AFSCHEID VAN GOIRLE
(Namens de Amsterdamse jongens)
Goirle, dorpje in Noord-Brabant,
dat daar diep in 't Zuiden leit,
met je vlijtige bevolking,
levende van nijverheid.
Vriend'lijk dorpje in het Zuiden,
waar 'k gastvrijheid ondervond,
vóórdat ik je op kwam zoeken
wist ik niet, dat je bestond.
Maar ik heb je leren kennen,
'k zeg het nu ik van je ga,
je liet aan niets het ons ontbreken,
je was een echte hospita.
Alle jongens zijn je dankbaar
voor hetgeen j'ons hebt bereid,
uit hun aller naam betuig ik
je ons oprecht erkentelijkheid.
Goirle met je eigen taaltje
('t klonk in 't eerst ons zo komiek).
Langzaam zijn w'er aan gaan wennen,
nu klinkt het al sympathiek.
Als "de gij" ons "toch zo innig
'n taske thee" hebt voorgezet,
of ons 's middags liet dineren,
met "'nen zuiveren vorket".
Goirle met je schoon omgeving,
waar ik frisse boslucht snoof,
met je viermaal daagse stoomtram,
bijgenaamd "de warme stoof".
Goirle met je mooie heide,
door ons allen gewaardeerd
omdat je daar als soldaten
toch zo zalig tirailleert.
Goirle neem steeds toe in welvaart,
blijf steeds vrij van ramp of druk,
weef en spin maar vlijtig verder,
aan je eigen groot geluk.
Neem maar flink toe in bevolking,
zoals 't tot heden is gegaan,
'k zag direct: de streek is vruchtbaar,
dus daar twijfel ik niet aan.
Morgen vroeg moet ik vertrekken,
heus, we gaan niet met plezier.
Als je 't nou oprecht wilt weten:
't liefste bleven wij maar hier.
'k Moet het nogmaals u herhalen:
't spijt mij, dat ik scheiden moet,
maar je wordt niet gauw vergeten,
Goirle 't ga je altijd goed!