het verhaal ging, dat St.
Willibrordus hier gedoopt zou hebben. Een andere zegsman
vertelde ons: "Sinds mensenheugenis lag hier aan de
Maastrichtsebaan een kuil met water, die door een bron werd
gevoed. Ik heb hem goed gekend. Hij werd altijd 'Het fonteintje'
genoemd." In 1939 werd hier een kapelletje gebouwd, dat de
bisschop van Breda op 3 september inzegende. Alphen had zich op
grote festiviteiten ter viering hiervan voorbereid, maar op de
bewuste datum verklaarde Engeland aan Duitsland de oorlog.
Dientengevolge geen feestelijkheden. Alleen een inwijding. Bij
Nederlands bevrijding viel het kapelletje als offer maar het kon
reeds op 6 oktober 1944 herbouwd worden. En nog altijd staat
het, hoewel in een desolate toestand, aan de Oude
Maastrichtsebaan, niet zo ver van de dorpskom verwijderd.
Schilderachtig
Men moet daar zeker eens gaan kijken, alleen
reeds vanwege de schilderachtigheid van de omgeving. Ge zit er
aan de zuidwestgrens van het prachtige natuurgebied 't Zand,
waarover wij hier al vroeger de loftrompet staken. De even
tevoren gepasseerde gemeentelijke vuilnisstortplaats moet ge
maar voor lief nemen! Die Oude Maastrichtsebaan betekent
trouwens een attractie op zich. Aan weerskanten door bossen
begrensd, gaat zij kaarsrecht naar de Chaamse bossen. Ge hebt
hier te maken met een oeroude heirbaan, natuurlijk onverhard en
goed mul na droge dagen, die er bij ligt zoals ze er eeuwen
geleden ook al uitgezien moet hebben. De vernuftige mensen
hebben betere wegen gevonden voor een snellere communicatie maar
daarbij die oude baan vergeten. Ze ligt er moe en traag, als een
uitdaging van moderne haast, haar tijd te verdromen. Ze heeft
geslachten door de eeuwen zien trekken, het meten met de maat
van de mensen verleerd en alles ijdelheid bevonden. Heeft zij
immers niet Willibrord gezien? Wie die het zeggen zal?
Kapelletje
Hier nu, in deze omgeving, waar volop de vogels
zingen en waar een Sint Franciscus zich volkomen thuis zou
voelen om er van zuster zon en zo te jubelen, bouwde de
Tilburgse architect Bedaux, langs de weg maar onder de bomen,
een barokkerig kapelletje in de nabijheid van de oorspronkelijke
bron. Via een pijpleiding en een pomp werd het water naar het
kapelletje geleid, waar het aan de voorkant werd opgevangen in
een klein bassin. Dit bassin staat nu droog, de pomp
functioneert niet meer en de zwierige gekrulde, smeedijzeren
zwengel hangt "slap" langs de zijgevel van het kapelletje. Een
kind kan hem met één vinger heen en weer duwen. "Gebouwd 20 mei"
met daaronder "3 sept. 1939" (de dag der inzegening) vermeldt
een steen in de zijgevel. Een grotere steen daaronder draagt de
woorden: "6 okt. 1944 Adr. van Gorp, voorz. Comité". Hoofdpunten
van recente historie in een notedop!
Moet dat nou?
Natuurlijk is de kapel toegewijd aan St.
Willibrordus. Zijn beeld van rood aardewerk vormt het centrale
punt van het niet toegankelijke interieurtje. Maar het
afgebroken hoofd staat los op de romp en de bisschop heeft geen
handen meer. "Moet dat nou?" vraagt ge u af bij dit staal van
vandalisme! Ook het glas-in-lood van de sierlijke boograampjes
in de zijgevels werd vernield. Alleen de eens met liefderijke
hand aangebrachte beplanting onder een dikke eikenboom vóór het
kapelletje gaat onverstoord haar gang rondom en tussen de
"flagstones", al wordt er hier dan ook geen lof meer gedaan en
trekt er geen processie meer heen zoals eens op de feestdag van
St. Willibrord ieder jaar op 7 november het geval placht te
zijn. Ja, de kapelletjespapieren staan ter beurze niet hoog
genoteerd. Niemand durft het nog aan nieuwe te bouwen, wat er
staat wordt tot relikwie van stervende generaties. Misschien
krijgen ze daardoor dan nog een nieuwe, onbedoelde zin. Ook
hier. Voor allen, die gaan over de Oude Maastrichtse baan...
Nog 'n monument
Wie via de Molenstraat en de Zandstraat de weg
naar de Oude Maastrichtsebaan gevonden heeft, is misschien wel
even gestopt voor het pand Molenstraat 8, omdat daar een
prachtig gerestaureerd huis met oud-Hollands trapgeveltje in
Dordtse stijl de aandacht trekt. Hoe langer ge kijkt, hoe mooier
het wordt. Natuurlijk bezit dit huis zijn geschiedenis. J.H. v.
Mosselveld heeft die in een jaarboek van "De Oranjeboom" op
deskundige wijze uit de doeken gedaan. Hij meent de bouw van de
voorgevel te kunnen stellen tussen 1614 en 1619, welke datering
op de Monumentenlijst werd overgenomen. Wel een geluk, dat het
in de oorlog door granaatvuur beschadigde huis op de lijst
stond, want de toenmalige eigenaar had er al een sloopvergunning
voor aangevraagd. Maar die sloop ging niet door. Het kwam zelfs
tot een grootscheepse restauratie. Architect J.A. Backx, de
nieuwe eigenaar, ontwierp de restauratieplannen, die vervolgens
- onder toezicht van de rayonarchitect van Monumentenzorg - met
diverse subsidies werd uitgevoerd. Zo woont de heer Backx nu in
een inwendig aan de tijd aangepast monument, dat een sieraad
voor Alphen vormt.
Interieur
Het interieur spreekt echter ook nog van de
voorbije eeuwen. Speciaal door de zware moerbalken en originele
kinderbalken van de zoldering. Vooral één moerbalk met een
verdikking van de voet van de eikeboom, waaruit hij gehakt werd,
vraagt de aandacht. Hij is uitgerust met besneden sleutelstuk en
wordt aan weerskanten gedragen door zandstenen consoles met
gebeeldhouwde kopjes, die aan de ene zijde een vrouwe- en aan de
andere een mannekop voorstellen. Men treft ook een mooie
17de-eeuwse bedstee-afsluiting aan, die werd toegepast als
"huisbar". Die afsluiting kwam uit de keuken, evenals een brede
houten lijst met fraaie profielen. Deze kreeg een plaats aan de
schouw in de grote woonkamer. Een oude keukenservieskast kan
haar eigen verhalen vertellen. Oorspronkelijk afkomstig uit dit
huis is zij daar, na allerlei omzwervingen door Alphen, weer
teruggekeerd.
Niet verwacht
Van het uiterlijke aspect vormt zeker de
voorgevel het meest markante deel met als voornaamste
karakteristiek de trapgevel van een type, dat men eigenlijk in
Brabant niet verwacht. Men spreekt van het Dordtse type, omdat
het in Dordrecht het eerst en het volledigst tot ontwikkeling
kwam. Het onderscheid met andere trapgevels ligt in de
geprofileerde korfbogen met voorspringende deklijst, versierde
boogtrommels en strakke, geprofileerde waterlijsten zoals dat in
technische taal heet. Het is duidelijk, dat deze gevel vóór een
bestaand ouder huis van een méér Brabants type werd geplaatst.
De indeling van de gevel moet naar een knappe ontwerptekening
zijn gemaakt. Men vindt er de bij oudere vaklieden nog wel
bekende 3-4-5 verhouding toegepast. Dat wil zeggen dat basis,
opstaande en schuine zijde zich verhouden als 3:4:5.
Ondeskundige restauratie in vroeger jaren had het beeld
geschonden maar die euvels zijn nu opgeheven.
Voorname familie
En nu de mensen, die er woonden, werkten en
leefden. Archiefgegevens leerden dat Cornelis Hendrikszoon van
Asten in 1614 "ene stede" in de Molenstraat kocht van Frans
Corn. Fransen. Er is grond tot het vermoeden, dat deze boerderij
enige jaren later tot burgerwoning werd verbouwd. Cornelis van
Asten was niet de eerste de beste, hoewel hij de functie van
koster vervulde. Dat was echter in zijn tijd een ambt van
aanzien. Cornelis behoorde tot een geslacht, dat rond 1600 enige
generaties lang een voorname rol heeft gespeeld. In deze familie
kent men ambten van schout, schepen, secretaris, notaris,
vorster. Voordat onze koster het huis in de Molenstraat kocht,
bezat hij sinds 1611 al een grote boerderij op Alphen-Boschoven,
waarmee hij borg bleef voor de bouw van kasteel Bouvigne te
Ginneken. Zijn relatie strekte zich dus verder dan Alphen uit.
Na zijn dood (1637) ging het huis over op zijn
dochter Maria met haar man Adriaan de Roy (1653), zoon van de
bekende Charles de Roy, die vele jaren schepen en stadhouder van
de schout van Alphen was. Bij erfdeling in 1711 kwam het pand
aan hun zoon Cornelis de Roy, die in een zijvleugel een
brouwerij was begonnen. Wegens een belastingschuld van 34 gulden
werd zijn huis in 1724 bij executie verkocht aan Jan C. Ruelens,
de gewezen dorpsontvanger, die tevens de schuldeiser was. Deze
verkocht het (zo vertelt Mosselveld) in 1735 aan de predikant
van Alphen ds. Petrus Becude. Na diens overlijden (1745) zijn
diens weduwe en kinderen er blijven wonen tot 1779. Toen werd de
nieuwe eigenaar door koop Corn. Kouwenberg. Eerst verhuurde hij
het aan de predikant ds. S.J. Neomagus maar ging er in 1785 zelf
inwonen om er weldra pension voor welgestelde lieden in te
houden.
Excentriekeling
Bij zijn dood hertrouwde zijn weduwe in 1795 met
de dagloner Corn. van Boxtel. Ook dit echtpaar hield pension
totdat het in 1807 van huis en zijvleugel vier verschillende
woninkjes maakte. In 1831 werd het pand onderhands verkocht aan
de dagloner Adriaan Pijpers en in 1847 aan de wagenmaker Joh.
van Baal. Deze maakte er weer één woning van en betrok het zelf.
De volksmond zegt, dat diens zoon Piet van Baal de voorgevel
gewijzigd heeft.
Die Piet van Baal was een merkwaardig type,
waarover nu nog verhalen de ronde doen. Hij zou iemand van grote
begaafdheid zijn geweest, o.a. in wiskunde, en bezat artistieke
handigheid. Ook was hij aanvankelijk wagenmaker. Een
zelfgemaakte doodskist had hij permanent in zijn kamer staan en
daarin deed hij dagelijks zijn middagdutje, zo vertellen de
mensen in Alphen. Midden in zijn kamer had hij een grote
schoorsteen gebouwd, die met vier kanalen onder de vloer naar
andere kamers leidde. Zo had hij slechts één stookplaats maar
kon vijf kamers verwarmen. Dat was zijn methode om de fiscus
geld door de neus te boren toen er nog belasting op schoorstenen
werd geheven... "Hij moest wel ramen en deuren openzetten om dat
hele geval te laten trekken!", lachte een hedendaagse Alphenaar,
die ons dit vertelde. Dat van die kanalen behoort niet tot het
rijk der fabelen. Men heeft onder de vloer die "centrale
verwarming" teruggevonden bij de jongste restauratie en
verwijderd.
Mooi blijft mooi
Onze handige Piet begon met zijn drie eveneens
ongetrouwde broers rond 1875 op een nabij zijn huis gelegen wei
een looierij, nadat hij in Loon op Zand en Baarle-Nassau het vak
had geleerd. Toen een van zijn zusters met de looier Sebastiaan
Vermeulen trouwde, trok die bij hem in. In 1904 werd deze
Vermeulen eigenaar van huis en looierij. In 1930 werd de
looierij geliquideerd en rond 1960 gesloopt. De fruitkweker A.
Mulders, die in 1931 met een dochter van Vermeulen was getrouwd,
erfde het huis in 1943. Door ruiling kwam het in 1963 in bezit
van de huidige eigenaar, de architect J.C. Backx.
Dit was dan de geschiedenis van een huis, zoals
alle huizen en mensen hun geschiedenis hebben, al wordt die
zelden zo uitgepluisd. Nog altijd getuigt het huis, dat wel "het
huis met de pannen" werd genoemd daar in de Molenstraat - nu
wellicht mooier dan ooit - van de waarheid van Keats'
dichterwoord: "A thing of beauty is a joy for ever". Vrij
vertaald: Iets moois schenkt altijd vreugde...
PIERRE VAN BEEK