Wie
een stafkaart bekijkt van het gebied van Nieuwkerk ten zuiden
van de gemeente Goirle, zal constateren, dat het Belgische
grondgebied hier met een verhoudingsgewijs kleine, afgeplatte
punt in het Nederlandse staatsgebied naar het noorden dringt.
De afplatting wordt gevormd door de weg naar Alphen. Het is
juist hier, dat we weer staan bij een belangrijke historische
plek van Nieuwkerk, nl. het vroegere St. Jans Gool met het
zich over de Nederlandse grens op Poppels territoir bevindende
St. Janskapelletje. Nu vegeteert het in vergetelheid maar er
is een tijd geweest, dat hier vele bezoekers kwamen en
Nieuwkerk gonsde van de stemmen van Goirlenaars en Tilburgers.
De kapel is niet zo bijzonder oud. Ze werd vermoedelijk
gebouwd rond 1820, maar haar historische achtergrond gaat
terug tot de tijd van de Generaliteitslanden toen de
katholieken van Staats Brabant belemmerd werden in de
uitoefening van hun godsdienst.
In
hetgeen in het verleden over de kerkelijke historie, met
betrekking tot dit gebied, werd geschreven, is voornamelijk de
nadruk gelegd op de Tilburgse noodkerk omdat men daarvoor over
het meeste materiaal beschikte. Dom. de Jong spreekt in zijn
boek "Grenskapellen" echter al van twee kerken, nl.
die van St. Jans Gool en van Steenvoort. Nog latere
onderzoekingen van C. Robben uit Goirle wezen uit, dat de
grenskerk van St. Jans Gool de naam van "Goolse
Kluis" droeg en dat zij zelfs zeven jaar ouder is geweest
dan de Tilburgse grenskerk. Het is op de plaats van de "Goolse
Kluis", dat men nu nog het St. Janskapelletje aantreft.
Zoals
in een vorig artikel vermeld, werd de Tilburgse kerk op
Steenvoort achter het "Wit Huis" in 1650 gebouwd.
Bouwer van deze grenskerk was pastoor Augustinus van Dijck,
Norbertijn van de abdij van Tongerloo. Kanunnik Rijcken liet
de "Goolse Kluis" bouwen en schonk er ook de grond
voor. Rond die jaren verrezen er op Nieuwkerk ook enige
boerderijen en zo kon pastoor Van Dijck in 1663 schrijven:
"Hoe zeer is deze plaats veranderd, waar eertijds wolven
en serpenten gewoon waren te wonen."
Lieve
Vrouw van de Hasselt
De
Tilburgse kerk werd op 1 november 1650, Allerheiligen, op
plechtige wijze in gebruik genomen, waarbij pastoor Van Dijck
de solemnele H. Mis opdroeg in tegenwoordigheid van veel volk.
De Hasseltse kapel speelde ook nog een rol op Steenvoort.
Pastoor Van Dijck kreeg van twee Hasseltse kapelmeesters voor
zijn kerk onder Poppel een voorschot van 100 gulden (16 april
1651). De broederschap van de Allerheiligste Rozenkrans en het
miraculeuze beeld van onze Lieve Vrouw van de Hasseltse kapel
werden naar Steenvoort overgebracht.
De
toeloop van gelovigen naar Steenvoort was zó groot, dat de
grenskerk in 1654 moest worden uitgebreid. Toen is
vermoedelijk de naam Nieuwkerk ontstaan. De kerk was goed van
meubilair en paramenten voorzien dankzij vrijgevigheid van de
gelovigen. Een kelk en een offerschaal van Steenvoort worden
bewaard in de sacristie van het Heike te Tilburg. Een
beeldengroep, de Moeder Gods, de H. Augustinus en de H.
Norbertus, bevindt zich in de Goirkese kerk te Tilburg.
Beschilderde ramen van Steenvoort hebben nog gediend voor de
schuurkerk op het Heike te Tilburg, waar zij eerst in 1725
verwijderd werden. In de kerk van 't Goirke berust ook een in
zwaar, gedreven zilver uitgevoerde monstrans in de voet
waarvan gegraveerd staat: "De Tilburgse kerk in
Steenvoort 1667". Al deze goederen waren door Tilburg
slechts in bruikleen gegeven. Het is niet bekend of ook Goirle
iets voor de installatie had bijgedragen. Wanneer dit niet het
geval is geweest, behoeft dit geen bevreemding te wekken daar
Goirle immers reeds zijn eigen "Goolse Kluis" had.
Tot
1668
De
diensten op Steenvoort werden gestaakt in 1668 toen in Tilburg
de eredienst weer was hersteld in twee schuurkerken
respectievelijk op 't Heike en op 't Goirke. De kerk op
Steenvoort werd in 1715 afgebroken door Gijsbertus
Steenbergensis, graaf van Hogendorp.
Intussen
had zich op St. Jans Gool reeds vroeger een bedevaart
ontwikkeld ter viering van het St. Jansfeest, hetzij in de
"Goolse Kluis", hetzij in een provisorisch
bedevaarthuis. Die bedevaarten leidden echter tot excessen
zodat de bisschop van Antwerpen Jacobus Th. J. Wellens op 10
december 1799 het celebreren van H. Diensten verbood. Het
huidige St. Janskapelletje werd omstreeks 1820 gebouwd door
Johan Diederik François graaf van Hogendorp met materiaal van
de oude Goirlese grenskerk. De kerk van St. Jans Gool was in
1671 nog in gebruik en in 1720 trokken de mensen op St.
Jansdag voor een jaarlijkse processie naar Nieuwkerk. Wanneer
de kerk op de plaats van het huidige kapelletje werd
afgebroken, is niet bekend. Vermoedelijk is dit in het begin
van de vorige eeuw geschied.
Twintiger
jaren
Het
St. Janskapelleke was in de twintiger jaren een
eerbiedwaardige plaats, waarbij niemand ontkwam aan de
romantische bekoring, die er van uitging. Alles werkte er
eigenlijk toe mee dit plekje 'n geheel bijzondere sfeer te
geven. Men betrad het vanaf de weg door een brede
"poort", die geheel uit grillige boomstronken was
opgebouwd. Kolossale beuken, die ook het kapelletje zelf
overhuifden, maakten de korte toegangslaan tot een
hooggewelfde kathedraal, waarvan het karakter geaccentueerd
werd door een tegen die bomen bevestigde miniatuurkruisweg.
Daarachter vondt ge dan, nederig en bescheiden onder zijn
rieten dak, het kapelletje als een in gebed verzonken oud
vrouwtje. Rechts van het kapelletje lag nog een, weer uit
opeengestapelde boomstronken gebouwde, soort Lourdesgrot,
waarin - als we ons niet vergissen - ook nog wel ooit
kerststalbeelden hebben gestaan.
En
hoe ziet de situatie er thans uit. Het grootste gemis is wel
de afwezigheid van de trotse beuken, die aan oorlog en tand
des tijds ten offer zijn gevallen. Een troost betekent het te
constateren, dat er nieuwe beuken en sparren werden
aangeplant, maar het zal generaties duren alvorens er weer een
nieuwe boskathedraal is opgetrokken. Toegangspoort en
Lourdesgrot en kruisweg laten ook verstek gaan.
Baldadigheid
De
stronken zullen wel - voor zover niet vergaan - wel in de
oorlogsjaren de weg naar de kachel gevonden hebben en de
kruisweg is al vóór de oorlog geleidelijk door baldadigheid
de weg van de vernieling gegaan. Statie na statie hebben we
daar successievelijk zien verdwijnen. Dit in aanmerking nemend
verbaast het eigenlijk het kapelletje nog te vinden in de
staat, waarin het thans verkeert, al is ook dit niet aan de
schendende handen ontkomen: een raampje met houtwerk en al
uitgebroken, van het andere glas vernield, interieur
dooreengesmeten en beroofd. O.a. werden er twee geschilderde,
houten engeltjes gestolen. Ook het bidbankje voor het
kapelletje is niet meer. Een uit de grond getrokken paal, die
het eens mede droeg, vormt er het laatste spoor van. Maar
verder is het kapelletje intakt - mede dankzij zijn rieten
dak, dat het regenwater tenminste buiten heeft gehouden.
Piëteit
en charme
De
kleuren van de oude muren zijn door de tijd nog mooier
geworden. Op de daktop prijkt nog altijd het sierlijke
smeedijzeren kruis en het rieten afdakje boven de met namen en
data volgesneden deur verhoogt - mede door de groene varens
die zich op het riet genesteld hebben - de schilderachtigheid.
Boven het afdakje is tegen de voorgevel, onder het kruis, een
voor het gebouwtje te zware Christusfiguur met uitgestrekte
armen in een opvallende stijl, bevestigd. Vroeger heeft dit
beeld, dat thans doormidden gescheurd is, enige jaren op de
grond tegen het kapelletje gestaan. Het maakt een artistieke
indruk maar bezit geen kunstwaarde. Het is gewoon een cementen
afgietsel van een beeltenis, ergens in Bretagne (Frankrijk).
Het werd waarschijnlijk vervaardigd door de reeds eerder door
ons vermelde "rotsenmaker" uit Oude God bij
Antwerpen. Alles bijeen vormt ook nu nog dit kapelletje een
reliek, dat een weldadig aandoende piëteit en charme
uitstraalt, omdat het voor vele geslachten gestalte heeft
gegeven aan de herinnering aan moeilijke tijden.
Dom.
de Jong en ook Janson maken melding van een St. Jansbeeldje
uit de noodkerk, dat "thans" (1963) volgens
eerstgenoemde nog in de kapel staat. Wij herinneren ons dit
beeldje niet. In ieder geval is het sinds jaren niet meer
aanwezig. We hebben ook niemand kunnen vinden, die te
vertellen wist waar het gebleven zou zijn.
Gedenknaald
Het
huidige Nieuwkerk bezit nóg een monument, dat de aandacht
trekt. Het is een hardstenen gedenknaald in het bouwland recht
tegenover de toegang tot het kapelletje. Het vormt een
herinnering aan de redding van De Meester de Betzenbroeck uit
de handen van de Duitsers op 13 maart 1916. Op het monumentje
staat de naam van de maand in het Frans vermeld.
Bij
de inval van de Duitsers in België in 1914 was de naar
Nederland uitgeweken eigenaar van Nieuwkerk door de Duitsers
vogelvrij verklaard wegens het verschaffen van overtocht naar
Engeland aan Belgische jongemannen. Op zijn hoofd stond een
losprijs. Enige Duitsers, tuk op die beloning, grepen De
Meester de Betzenbroeck op Nederlands grondgebied en
probeerden hem over de grens te slepen. Soldaten van de
Nederlandse grenswacht bevrijdden De Meester echter. Zijn
redders waren de Landweerlieden Hubertus Backx, Baptist van
Roessel, Noud Priems en Baptist van Gestel, allen uit Goirle,
met als hun leider Willem Grimelius, wachtmeester van de in de
Tilburgse kazerne aan de Bredaseweg gelegerde huzaren. Ter
herinnering aan deze "narrow escape" heeft De
Meester de Betzenbroeck later de gedenknaald laten oprichten.
Vele jaren droeg zij op haar top een leeuwtje. Vandalen hebben
dit echter meer dan eens vernield totdat er niets van is
overgebleven.
Klooster
De
weg naar Alphen verder vervolgend komt men aan het door De
Meester gebouwde klooster met kapel, waarin tientallen jaren
de paters missionarissen van de H. Familie gevestigd zijn
geweest. Klooster en kapel werden op 1 juni 1913 plechtig
ingewijd, waarbij Dom Albert de Meester, Benedictijn te
Leuven, broer van de eigenaar van Nieuwkerk, de eerste H. Mis
opdroeg. Het klooster stond aanvankelijk in een kale vlakte,
maar door aanplantingen heeft het in de loop der jaren een
riante omgeving gekregen.
Een
aantal jaren na de tweede wereldoorlog is het klooster, na
vertrek der paters, eigendom geworden van de Trappisten te
Tilburg en was er het Instituut "Pro Africa" in
gevestigd, dat de bedoeling had inheemse leiders voor Afrika
te kweken. Rond 1965 is het klooster overgegaan in handen van
de Zusters Franciscanessen van Etten. In de zomermaanden dient
het nu als vakantiehuis voor zusters en verder wordt het
gebruikt voor verdiepingsdagen voor scholen, jeugdgroepen en
bepaalde instellingen.
Engels
landhuis
Op
Belgisch Nieuwkerk heeft De Meester de Betzenbroeck al vóór
1914 een fraai landhuis in Engelse cottagestijl laten bouwen.
Het ontwerp hiervoor was in een prijsvraag met een eerste
prijs bekroond. De bouwer heeft het zelf enige tijd bewoond.
Later is het o.a. ook nog bewoond geweest door de Tilburgse
familie Gimbrère, die het huurde. In een tegeltableau in de
voorgevel getuigen de woorden: "Mijn lust en leven"
nu nog van de liefde, die de bouwer voor Nieuwkerk koesterde
en hoe hij zich hier thuis voelde.
Aan
de villa is de tijd niet zonder sporen voorbijgegaan. In de
eerste wereldoorlog hebben er Pruisische en Beierse
patrouilles, o.a. Uhlanen, die de villa bezet hielden, reeds
geducht huisgehouden. Kostbare meubels werden vernield en in
de haard opgestookt of weggevoerd. Alle koperwerk, loden en
zinken onder- en bovengrondse buizen geroofd. Kortom, het eens
zo mooie landhuis bleek einde 1918 tot een ruïne herschapen.
Slechts met veel kosten en moeite kon de eigenaar weer enige
orde in de chaos brengen. Na de tweede wereldoorlog kwam de
villa opnieuw erg gehavend uit de strijd.
Bij
de villa bevindt zich een grote vijver, die vroeger veel vis
bevatte en waarover zich destijds een sierlijke brug welfde.
De laatste jaren zijn er door de huidige eigenaar enige
pogingen ondernomen er opnieuw vis uit te zetten, o.a. karpers
en rode goudvissen. Het blijkt echter niet meer te lukken.
Alle vissen sterven een ontijdige dood, vermoedelijk doordat
't water vergiftigd is door aanvoer uit sloten van landerijen,
waar schadelijke chemische stoffen gebruikt worden. Op de
vijver dreef vroeger ook een merkwaardig bootje, nl. een soort
bank op twee houten drijvers. De Meester had het uit Duitsland
meegebracht en het vormde een herinnering aan zijn
studententijd in Bonn. In de eerste wereldoorlog brachten
Duitsers het tot zinken. Wij hebben het vaartuigje echter nog
later gezien toen het was opgevist en door de timmerman "Jaon"
Puyenbroek uit Goirle weer was gefatsoeneerd. De cementen
rustbank met leuning, die weleer bij de ingang van de
"doolhof" lag, is nog in ongeschonden staat
aanwezig. Groenbemost droomt zij er bij de vijver van vroegere
tijden, als een Doorneroosje verborgen in een bos met
metershoge rododendrons, die het voetpad hier en daar tot
tunnels maken.
Een
tweede landhuis van veel jongere datum dan de villa, dat eens
de naam "Les Abeilles" (De Bijen) droeg, vlak nabij
de voormalige "doolhof", heeft de tweede
wereldoorlog maar kwalijk doorstaan.
"Bostempel"
Tot
slot willen we nog iets van Nieuwkerk in herinnering roepen
dat we nu gemist hebben. Ten zuiden van het St. Janskapelletje
bevond zich in de twintiger jaren een uniek, weinig bezocht
plekje. Een met gras begroeid weggetje voerde naar een complex
machtige beuken midden in een dennenbos. De grote bomen
stonden zó dicht bijeen, dat ze met hun kronen in elkaar
grepen en zo een koepel vormden, waar de zon niet kon
doordringen, zodat er altijd schemering heerste als in een
Romaanse kerk, waar het licht maar schaars door de gekleurde
ramen binnenzeeft. Een groen mostapijt bedekte de bodem. Tegen
een der bomen van deze "bostempel" hing een houten
kruisbeeld met een bidbankje aan de voet. Het was toen reeds
een oud, onooglijk beeld. Honderden kleine gaatjes hadden de
Christusfiguur deerlijk misvormd, want de houtworm had zijn
werk reeds ver gedaan. Een afdakje van boomschors was al lang
niet meer in staat het crucifix tegen het weer te beschermen.
Het leek toen reeds te wachten op een hevige windstoot om van
zijn doorgeroeste spijker te vallen en tot stof ineen te
storten. Op een klein bordje onder het kruis viel met moeite
een Frans opschrift te ontcijferen, waarvan al enige letters
waren uitgewist. Het luidde: "La croix est mon
soutien" (Het kruis is mijn steun). Getuige deze woorden
vormde het kruis geen herinnering aan een of andere tragische
gebeurtenis, maar leek het meer een devotie-uiting van de
toenmalige eigenaar van Nieuwkerk.
Deze
plaats, waaraan de herinnering nooit is uitgewist - we weten
zelfs nog zeker, dat op één der bomen de naam "Hoffmann"
stond gesneden en dat er in de mobilisatiejaren een Duitse
pater van die naam in het Nieuwkerkse klooster verbleef - is
sinds jaren in bouwland veranderd. De mensen van Nieuwkerk
noemen dit stuk grond echter nog altijd "Het Kruis".
Toekomstige speurders naar akkernamen behoeven dus niet ver
naar de herkomst van deze naam te zoeken.
Dit
was dan onze pelgrimage naar Nieuwkerk, een tocht door heden
en verleden. Er is hier en daar wel wat veranderd, maar er
wordt toch nog steeds een oude traditie voortgezet in die zin,
dat de bosbouw er serieus voortgaat. Wanneer we 20 jaar verder
zijn, zullen de resultaten daarvan wel voor zichzelf spreken.
Als
we bij Nieuwkerk uitvoeriger hebben stilgestaan dan
gebruikelijk, geschiedde dit, omdat de streek historisch zo
bijzonder interessant is, maar zeker niet minder om onszelf te
bevrijden van 'n ereschuld voor de vele schoonheidsontroering
en levensvreugd, die we eens op Nieuwkerk hebben genoten.
Hoewel een groot deel van Nieuwkerk tot afgesloten terrein
behoort, vallen enige zaken, waarbij we hier stilstonden,
vanaf de openbare weg waar te nemen.
(slot)
PIERRE
VAN BEEK