CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
HOME 
BRABANTS
KUNST
FOTOGRAFIE
TEKSTEN
AUTEURS
AUDIO
SPECIAAL

PRINT

Pierre van Beek - Heemkunde-artikelen

 redactie: Ben van de Pol

 

Nieuwkerk 2: Na halve eeuw teruggevonden

Het Nieuwsblad van het Zuiden - zaterdag 27 juli 1968

In een vorig artikel beloofden wij te vertellen over onze ervaringen en ontdekkingen tijdens een kortgeleden gemaakte "pelgrimage" door Nieuwkerk, het gehucht aan de grens, waarvan een deel onder de gemeente Goirle en een deel onder de gemeente Poppel ressorteert en dat in de twintiger jaren een oord was, dat veel bezoekers trok. Het was een weerzien na bijna een halve eeuw. De vrolijke stemmen van weleer zijn er verstomd. Er is geen lawaai van spelende kinderen, geen hilariteit meer om van de kettingbrug in de gracht duikelende waaghalzen. In de plaats daarvoor is de grote stilte getreden, maar Nieuwkerk bestaat nog steeds en is nog altijd mooi al heeft het dan ook hier en daar aanzienlijke wijzigingen ondergaan. De tweede wereldoorlog is er overheen gegaan. Zes weken werd er fel gevochten en de gevolgen daarvan zijn nu nog te constateren. Granaatvuur had niet alleen vele direct zichtbare schade aangericht maar ook een als een kanker voortwoekerende, die zich pas in de loop der jaren manifesteerde. Enige oude eiken en beuken, die geslachten hebben zien komen en gaan, moesten geveld worden en zelfs nu nog staan er enkele exemplaren, die duidelijk verraden, dat ook hún dagen zijn geteld. Daarnaast is er veel nieuwe aanplant van sparren, lariks, Amerikaanse eik, gewone eik en beuk gedaan, waardoor het karakter van de bospartijen van weleer hier en daar is veranderd. Die verandering geldt trouwens ook voor de geheel intact gebleven gedeelten doordat de natuur hier vrijwel ongestoord te werk is gegaan en zich in alle uitbundigheid uitleeft. Hier werd de schilderachtigheid verhoogd. Dit geldt o.a. ook voor de omgeving van het hotel "De Golf", dat eens op een schoorsteenmantel in een zijner ruimten de in hout gesneden, nogal dubbelzinnige woorden droeg: "Schoon van verre, verre van schoon" en naar welks ware zin we altijd tevergeefs hebben gezocht. Van het hotel zelf is niet één steen overgebleven.

 

Onze eerste gang was natuurlijk naar de plaats van het voormalige hotel. In de oorlog tot ruïne geworden, blijken er ook de laatste restanten geheel te zijn opgeruimd. Er groeien weer bomen en er woekert het onkruid. In een ondoordringbare bosschage voor de plaats van het oude hotel verraden echter nog altijd metershoog opgeschoten rozen en enige sierplanten, die men niet in een bos pleegt aan te treffen, de oude adeldom van hun geboorte in 'n ander tijdperk. Het pad naar de achter het hotel liggende zg. "Dooie Dreef" kronkelt nu door een dubbele muur van meer dan drie meter hoge hagen van rododendrons, die op hun tijd bloeien in de schaduw van de hoge dennen met de onverstoordheid van een leven, dat aan geen tijd gebonden lijkt.

 

Raadselachtige bouwsels

Als hier, terzijde van de weg aan de linkerkant, een doler de voet mocht zetten, zal hij daar - verborgen onder de bladeren- en humuslagen - raadselachtige, vergane bouwsels ontdekken zoals elders op de wereld op hoger niveau restanten van door de natuur overwoekerde steden van verdwenen beschavingen. Laat hij dan weten, dat het de overblijfselen betreft van het miniatuurgolfbaantje... Een cementen paddestoel heeft weerstand geboden aan de tand van de tijd, die zelfs niet in staat blijkt te zijn geweest de laatste sporen van de rode verf uit te wissen.

Het voorheen hier door het bos naar de kettingbrug kronkelend paadje heeft al zijn plaats aan de natuur moeten afstaan en ge dient heel goed de weg geweten te hebben om te kunnen vaststellen, waar zich eens de kettingbrug bevond. De weleer vrij brede gracht is tot niet meer dan een sloot gereduceerd. In de beukendreef zijn een paar forse bomen verdwenen. Andere daarentegen vertellen nog hun romantische verhalen van verliefden en naar vereeuwiging strevende niet-verliefden door ingesneden namen, waarvan de letters meegroeiden met het schrijden van de jaren...

 

Nog één keer

En hoe staat het nu met die mysterieuze "dolmen", die "Romeinse bank" van weleer? "Die is er niet meer!" had men ons gezegd, maar we hebben het niet geloofd. En als dit dan ook zoal mocht zijn - nog één keer hebben we de charme willen ondergaan van het plekje, dat tot één van de meest aantrekkelijke van Nieuwkerk behoorde.

Voor ons geestesoog verrezen weer de slanke, ver uit elkaar staande dennen met de hazelnotenstruiken rechts op de achtergrond, waartussen de "Romeinse bank" als een niet sprekend orakel haar vragen aan de verbeelding stelde. Ge kondt ze beluisteren op de rustieke bank, vlak er tegenover, waarlangs het met gladde dennenaalden bedekte pad naar links afdaalde, een smal bruggetje over de Ley passeerde om daarna, door dicht loofhout, verder te lopen. Soms was die bodem van de Ley dicht begroeid met waterplanten terwijl al wat er in een bos langs een beek gedijt tegen en naast de oevers omhoog kroop. Maar als de Ley zopas schoongemaakt - want dat gebeurde op gezette tijden - en de stand van het water niet te laag was, de zon door de bomen en struikgewas scheen, dan speelden grillige schaduwen krijgertje over de gele zandbodem van de beek, waarin soms wel eens een kwab zwom.

 

Als totempalen

En hoe is het nu na een kleine halve eeuw? De oriëntatie blijkt veel moeilijker dan we ons hebben voorgesteld, mede door een complex nieuwe aanplant, die een grote klad daglicht op de plaats van het vroegere geboomte heeft gebracht. Één groene vlakte van een meterhoge koningsvaren bedekt de bosbodem, waaronder we - na enig zoeken - toch nog de sporen van het oude pad ontdekken. De milieuverandering is overdonderend. Niets wijst er op hoeveel mensen zich hier vroeger verpoosd hebben. Dit moet echter toch de plek van de "Stenen tafel" zijn. Als er nog ergens restanten van bestaan, dan zijn die hier, zo gaan de gepeinzen...

En dan opeens, slechts weinig opvallend tussen varens en allerlei ander gewas, waar geen mensenhand aan te pas is gekomen, staan daar, als magische totempalen van een onbekende Indianenstam, de drie vertrouwde kolommen van de gezochte "dolmen". Het dekblad, dat ze eens droegen, is echter verdwenen. Daardoor wordt hun doel nog raadselachtiger voor de oningewijde dan het in het verleden al was. Bedekt door het patina van bijna vijf decennia werken de onregelmatig gevormde kolommen nu bepaald spookachtig en verveelvoudigen zij het aantal oude vragen. Gedachten aan cromlechs, de megalitische monumenten van Stonehenge of de menhirs van Bretagne spelen door de geest en zo kan de "Kitsch" van weleer nog prehistorische verbeeldingen oproepen. Twee jonge boompjes, die zich door een grap van de natuur daar vrijmoedig hebben genesteld, sieren als een exotische hoofdtooi één van de kolommen.

 

Betovering

"Wie schrijft, blijft", zegt een oud spreekwoord. Al heeft het dan ook een andere zin als wij daaraan plegen te geven, ook hier komt 't tot gelding. Niet alle namen van hen die hier kwamen en geen weerstand konden bieden aan een jongensachtige verleiding, zijn verdwenen. De oudste datum, welke wij ontdekken is 7-3-26. J.C. Scheer en v.d. Heul hebben in zwarte verf hun best gedaan en hem met dikke golflijn nadrukkelijk onderstreept. Padre Brasil Florencio - hoe ver weg klinkt die welluidende naam en waar is hij nu? - alsmede zijn wat minder poëtische pater Bernaerts zijn er ook geweest. En W. Batenberg uit Utrecht - hoe komt die man hier verzeild? - en Gemma, wier familienaam onleesbaar werd. Maar "Gemma" betekent toch "edelsteen" en méér heeft de verbeelding niet nodig om opeens een charmante dame, als een etherische bosfee in tulen gewaad, over de zuilestompen te zien dansen...

 

Door de Ley

Zodra de betovering is opgelost in het niets, roept het bruggetje over de Ley. Ook het oude pad hierheen gaat schuil onder de varens. Drie groene, glibberig gladde boomstammen, waarvan de middelste het begeven heeft en schuin in het water ligt, voeren naar de overkant van de pas schoongemaakte beek. Het riskante van een overtocht vormt een graag aangegrepen motief kousen en schoenen uit te trekken om nog eens het gele zand van de bodem van de Nieuwkerkse Ley als fluweel onder de voeten te voelen en deze mee te laten spelen in de zonnevlekken die de oude vertrouwde beuk op de oever in het water goochelt. Zó groot is de bekoring, zó hevig de verleiding, dat we geen schoner pad voor terugkeer naar de bewoonde wereld dan de Ley stroomopwaarts weten te vinden. Bij de met ijzeren platen afgedekte brug, waarover een weg naar de voormalige boswachterswoning voert, is de afstand naar de grafkelder niet ver meer.

 

Als weleer

De verbazingwekkende ontdekking, dat hier in een halve eeuw niets wezenlijks is veranderd, betekent een bron tot nieuwe vreugde. De sfeer van wijding en verstorvenheid houdt nog altijd het merkwaardige, historische reliek omvangen - is er zelfs intenser geworden dan in de dagen van weleer. Zij dwingt onbewust tot meditatieve mijmering over een tijd, die stilstond in een wereld, die geen stilstand duldt. Hier gaat hij met zeer trage voeten in de tred, die enkel bepaald wordt door de gang van de seizoenen. Zelfs geen wereldoorlog vermocht op dit punt wijziging te brengen. Er werd gewoon vastgeknoopt en onverstoord doorgebreid aan het verleden.

 

Stille huivering

Donker en mysterieus loert het zwarte gat van de kelder tussen zijn wallen door. Die wallen zijn groenbemost, wat méér afgebrokkeld zodat er méér door weer en wind verweerd metselwerk is blootgekomen. Konijnen hebben er hun holen gegraven. Resten van deurhengen zitten nog in de muren. Ge moet een beetje bukken om er binnen te komen in de schemerige ruimte, die steeds lichter wordt naarmate de ogen zich meer aanpassen aan de overgang van buiten. De nogal hoge gewelven en droge, zandige bodem maken de stap van de indringer dof en hol als het geluid van een gebarsten klok. Wie hier nooit eerder een voet zette, moet er eigenlijk wel een stille huivering ondergaan. In een hoek blijkt gegraven alsof er een onbekende op zoek is geweest naar een verborgen schat. Het kan echter wel een konijn geweest zijn.

De muren die alle kleuren vertonen behalve die van witte kalk, welke haar eens bedekte, tonen zich kalm en vochtig uitgeslagen. Als symbolisch teken van vegeteren zit er een vette, zwarte slak tegenaan gekleefd, welke haar slijmspoor als zilveren filigraanwerk achterliet. Heel de wanden zijn haar wandeldomein, evenals 't gewelf, waarvan de hier en daar afgebladderde pleisterlaag de stenen toont.

Naarmate we langer de omgeving afspeuren, duiken er meer namen op langs de wanden want - hoewel toen nog niet geboren - was "Kilroy" ook hier... In 1927, in 1940, maar ook nog in 1963... Hoog tegen het gewelf lezen we in een lijstje gezet: "A. Klop, Klein Paste, 30 augustus 1926". Twee namen uit het grensgebied van jonge mensen, die hier eens hebben rondgezworven maar welke families al lang uit de Goirlese samenleving, waartoe zij behoorden, verdwenen zijn. Misschien komt er wel een weemoedige glimlach van herinnering om de lippen als de betrokkenen zich hier, na zo lange tijd, met een zonnig verleden geconfronteerd zien...

 

Hiërogliefen

Ook buiten de grafkelder blijkt niet veel veranderd. Donker staat het water in de gracht, waarvan de bodem met een laag vergane bladeren moet bedekt zijn. Dat water zou inktzwart zijn als niet de zon scheen, die boomstammen en rododendrons zijdelings belicht, waardoor deze zich helder weerspiegelen als in gepolijst, zwart Zweeds graniet. De gracht wordt doorsneden door een dam, die niet alleen toegang geeft tot de kelder maar eveneens tot de bemoste top van de berg, waaronder de kelder begraven zit. Ook hier is metselwerk blootgekomen. Een grote eik doet met zijn wortels de aarde van de berg en de kelderboog geweld aan. De beuken op de vier hoeken zijn aanmerkelijk dikker geworden en de eens erin gesneden namen werden tot onleesbare hiërogliefen, waaruit toch nog het jaar 1920 te ontcijferen valt. Het oudste jaartal op 'n boom is 1912. Tevergeefs speuren we naar de balustrade van beuke- en eiketakken, die vroeger de top van de berg tot een luchtig balkon maakten. Ook de oude toegangstrapjes ontbreken.

 

Historische grond

Zo hebben we de grafkelder teruggevonden en zijn we opnieuw in de ban geraakt van het aan historie zo rijke Nieuwkerk. Die historie laat u niet meer los als ge de openbare zandweg naar Alphen volgt. Komende vanaf de Poppelseweg passeert ge twee van ouderdom scheefgezakte en verweerde brugleuningen voor een beek, die niet meer dan een sloot lijkt te zijn. Het is misschien maar weinigen bekend maar ge staat voor de brug over de Maelse Ley. Nieuwkerk heeft altijd twee Leyen gehad. De Maelse ontspringt bij het landgoed "Schrieken" onder Poppel, kiest haar weg langs de "Dooie Dreef" en mondt ook nu nog in de nabijheid van de "dolmen" in de meer bekende en bredere Nieuwkerkse Ley uit.

Even verder trekt aan de linkerkant een langgerekt wit huis met een trapgevelig koepeltje en de jaarankers 1657 de aandacht. Deze leegstaande woning wordt ook inderdaad, haar verschijning getrouw, "Het wit huis" genoemd. De jaarankers spelen hierbij echter 'n misleidende rol. Ze zijn afkomstig van een ouder "Wit huis", dat ooit door brand werd vernield. Terwijl het huidige met de voorgevel naar de kant van de weg staat gekeerd, stond het oude met de zijkant naar deze weg en wel voor het nieuwe aan de westelijke kant. Toen liep de staatsgrens dwars door de woning heen wat nu niet meer het geval is.

 

Bittere tijden

De naam "Wit huis" gaat terug tot 1657. Het werd opgericht als verblijfplaats voor geestelijken, die een op Belgisch gebied gebouwde Tilburgse noodkerk bedienden in de tijd, dat in Staats Brabant alle "paapse" of katholieke godsdienstoefeningen verboden waren. Tevens werd het gebruikt als uitspanning voor de kerkgangers uit Tilburg en Goirle alsmede voor bedevaartbezoekers. Nog tot 1860 toen de vergunning werd ingetrokken, werd hier herberg gehouden. Uit een acte van 1672 blijkt, dat de oorspronkelijke benaming van "Het wit huis" moet zijn geweest: "De drie Heimskeinders". Tussen "Het wit huis" en een verderop gelegen kapelletje heeft ook ooit een duivetoren gestaan op Belgisch gebied, die gebouwd werd in de tijd dat "Dennenoord" tot stand kwam. Een perceelsnaam "Duivetoren" houdt de herinnering hieraan nog levendig.

 

"Goolse Kluis"

Een verrassende historische ontdekking van de laatste tijd heeft aan het licht gebracht, dat Nieuwkerk niet alleen een Tilburgse schuilkerk heeft bezeten maar ook een afzonderlijke voor Goirle, die de naam "Goolse Kluis" droeg. Deze kluis bestond zelfs al zeven jaar vroeger dan de Tilburgse schuilkerk, die in 1650 tot stand kwam. De "Goolse Kluis" bevond zich op de plaats van het huidige St. Janskapelletje (we spreken hierover nog nader) en de Tilburgse trof men aan achter het oude "Witte huis". Volgens een inwoner van dit gebied wordt in de op deze plaats aanwezige akker veel puin in de grond aangetroffen.

Recht tegenover "Het wit huis" heeft eens "Dennenoord" gelegen, de verblijfplaats van graaf Gijsbert Jan van Hogendorp, waarover wij reeds in ons vorig artikel schreven. Het staat niet vast wanneer deze behuizing werd gebouwd. Verondersteld wordt, dat dit rond 1800 is geweest. Men concludeert dit uit het feit, dat de graaf omstreeks die tijd vergunning heeft gekregen in veldovens stenen te bakken en leem te graven op de Regte Heide onder Goirle en op Steenvoort.

 

Oude klink

Een deel van "Dennenoord", dat twee verdiepingen had, was in een bepaalde periode nagenoeg geheel met klimop begroeid. Het daaraan sluitend gedeelte van slechts één verdieping droeg een klokketorentje. Aan de achtergevel van het jachthuis zat een smeedijzeren klink met een ringvormige handgreep. De plaat, waarop de ring was aangebracht, droeg als versiering een hart, een kruis en de letters I.H.S., "In hoc signo" (In dit teken). Zowel klokketorentje als klink waren hoogstwaarschijnlijk afkomstig van de noodkerk over de grens. De klink kan men thans nog zien aan de kapeldeur van het klooster van Nieuwkerk.

Er zijn redenen om aan te nemen, dat "Dennenoord" zijn oorsprong heeft gevonden in een oudere hoeve, die "Hoeve in de Hoeijwei" (is: Hooiwei) werd genoemd. Hoe eerbiedwaardig oud Nieuwkerk is, blijkt uit een overdrachtsacte van 1205, waarin reeds 'n hoeve op Nieuwkerk werd genoemd.

Ook Meester de Betzenbroeck heeft enige tijd het schilderachtige "Dennenoord" bewoond. Jammer genoeg werd het historisch pand op 12 december 1943 door brand vernietigd. Ter plaatse treft men nu een grote stal aan. Links daarvan staat nog een met stro gedekte schuur of karhok en daarvoor een bakhuisje, dat nog pittoresker is dan de schuur. In de periode van de brand heeft dit bakhuisje enige tijd als slaapplaats voor een familie met acht kinderen gediend. De brede gracht, welke het oude complex vierkant omsluit, wijst op vroegere voornaamheid en prikkelt de nieuwsgierigheid van de voorbijganger. Deze moge dan hiermee bevredigd zijn.

 

In een derde artikel hopen wij ons verder bezig te houden met nog andere interessante zaken, die men op Nieuwkerk aantreft.

 

(wordt vervolgd)

 

PIERRE VAN BEEK