CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
HOME 
BRABANTS
KUNST
FOTOGRAFIE
TEKSTEN
AUTEURS
AUDIO
SPECIAAL

PRINT

Pierre van Beek - Heemkunde-artikelen

 redactie: Ben van de Pol

 

Nieuwkerk 1: Historische streek aan twee kanten van de grens

Het Nieuwsblad van het Zuiden - zaterdag 20 juli 1968

Rechts van de weg van Goirle naar Poppel bevindt zich, direkt na het café met boerderij "Rust en Lust", een weinig gebruikte, met eiken beplante oprijlaan. Er is niets dat erop wijst, dat deze laan eens de toegangsweg vormde tot een drukbezocht ontspanningsoord, dat de naam "De Golf" droeg naar het gelijknamige hotel, dat zich aan het eind van de laan bevond en waarvan het woord "Hotel" in het pannedak reeds vanaf de Poppelseweg tussen het groen te lezen viel als lokkende uitnodiging. Dat was in de twintiger jaren toen "De Golf" een begrip vormde - niet alleen voor de Goirlenaren maar evenzeer voor de Tilburgers. Auto's waren er nog heel weinig - althans in vergelijking tot nu - fietsen daarentegen des te meer. Des zondags tegen zes of zeven uur kon men op mooie zomeravonden hele slierten fietsers - bij voorkeur paartjes - vanaf "De Golf" door Goirle zien terugkeren naar Tilburg.

De trek naar de natuur had toen nog zo'n vlucht niet genomen als nu. Hij stond pas in de kinderschoenen. De bouwer van het hotel was destijds zijn tijd vooruit geweest, al is het in oorsprong nooit zijn bedoeling geweest hier, in dit enigszins afgelegen gebied, een hotel voor het publiek te stichten. Hij had namelijk op Nieuwkerk, zoals de streek hier heet, ook een flink klooster gebouwd en het hotel had hij zich gedacht als logiesgelegenheid voor familieleden van degenen, die in het klooster verbleven. De ontwikkeling is echter in andere richting gelopen. In de tijd dat het hotel ook voor het publiek werd geëxploiteerd, is het met die onderneming eigenlijk steeds een hangen en wurgen gebleven. Tenslotte kwam de oorlog over deze streek met als uiteindelijk resultaat dat van het aardige hotel van weleer nu zelfs niet één steen meer is overgebleven. Het werd ernstig beschadigd en daarna afgebroken. Zelfs de laatste restanten zijn geheel opgeruimd.

 

Het gehucht Nieuwkerk ligt voor een deel op Nederlands en voor een deel op Belgisch gebied en ressorteert respectievelijk onder de gemeenten Goirle en Poppel. Het hotel werd gebouwd door een der voornaamste grondeigenaren van deze streek, de Belg De Meester de Betzenbroeck, die in de wandeling wel gemoedelijk "het meesterke" werd genoemd. Deze grootgrondbezitter, die zijn domicilie had te Rijmenam bij Mechelen, was een vriend van de natuur, die graag op Nieuwkerk verbleef. In zijn met pentekeningen van eigen hand verlucht en in het Frans geschreven dagboek noteerde hij in 1918: "Als men zo pas het lawaai van de steden heeft verlaten, doet het goed naar de stilte der bossen te luisteren, de herinnering aan banale vriendschappen uit het hoofd te zetten en weer de hartelijke ontvangst en het goede van vroeger terug te vinden"... En elders, waar hij zijn Nieuwkerk een "verloren hoek van de Kempen" noemt, getuigt hij als volgt van zijn liefde: "Wat is de hei in haar wildheid toch mooi, 's morgens als alles zingt en 's avonds als alles bidt"...

 

Naam van 1650

Nieuwkerk, waar maar enkele huizen staan, een villa en het voormalige klooster van de paters van de H. Familie, dankt zijn naam aan een in 1650, dus gedurende de reformatietijd, voor de katholieken van Tilburg, juist over de staatsgrens gebouwde schuilkerk. Voordien werd het "Steenvoort" genoemd, wat duidt op een met stenen geplaveide doorgang door de Maelse Ley. Het gehucht behoorde tot de "Heerlijkheid Tilborch en Goirle".

Gijsbertus Steenbergensis, graaf van Hogendorp, kocht het in 1754 voor f 165.000,- van prins Willem van Hessen-Kassel, de toenmalige gouverneur van Breda. Deze graaf Van Hogendorp overleed op 15 september 1785 in Den Bosch. Zijn zoon Diederik Johan François volgde hem als heer van de heerlijkheid. Doordat de Fransen in 1795 de heerlijkheid afschaften, was deze Van Hogendorp in feite de laatste heer van Tilburg en Goirle. Hij mocht echter zijn vaste goederen behouden. Bij zijn dood op 21 februari 1803 op zijn kasteel te Tilburg, liet hij drie zonen na: Johan Diederik François, die zich bij voorkeur Diederik Johan François noemde; Andries Willem en Gijsbert Jacob. De laatste, in Amsterdam geboren op 9 mei 1783 en die algemeen "graaf Jaques" werd genoemd, erfde Nieuwkerk. Hij kwam door een val van zijn paard om het leven op 4 november 1845.

 

In Belgische handen

In 1856 en 1860 werd het landgoed Nieuwkerk in twee veilingen verkocht. Het werd geheel eigendom van Jean François de Meester de Bocht, burgemeester van Heijndonck in België, die aldaar o.a. een kasteel met hoeven en landerijen bezat. Hij breidde zijn bezit nog met 100 ha heide van de gemeente Goirle uit met de bedoeling ook deze grond te bebossen, net als zijn oudere eigendom, dat uitmuntte door natuurschoon. Ook zijn zoon, voor wie hij de heidevelden kocht, had zeer veel ambitie voor de boscultuur maar stierf voortijdig, nl. in 1880.

Bij de dood van Meester de Bocht van Heijndonck verviel Nieuwkerk aan zijn dochter Jeanne Hermance de Meester de Bocht. Haar labiele gezondheid noodzaakte haar notaris Louis Daamen uit Tilburg als rentmeester aan te stellen. Bij haar overlijden vermaakte mejuffrouw De Meester de Bocht een derde van Nieuwkerk aan haar neef De Meester de Betzenbroeck, een derde ging naar diens broer, dom Albert de Meester, Benedictijn te Leuven, en 't laatste derde deel kreeg haar rentmeester ten geschenke. Het lukte De Meester de Betzenbroeck spoedig het deel van zijn broer in eigendom te krijgen en later verwierf hij ook dat van notaris Daamen, echter niet dan nadat deze er veel zware bomen had laten rooien.

 

Reuzenbomen

Uit de veilingen van het midden der 19de eeuw blijkt, dat er toen op Nieuwkerk verscheidene hectaren sparren werden aangetroffen, waarvan sommige met een stamomvang van 2 meter, eike- en beukelanen met bomen van eenzelfde dikte. We lezen ook van een beuk met een omvang van 4 meter 22 centimeter, welke geveld werd in 1909.

Na de transactie met notaris Daamen in 1910 bezat De Meester de Betzenbroeck heel Nieuwkerk, zo schrijft Janson in zijn "Bijdrage tot de Geschiedenis van Goirle", waaraan we een deel van onze gegevens ontlenen. Momenteel is Nieuwkerk, dat een oppervlakte van ongeveer 350 ha beslaat, eigendom van de kleinzonen van Meester de Betzenbroeck, baron Alain de Jamblinne de Meux, bosbouwkundig ingenieur, wonende te Genk in België, en diens broer.

In de twintiger jaren, waarnaar onze persoonlijke herinneringen uitgaan, vormde Nieuwkerk een echt natuurparadijs met nog altijd prachtige lanen, oude beuken en eiken, dennen en sparren en allerlei loofhout. Bovendien waren er de historische achtergrond en verschillende attracties, waarbij dan het hotel "De Golf" als centraal rustpunt diende.

 

Eerste wereldoorlog

Dit hotel werd in de lente van 1914 geopend, was opgetrokken in Engelse landhuisstijl en bezat een terras met een daarvoor liggende, fraai aangelegde tuin en gazons. Tegen de donkere achtergrond van het hoge geboomte voldeed 't zeer goed. Het zat echter al direct niet zo goed met het hotel want in de zomer van het openingsjaar brak de eerste wereldoorlog uit. Dit bracht de bezetting van België door de Duitsers mee en mobilisatie in Nederland. Dat betekende Duitsers aan de ene kant van de grens en Nederlandse militairen aan de andere. Het hotel kwam daarbij voor jaren in de "verboden strook" te liggen, die niet anders dan met speciale vergunning mocht worden betreden. Zo duurde het nog een hele tijd alvorens deze streek tot leven kwam en verpozing zoekende bezoekers tot zich trok.

Intussen verrees achter het hotel 'n kleine speeltuin, wat een weidse naam was voor de aanwezige schommel en nog 'n paar eenvoudige kinderattracties. In latere jaren werd er een miniatuurgolfbaan aangelegd. Dit betekende een gedurfde sprong vooruit want in onze contreien wist men niet eens wat voor een ding dat was. Het golfspel was hier volkomen onbekend. Ook met de naam van het hotel "De Golf" wist dientengevolge het publiek geen raad. Op zondag werd er bij het hotel in de openlucht gedanst om nog maar te zwijgen van de amoureuze wandelingetjes door de bossen.

 

Kettingbrug

Een van de grote trekpleisters voor jeugd en ouderen vormde de kettingbrug, waar een smal bospaadje, links van het hotel, heen leidde. Een dergelijke attractie zijn we, buiten het Belgische Bosrijk, nadien nooit meer tegengekomen. Over een schilderachtige, midden in de bossen gelegen gracht met water tot een halve meter diepte, liep een aan palen opgehangen brug van los van elkaar, op zware kettingen bevestigde planken. Als enige steun bezat de brug aan één kant een eveneens in een boog hangende ketting. Door de steile opgangen en de grote boog lag het diepste punt van de brug wel een paar meter lager dan de uiteinden. Bij het oversteken geraakte zij in een voortdurende beweging en daar de kettingleuning ook niet op zijn plaats bleef, werd de waaghals tot de meest zonderlinge capriolen gedwongen. Als hij ze voetje voor voetje trachtte te overschrijden, gaven de steile uiteinden bovendien ook nog moeilijkheden genoeg.

 

Spectaculair

De geroutineerden stormden echter - zonder enig houvast en dus ook de kettingleuning negerend - in grote vaart naar beneden, waarbij de snelheid dan voldoende moest zijn om in één rush de steile opgang aan de overkant meester te worden. Lukte dit niet dan was Leiden nogal eens in last. Van de stand van het water in de gracht hing het speciaal af hoe spectaculair de overtocht werd. Was het niveau laag dan kwam men er wel droogvoets overheen, bij hogere waterstanden hing het diepste deel van de brug in het water en daar werd de voorbijstormende ridder dan - tot grote hilariteit van de toeschouwers - op een stortbad vergast. Menigeen maakte ook een ongewilde duik in de gracht, wat op een heel nat pak kwam. Daar de steeds in gewelddadige beweging zijnde brug heel wat te verduren had, geraakten er nogal eens krammen uit de planken los. Dit kon betekenen, dat enkele planken geheel of gedeeltelijk los op de kettingen lagen. Ook dan lukte de "tour de force" nog wel, al was het risico daardoor aanzienlijk vergroot.

We hebben ons steeds afgevraagd waarom dergelijke kettingbruggen niet in onze recreatieoorden voorkomen. Zijn ze helemaal in de vergetelheid geraakt? Ze zouden het vandaag bij het publiek nog uitstekend doen. We geven deze attractie dan ook ernstig in overweging aan de directie van de "Beekse Bergen". Water heeft men daar in ieder geval al bij de hand.

 

"Dolmen"

Een andere merkwaardige attractie bij "De Golf" vormde de "Dolmen", ook wel "Stenen tafel" of "Romeinse bank" genoemd, die op tien minuten afstand van het hotel in een zeldzaam fraai en rustig stuk natuur, dat men via een laan met kolossale beuken kon bereiken, te filosoferen stond en raadsels opgaf als een Egyptische sfinx. Niemand wist wat "Dolmen" betekende en van een "Romeinse bank" had men al evenmin notie. Zo werden er allerlei fantasieën geweven, die uitliepen in de gedachte, dat die Romeinen toch wel reuzen moesten geweest zijn als zij zulke "banken" gebruikten. En met die "tafel" was het al evenzo gesteld al kon men hier iets méér begrip voor opbrengen. Het leuke was dat het mysterie altijd mysterie bleef. Het ging om drie schijnbaar ruw bewerkte kolommen van ruim twee meter hoogte, die een enorme platte steen suggereerden te torsen. Afgaande op de naam "Dolmen", zoals die op de wegwijzer voorkwam, zou men denken aan een prehistorische dodencultus ais ge tenminste niet te dicht naderbij kwaamt.

 

"Spielerei"

In werkelijkheid had men te maken met een "Kitsch-geval", louter een "Spielerei" zonder diepere betekenis. De kolommen bestonden uit met cement besmeerde baksteen en de "zware deksteen" uit gewapend cement. Hij was echter hol, wat een kwajongen gemakkelijk kon vaststellen. Met enige handigheid bleek het mogelijk tegen een van de kolommen omhoog te klauteren en zich op de deksteen te werken. Dan ontdekte men het gat, dat de misleiding onthulde.

Van dit soort "cementen speelsheid" kwam er op Nieuwkerk méér voor. Op het Belgische gedeelte bevindt zich nu nog een gedeeltelijk vernielde leuning aan de brug over de Ley, welke een rustieke suggestie geeft maar in werkelijkheid eveneens uit cement bestaat. Ten slotte lag er bij de "Doolhof" nog een massieve boomstam met leuning, die er rustiek uitzag hoewel het geval ook weer uit cement bestond. Al dit soort werk op Nieuwkerk werd vervaardigd door Ch. Geulem, uit Oude God, bij Antwerpen. Hij noemde zich "rotsenmaker".

 

"Doolhof"

Die "Doolhof" - nog een Nieuwkerkse attractie - vond men aan de overzijde van de Grensdreef of Nieuwkerks Baantje in de richting Poppel en vrij ver van het hotel verwijderd. Hij bestond uit jonge aanplant en is in de gloriedagen van "De Golf" bij ons weten nooit tot volle wasdom gekomen. Daarom beantwoordde hij maar nauwelijks aan zijn opzet.

Omdat we hier later nog op terugkomen, gaan we stilzwijgend voorbij aan het oude St. Janskapelleke, juist over de grens, de gedenknaald waar de Duitsers in de 1e wereldoorlog trachtten Meester de Betzenbroeck over de grens te slepen, het verdwenen "Dennenoord", een verblijf van graaf Jaques van Hogendorp, en "Het wit Huis". Liever staan we stil bij een wel heel merkwaardig en eigenlijk luguber curiosum zoals men niet gemakkelijk elders in deze vorm zal aantreffen. We bedoelen de vermaarde grafkelder.

 

Grafkelder

Niet ver van het hotel verwijderd bevond en bevindt zich nog een echte grafkelder. Hij is bovengronds en er werd een hoge heuvel over opgeworpen. Er loopt een brede gracht omheen, die vroeger van 'n ophaalbrug voorzien was maar die hebben we niet meer gekend. Later gaf een dam toegang tot de kelder, waarvan de opening door zandwallen geflankeerd wordt. De omgeving was er dicht begroeid, waarbij vier beuken op de hoeken domineerden. Wat had dit alles te beduiden? Deze grafkelder werd in 1823 gebouwd op last van graaf Diederik François van Hogendorp, omdat zijn familie in verband met de teruggave door de protestanten van de Heikese kerk aan de katholieken niet meer over haar praalgraf in die kerk kon beschikken.

In die grafkelder werden bijgezet: in 1839 Johan Diederik François van Hogendorp, in 1845 Gijsbert Jacob van Hogendorp, en in 1853 Maria Johanna van der Sleijden, de tweede vrouw van graaf Johan Diederik François van Hogendorp. Nadien heeft er geen bijzetting meer plaats gevonden. De stoffelijke overblijfselen van de genoemden werden 13 mei 1861 naar Dordrecht overgebracht. Sindsdien heeft de kelder leeggestaan. In de mobilisatiejaren zouden er zelfs paarden in gestald geweest zijn. Toen tegen het einde van 1944 in deze streken fel gevochten werd, diende hij als toevluchtsoord voor gevluchte bewoners van Nieuwkerk.

 

Een koopje

Het is wel interessant te weten hoe de Van Hogendorpen aan hun gronden te Nieuwkerk zijn gekomen. Zoals op zovele plaatsen in onze streken het geval was, had dit tot in het midden van de 17de eeuw "Steenvoirt" geheten gehucht voor het grootste deel toebehoord aan de paters Norbertijnen van de abdij van Tongerlo. Ca. 1590 had de abdij ze echter aan het bisdom Den Bosch afgestaan. In de tweede helft der 18de eeuw werden ze door de staat onteigend en openbaar verkocht. Daar deze onteigening als een onrechtvaardigheid is ondergaan door de katholieke bewoners van de omgeving, wenste geen enkele katholiek er op te bieden. Zo kreeg de heer van de Heerlijkheid Tilburg en Goirle, Gijsbertus Steenbergensis van Hogendorp voor wie het gewetensbezwaar niet gold, het gebied voor een koopje in zijn bezit. Hij betaalde er de ook toen bespottelijke lage prijs van acht gulden per ha voor. Direct bestemde hij de gronden voor boscultuur en jacht zodat Nieuwkerk ten slotte een fraai landgoed met veel bos werd.

 

"Dennenoord"

Zijn zoon Diederik François trad in de voetsporen van zijn vader. Bij diens dood erfde - zoals reeds gemeld - de jongste van zijn drie zonen Gijsbert Jacob Nieuwkerk. Na het bekleden van verschillende diplomatieke functies vestigde hij zich te Nieuwkerk in wat later het inmiddels op 12 december 1943 door brand verwoeste "Dennenoord" zou worden. Het verblijf van graaf Jaques lag langs het Nieuwkerks Baantje op Nederlands gebied. Er grensde een rentmeesterswoning aan met grote stal, schuur, bergplaatsje en het had een afzonderlijk badhuisje. Graaf Jaques werkte voort in de geest van zijn grootvader. Dus met liefde voor de bosbouw. Daarbij legde hij kwekerijen, plantsoenen, serres en bloemperken aan. Achter zijn woning had hij een Engelse tuin, 'n moestuin en een boomgaard. Het hele complex was omgeven door een brede, visrijke gracht, waarin sluisjes de aan- en afvoer van het water regelden. De gracht bestaat nog. Er achter staat o.a. een schilderachtig bakhuisje, waarin tijdens de laatste oorlog nog mensen gewoond hebben.

 

We stellen ons voor in volgende artikelen op enige punten nader terug te komen, waarbij we dan ook willen verhalen van een zo pas ondernomen "pelgrimage" door dit gebied om te zien hoe de zaken er nu, na bijna een halve eeuw, erbij staan. We willen er echter nu reeds op wijzen, dat Nieuwkerk voor het publiek afgesloten terrein is, behoudens dan de openbare weg naar Alphen, de zg. Grensdreef of 't Nieuwkerks Baantje.

 

(wordt vervolgd)

 

PIERRE VAN BEEK