In
een vorig artikel beloofden wij te vertellen over onze
ervaringen en ontdekkingen tijdens een kortgeleden gemaakte
"pelgrimage" door Nieuwkerk, het gehucht aan de
grens, waarvan een deel onder de gemeente Goirle en een deel
onder de gemeente Poppel ressorteert en dat in de twintiger
jaren een oord was, dat veel bezoekers trok. Het was een
weerzien na bijna een halve eeuw. De vrolijke stemmen van
weleer zijn er verstomd. Er is geen lawaai van spelende
kinderen, geen hilariteit meer om van de kettingbrug in de
gracht duikelende waaghalzen. In de plaats daarvoor is de
grote stilte getreden, maar Nieuwkerk bestaat nog steeds en is
nog altijd mooi al heeft het dan ook hier en daar aanzienlijke
wijzigingen ondergaan. De tweede wereldoorlog is er overheen
gegaan. Zes weken werd er fel gevochten en de gevolgen daarvan
zijn nu nog te constateren. Granaatvuur had niet alleen vele
direct zichtbare schade aangericht maar ook een als een kanker
voortwoekerende, die zich pas in de loop der jaren
manifesteerde. Enige oude eiken en beuken, die geslachten
hebben zien komen en gaan, moesten geveld worden en zelfs nu
nog staan er enkele exemplaren, die duidelijk verraden, dat
ook hún dagen zijn geteld. Daarnaast is er veel nieuwe
aanplant van sparren, lariks, Amerikaanse eik, gewone eik en
beuk gedaan, waardoor het karakter van de bospartijen van
weleer hier en daar is veranderd. Die verandering geldt
trouwens ook voor de geheel intact gebleven gedeelten doordat
de natuur hier vrijwel ongestoord te werk is gegaan en zich in
alle uitbundigheid uitleeft. Hier werd de schilderachtigheid
verhoogd. Dit geldt o.a. ook voor de omgeving van het hotel
"De Golf", dat eens op een schoorsteenmantel in een
zijner ruimten de in hout gesneden, nogal dubbelzinnige
woorden droeg: "Schoon van verre, verre van schoon"
en naar welks ware zin we altijd tevergeefs hebben gezocht.
Van het hotel zelf is niet één steen overgebleven.
Onze
eerste gang was natuurlijk naar de plaats van het voormalige
hotel. In de oorlog tot ruïne geworden, blijken er ook de
laatste restanten geheel te zijn opgeruimd. Er groeien weer
bomen en er woekert het onkruid. In een ondoordringbare
bosschage voor de plaats van het oude hotel verraden echter
nog altijd metershoog opgeschoten rozen en enige sierplanten,
die men niet in een bos pleegt aan te treffen, de oude adeldom
van hun geboorte in 'n ander tijdperk. Het pad naar de achter
het hotel liggende zg. "Dooie Dreef" kronkelt nu
door een dubbele muur van meer dan drie meter hoge hagen van
rododendrons, die op hun tijd bloeien in de schaduw van de
hoge dennen met de onverstoordheid van een leven, dat aan geen
tijd gebonden lijkt.
Raadselachtige
bouwsels
Als
hier, terzijde van de weg aan de linkerkant, een doler de voet
mocht zetten, zal hij daar - verborgen onder de bladeren- en
humuslagen - raadselachtige, vergane bouwsels ontdekken zoals
elders op de wereld op hoger niveau restanten van door de
natuur overwoekerde steden van verdwenen beschavingen. Laat
hij dan weten, dat het de overblijfselen betreft van het
miniatuurgolfbaantje... Een cementen paddestoel heeft
weerstand geboden aan de tand van de tijd, die zelfs niet in
staat blijkt te zijn geweest de laatste sporen van de rode
verf uit te wissen.
Het
voorheen hier door het bos naar de kettingbrug kronkelend
paadje heeft al zijn plaats aan de natuur moeten afstaan en ge
dient heel goed de weg geweten te hebben om te kunnen
vaststellen, waar zich eens de kettingbrug bevond. De weleer
vrij brede gracht is tot niet meer dan een sloot gereduceerd.
In de beukendreef zijn een paar forse bomen verdwenen. Andere
daarentegen vertellen nog hun romantische verhalen van
verliefden en naar vereeuwiging strevende niet-verliefden door
ingesneden namen, waarvan de letters meegroeiden met het
schrijden van de jaren...
Nog
één keer
En
hoe staat het nu met die mysterieuze "dolmen", die
"Romeinse bank" van weleer? "Die is er niet
meer!" had men ons gezegd, maar we hebben het niet
geloofd. En als dit dan ook zoal mocht zijn - nog één keer
hebben we de charme willen ondergaan van het plekje, dat tot
één van de meest aantrekkelijke van Nieuwkerk behoorde.
Voor
ons geestesoog verrezen weer de slanke, ver uit elkaar staande
dennen met de hazelnotenstruiken rechts op de achtergrond,
waartussen de "Romeinse bank" als een niet sprekend
orakel haar vragen aan de verbeelding stelde. Ge kondt ze
beluisteren op de rustieke bank, vlak er tegenover, waarlangs
het met gladde dennenaalden bedekte pad naar links afdaalde,
een smal bruggetje over de Ley passeerde om daarna, door dicht
loofhout, verder te lopen. Soms was die bodem van de Ley dicht
begroeid met waterplanten terwijl al wat er in een bos langs
een beek gedijt tegen en naast de oevers omhoog kroop. Maar
als de Ley zopas schoongemaakt - want dat gebeurde op gezette
tijden - en de stand van het water niet te laag was, de zon
door de bomen en struikgewas scheen, dan speelden grillige
schaduwen krijgertje over de gele zandbodem van de beek,
waarin soms wel eens een kwab zwom.
Als
totempalen
En
hoe is het nu na een kleine halve eeuw? De oriëntatie blijkt
veel moeilijker dan we ons hebben voorgesteld, mede door een
complex nieuwe aanplant, die een grote klad daglicht op de
plaats van het vroegere geboomte heeft gebracht. Één groene
vlakte van een meterhoge koningsvaren bedekt de bosbodem,
waaronder we - na enig zoeken - toch nog de sporen van het
oude pad ontdekken. De milieuverandering is overdonderend.
Niets wijst er op hoeveel mensen zich hier vroeger verpoosd
hebben. Dit moet echter toch de plek van de "Stenen
tafel" zijn. Als er nog ergens restanten van bestaan, dan
zijn die hier, zo gaan de gepeinzen...
En
dan opeens, slechts weinig opvallend tussen varens en allerlei
ander gewas, waar geen mensenhand aan te pas is gekomen, staan
daar, als magische totempalen van een onbekende Indianenstam,
de drie vertrouwde kolommen van de gezochte
"dolmen". Het dekblad, dat ze eens droegen, is
echter verdwenen. Daardoor wordt hun doel nog raadselachtiger
voor de oningewijde dan het in het verleden al was. Bedekt
door het patina van bijna vijf decennia werken de onregelmatig
gevormde kolommen nu bepaald spookachtig en verveelvoudigen
zij het aantal oude vragen. Gedachten aan cromlechs, de
megalitische monumenten van Stonehenge of de menhirs van
Bretagne spelen door de geest en zo kan de "Kitsch"
van weleer nog prehistorische verbeeldingen oproepen. Twee
jonge boompjes, die zich door een grap van de natuur daar
vrijmoedig hebben genesteld, sieren als een exotische
hoofdtooi één van de kolommen.
Betovering
"Wie
schrijft, blijft", zegt een oud spreekwoord. Al heeft het
dan ook een andere zin als wij daaraan plegen te geven, ook
hier komt 't tot gelding. Niet alle namen van hen die hier
kwamen en geen weerstand konden bieden aan een jongensachtige
verleiding, zijn verdwenen. De oudste datum, welke wij
ontdekken is 7-3-26. J.C. Scheer en v.d. Heul hebben in zwarte
verf hun best gedaan en hem met dikke golflijn nadrukkelijk
onderstreept. Padre Brasil Florencio - hoe ver weg klinkt die
welluidende naam en waar is hij nu? - alsmede zijn wat minder
poëtische pater Bernaerts zijn er ook geweest. En W.
Batenberg uit Utrecht - hoe komt die man hier verzeild? - en
Gemma, wier familienaam onleesbaar werd. Maar "Gemma"
betekent toch "edelsteen" en méér heeft de
verbeelding niet nodig om opeens een charmante dame, als een
etherische bosfee in tulen gewaad, over de zuilestompen te
zien dansen...
Door
de Ley
Zodra
de betovering is opgelost in het niets, roept het bruggetje
over de Ley. Ook het oude pad hierheen gaat schuil onder de
varens. Drie groene, glibberig gladde boomstammen, waarvan de
middelste het begeven heeft en schuin in het water ligt,
voeren naar de overkant van de pas schoongemaakte beek. Het
riskante van een overtocht vormt een graag aangegrepen motief
kousen en schoenen uit te trekken om nog eens het gele zand
van de bodem van de Nieuwkerkse Ley als fluweel onder de
voeten te voelen en deze mee te laten spelen in de
zonnevlekken die de oude vertrouwde beuk op de oever in het
water goochelt. Zó groot is de bekoring, zó hevig de
verleiding, dat we geen schoner pad voor terugkeer naar de
bewoonde wereld dan de Ley stroomopwaarts weten te vinden. Bij
de met ijzeren platen afgedekte brug, waarover een weg naar de
voormalige boswachterswoning voert, is de afstand naar de
grafkelder niet ver meer.
Als
weleer
De
verbazingwekkende ontdekking, dat hier in een halve eeuw niets
wezenlijks is veranderd, betekent een bron tot nieuwe vreugde.
De sfeer van wijding en verstorvenheid houdt nog altijd het
merkwaardige, historische reliek omvangen - is er zelfs
intenser geworden dan in de dagen van weleer. Zij dwingt
onbewust tot meditatieve mijmering over een tijd, die
stilstond in een wereld, die geen stilstand duldt. Hier gaat
hij met zeer trage voeten in de tred, die enkel bepaald wordt
door de gang van de seizoenen. Zelfs geen wereldoorlog
vermocht op dit punt wijziging te brengen. Er werd gewoon
vastgeknoopt en onverstoord doorgebreid aan het verleden.
Stille
huivering
Donker
en mysterieus loert het zwarte gat van de kelder tussen zijn
wallen door. Die wallen zijn groenbemost, wat méér
afgebrokkeld zodat er méér door weer en wind verweerd
metselwerk is blootgekomen. Konijnen hebben er hun holen
gegraven. Resten van deurhengen zitten nog in de muren. Ge
moet een beetje bukken om er binnen te komen in de schemerige
ruimte, die steeds lichter wordt naarmate de ogen zich meer
aanpassen aan de overgang van buiten. De nogal hoge gewelven
en droge, zandige bodem maken de stap van de indringer dof en
hol als het geluid van een gebarsten klok. Wie hier nooit
eerder een voet zette, moet er eigenlijk wel een stille
huivering ondergaan. In een hoek blijkt gegraven alsof er een
onbekende op zoek is geweest naar een verborgen schat. Het kan
echter wel een konijn geweest zijn.
De
muren die alle kleuren vertonen behalve die van witte kalk,
welke haar eens bedekte, tonen zich kalm en vochtig
uitgeslagen. Als symbolisch teken van vegeteren zit er een
vette, zwarte slak tegenaan gekleefd, welke haar slijmspoor
als zilveren filigraanwerk achterliet. Heel de wanden zijn
haar wandeldomein, evenals 't gewelf, waarvan de hier en daar
afgebladderde pleisterlaag de stenen toont.
Naarmate
we langer de omgeving afspeuren, duiken er meer namen op langs
de wanden want - hoewel toen nog niet geboren - was "Kilroy"
ook hier... In 1927, in 1940, maar ook nog in 1963... Hoog
tegen het gewelf lezen we in een lijstje gezet: "A. Klop,
Klein Paste, 30 augustus 1926". Twee namen uit het
grensgebied van jonge mensen, die hier eens hebben
rondgezworven maar welke families al lang uit de Goirlese
samenleving, waartoe zij behoorden, verdwenen zijn. Misschien
komt er wel een weemoedige glimlach van herinnering om de
lippen als de betrokkenen zich hier, na zo lange tijd, met een
zonnig verleden geconfronteerd zien...
Hiërogliefen
Ook
buiten de grafkelder blijkt niet veel veranderd. Donker staat
het water in de gracht, waarvan de bodem met een laag vergane
bladeren moet bedekt zijn. Dat water zou inktzwart zijn als
niet de zon scheen, die boomstammen en rododendrons zijdelings
belicht, waardoor deze zich helder weerspiegelen als in
gepolijst, zwart Zweeds graniet. De gracht wordt doorsneden
door een dam, die niet alleen toegang geeft tot de kelder maar
eveneens tot de bemoste top van de berg, waaronder de kelder
begraven zit. Ook hier is metselwerk blootgekomen. Een grote
eik doet met zijn wortels de aarde van de berg en de
kelderboog geweld aan. De beuken op de vier hoeken zijn
aanmerkelijk dikker geworden en de eens erin gesneden namen
werden tot onleesbare hiërogliefen, waaruit toch nog het jaar
1920 te ontcijferen valt. Het oudste jaartal op 'n boom is
1912. Tevergeefs speuren we naar de balustrade van beuke- en
eiketakken, die vroeger de top van de berg tot een luchtig
balkon maakten. Ook de oude toegangstrapjes ontbreken.
Historische
grond
Zo
hebben we de grafkelder teruggevonden en zijn we opnieuw in de
ban geraakt van het aan historie zo rijke Nieuwkerk. Die
historie laat u niet meer los als ge de openbare zandweg naar
Alphen volgt. Komende vanaf de Poppelseweg passeert ge twee
van ouderdom scheefgezakte en verweerde brugleuningen voor een
beek, die niet meer dan een sloot lijkt te zijn. Het is
misschien maar weinigen bekend maar ge staat voor de brug over
de Maelse Ley. Nieuwkerk heeft altijd twee Leyen gehad. De
Maelse ontspringt bij het landgoed "Schrieken" onder
Poppel, kiest haar weg langs de "Dooie Dreef" en
mondt ook nu nog in de nabijheid van de "dolmen" in
de meer bekende en bredere Nieuwkerkse Ley uit.
Even
verder trekt aan de linkerkant een langgerekt wit huis met een
trapgevelig koepeltje en de jaarankers 1657 de aandacht. Deze
leegstaande woning wordt ook inderdaad, haar verschijning
getrouw, "Het wit huis" genoemd. De jaarankers
spelen hierbij echter 'n misleidende rol. Ze zijn afkomstig
van een ouder "Wit huis", dat ooit door brand werd
vernield. Terwijl het huidige met de voorgevel naar de kant
van de weg staat gekeerd, stond het oude met de zijkant naar
deze weg en wel voor het nieuwe aan de westelijke kant. Toen
liep de staatsgrens dwars door de woning heen wat nu niet meer
het geval is.
Bittere
tijden
De
naam "Wit huis" gaat terug tot 1657. Het werd
opgericht als verblijfplaats voor geestelijken, die een op
Belgisch gebied gebouwde Tilburgse noodkerk bedienden in de
tijd, dat in Staats Brabant alle "paapse" of
katholieke godsdienstoefeningen verboden waren. Tevens werd
het gebruikt als uitspanning voor de kerkgangers uit Tilburg
en Goirle alsmede voor bedevaartbezoekers. Nog tot 1860 toen
de vergunning werd ingetrokken, werd hier herberg gehouden.
Uit een acte van 1672 blijkt, dat de oorspronkelijke benaming
van "Het wit huis" moet zijn geweest: "De drie
Heimskeinders". Tussen "Het wit huis" en een
verderop gelegen kapelletje heeft ook ooit een duivetoren
gestaan op Belgisch gebied, die gebouwd werd in de tijd dat
"Dennenoord" tot stand kwam. Een perceelsnaam "Duivetoren"
houdt de herinnering hieraan nog levendig.
"Goolse
Kluis"
Een
verrassende historische ontdekking van de laatste tijd heeft
aan het licht gebracht, dat Nieuwkerk niet alleen een
Tilburgse schuilkerk heeft bezeten maar ook een afzonderlijke
voor Goirle, die de naam "Goolse Kluis" droeg. Deze
kluis bestond zelfs al zeven jaar vroeger dan de Tilburgse
schuilkerk, die in 1650 tot stand kwam. De "Goolse
Kluis" bevond zich op de plaats van het huidige St.
Janskapelletje (we spreken hierover nog nader) en de Tilburgse
trof men aan achter het oude "Witte huis". Volgens
een inwoner van dit gebied wordt in de op deze plaats
aanwezige akker veel puin in de grond aangetroffen.
Recht
tegenover "Het wit huis" heeft eens
"Dennenoord" gelegen, de verblijfplaats van graaf
Gijsbert Jan van Hogendorp, waarover wij reeds in ons vorig
artikel schreven. Het staat niet vast wanneer deze behuizing
werd gebouwd. Verondersteld wordt, dat dit rond 1800 is
geweest. Men concludeert dit uit het feit, dat de graaf
omstreeks die tijd vergunning heeft gekregen in veldovens
stenen te bakken en leem te graven op de Regte Heide onder
Goirle en op Steenvoort.
Oude
klink
Een
deel van "Dennenoord", dat twee verdiepingen had,
was in een bepaalde periode nagenoeg geheel met klimop
begroeid. Het daaraan sluitend gedeelte van slechts één
verdieping droeg een klokketorentje. Aan de achtergevel van
het jachthuis zat een smeedijzeren klink met een ringvormige
handgreep. De plaat, waarop de ring was aangebracht, droeg als
versiering een hart, een kruis en de letters I.H.S., "In
hoc signo" (In dit teken). Zowel klokketorentje als klink
waren hoogstwaarschijnlijk afkomstig van de noodkerk over de
grens. De klink kan men thans nog zien aan de kapeldeur van
het klooster van Nieuwkerk.
Er
zijn redenen om aan te nemen, dat "Dennenoord" zijn
oorsprong heeft gevonden in een oudere hoeve, die "Hoeve
in de Hoeijwei" (is: Hooiwei) werd genoemd. Hoe
eerbiedwaardig oud Nieuwkerk is, blijkt uit een
overdrachtsacte van 1205, waarin reeds 'n hoeve op Nieuwkerk
werd genoemd.
Ook
Meester de Betzenbroeck heeft enige tijd het schilderachtige
"Dennenoord" bewoond. Jammer genoeg werd het
historisch pand op 12 december 1943 door brand vernietigd. Ter
plaatse treft men nu een grote stal aan. Links daarvan staat
nog een met stro gedekte schuur of karhok en daarvoor een
bakhuisje, dat nog pittoresker is dan de schuur. In de periode
van de brand heeft dit bakhuisje enige tijd als slaapplaats
voor een familie met acht kinderen gediend. De brede gracht,
welke het oude complex vierkant omsluit, wijst op vroegere
voornaamheid en prikkelt de nieuwsgierigheid van de
voorbijganger. Deze moge dan hiermee bevredigd zijn.
In
een derde artikel hopen wij ons verder bezig te houden met nog
andere interessante zaken, die men op Nieuwkerk aantreft.
(wordt
vervolgd)
PIERRE
VAN BEEK