"Ik
zou m'n bieën veur geen geld van de wereld kwijt willen
zijn!" Als ge zo'n spontane exclamatie te horen krijgt,
reken dan maar, dat ge bij Tinus Oerlemans (68 jaar) in het
Udenhoutse Biezenmortel aan het goede adres zijt om iets over
bijenhouderij en de daarin schuilende liefhebberij te weten te
komen. In vergelijking tot vroeger is de bijenhouderij en
daarmee ook het aantal imkers sterk teruggelopen. Het
aanschijn van het Brabantse land heeft een aanzienlijke
wijziging ondergaan. Uitgestrekte heidevelden vielen aan
ontginning ten offer. Wallen, heggen, slootkanten met alles
wat daar groeit en bloeit verdwenen. Aloude produkten als
koolzaad en boekweit raakten uit de mode. En het is toch maar
van de bloesem, dat de bijen het moeten hebben. Ten slotte
brengt de moderne mens vaak ook niet meer het geduld op voor
een zo rustige en, op het eerste gezicht, weinig spectaculaire
liefhebberij. Eens behoorde echter de "biestand" of
"biehal" tot de aantrekkelijkheden van het Brabantse
landschap. Men kon die aantreffen achter in de tuinen van de
woningen maar ook langs de boskanten nabij akkers of
heidevelden. Karakteristieke bouwseltjes met open voorkant,
een beetje wrak en scheef onder een dak van stro of oude
pannen. Daaronder paradeerden dan - met vóór het vlieggat
een wriemelend propje leven - in enkele en soms wel in dubbele
rij boven elkaar, de ook meestal door de imker zelf in stille
wintermaanden ineengenaaide korven. Minstens tien keer per dag
ging de imker in de zomer eens even kijken. 's Zondags zat hij
vaak de hele dag bij zijn "stand", zoals een
duivemelker bij zijn duiven. Dat waren liefhebbers. Zó bont
maakt Tinus Oerlemans, die boer is, het niet. Maar liefhebber:
Dát wel! Hij denkt er een tikkeltje van te hebben meegekregen
in zijn bloed. Al is het dan nogal ver af - een oom van zijn
grootmoeder was "ene grote bieman". Van jongs af aan
hebben de bijen ook hem nu in hun ban. Hij is er zo'n beetje
mee getrouwd en het is een goed huwelijk. Hij verdedigt ze
door dik en dun al hebben ze hem ook nóg zo gestoken...
Het
bieënbloed begon bij Tinus Oerlemans te werken op zijn
twintigste jaar. Hij zou wel eens een door zijn broer ontdekte
zwerm gaan "scheppen". Nu had hij van zoiets nog
weinig verstand al wist hij natuurlijk wel, dat ge de koningin
in de korf moet zien te krijgen en dat dan 't
"leger" wel volgt. Hij bracht het voor mekaar,
betaalde daarvoor echter zijn eerste tol in de vorm van heel
wat venijnige steken. Nu moest er natuurlijk verder gewerkt
worden. Daarbij groeide de ambitie want al spoedig bleek, dat
in de wereld van de bijen heel wat dingen te koop zijn,
waarvan de oningewijde niet de flauwste notie bezit.
Tot
1942 bleef Oerlemans werken met korven, die hij zelf maakte.
Mag het houden van bijen een wat archaïstisch karakter
vertonen, dit betekent niet, dat onze bieboer daarbij veel
conservatisme aan de dag legde. Hij was altijd bereid iets
nieuws te leren. Toen hem een broeder van de S.V.D., die er
ook wel iets van wist, op de voordelen van de kasten boven de
korven wees, was hij direct bereid op die kasten over te
stappen al kunt ge in zijn "biestand" nog altijd wel
enige van die niet meer gebruikte korven aantreffen.
"Mijn eerste kast ging ik in Oisterwijk halen. Ze kostte
honderd gulden. Dat was heel duur. Maar ik haalde er het
eerste jaar 20 pond honing uit, die ik voor f 5,- per pond
verkocht." De voldoening, waarmede hij dit vertelt,
verraadt wel, dat de nasmaak van de hoge prijs niet lang
geduurd heeft toen bleek dat het geïnvesteerde geld er zó
vlug uit was. Zo werd spoediger dan verwacht ook de weg voor
een volgende, oude kast gebaand.
Nooit
uitgeleerd
De
ene bieboer is de andere niet! Oerlemans bleek de man, die
niet tevreden is met zo maar een beetje aanknoeien. Hij wilde
graag het naadje van de kous weten en studeerde en
experimenteerde met het gevolg, dat, naarmate hij dieper in
het leven van de bijen doordrong, er zich steeds nieuwe
horizonten openden, waaraan geen einde bleek te komen. Hij was
ongemerkt verzeild geraakt in het grote avontuur van de
geheimen van de natuur. Dit dwong hem uiteindelijk tot de
nederige bekentenis, die Socrates al vele eeuwen geleden moest
doen: "Alles wat ik weet, is dat ik niets weet." En
dat is dan het begin van alle wijsheid. Oerlemans zegt het
alleen maar wat anders: "Je raakt nooit uitgeleerd en
ontdekt altijd weer iets nieuws"...
Men
had ons Oerlemans als een goede bieboer aangewezen. Dat blijkt
ook spoedig, als hij een college over het leven van de bijen
en het bijenhouden begint weg te geven, dat een leek de oren
er van tuiten. Er lijkt een bioloog aan het woord en je vraagt
je af of hij dat allemaal uit boeken of uit de praktijk heeft
geleerd. Vermoedelijk wel uit beide al valt het op hoe hij de
nadruk op de praktijk legt: "Ge kunt de theorie wel leren
maar uiteindelijk doet het de ervaring".
In
het begin heeft hij wel eens onaangename verrassingen beleefd.
Oerlemans heeft dertig jaar op "Huize Assisië"
gewerkt en dan kon hij thuis zijn eigen bijen niet zo goed in
de gaten houden. "Méér dan eens is het hem overkomen,
dat bij zijn thuiskomst bijen de benen - of juister: de
vleugels - hadden genomen en op zwerf waren gegaan. Nu lappen
ze hem dat niet meer zo gemakkelijk. Niet omdat het karakter
van de bijen veranderd is, maar omdat hun imker tijdig een
stokje voor zo'n neiging weet te steken. Dat houdt in:
rekenen, luisteren en kijken wat er in het "volk" te
koop is.
Open
boek
Als
een imker concludeert: "Hij schiet de hurrekammen
deur", dan is deze voor de leek onbegrijpelijke taal voor
de bieboer het teken, dat er in de korf neigingen tot zwermen
bestaan. Hij merkt dit o.a. op aan een speciale manier van
ratenbouw. Vooral in korven valt dit goed te constateren, daar
hier alles zijn natuurlijke gang gaat, dit in tegenstelling
tot de kasten, waar de ontwikkeling meer gedirigeerd is.
Uit
een lang betoog, waarin koninginnen: "Tuut, tuut,
tuut" zeggen en andere bijen "kwaken",
begrijpen we ten slotte, dat de kunst om zwermen te voorkomen
neerkomt op het beletten, dat er méér dan één koningin in
het "volk" zit. "Als ik vroeger een korf
opvatte, was dat voor mij als een open boek", zegt
Oerlemans. "Dit gold ook voor de vliegplank. In het
voorjaar kon ik precies aflezen wat daar binnen in de winter
allemaal was gebeurd. Was de koningin verongelukt? Dan lag die
dood op de plank. Hoe het met het voedsel stond, kon ik ook
subiet zien." Die koningin is een figuur in het
bijenleven, waar heel wat om draait. Zij zorgt namelijk voor
de eierproduktie en dus voor het nageslacht. Zij legt twee
soorten eieren, t.w. bevruchte en onbevruchte. Uit de
bevruchte komen bijen en koninginnen voort.
Apart
menu
Een
van de vele curieuze zaken in de bijenwereld is dat het in
beide gevallen om dezelfde eitjes gaat. En nu stijgt de
verbazing ten top: een koningin ontwikkelt zich doordat zij
een apart voedselmenu krijgt. Dat voedsel is de befaamde
koninginnemelk. In Marokko wordt dit produkt zelfs door de
mens verzameld en naar Frankrijk geëxporteerd. Daar levert
het een hoge prijs op omdat het voor geneesmiddel wordt
gebruikt.
Nu
komt natuurlijk de vraag op hoe een voor de voedselvoorziening
zorgende bij weet wie uitverkoren is om tot koningin te worden
opgevoed en derhalve recht op koninginnemelk heeft. Een
aanwijzing daartoe is de vorm van het vakje in de raat, de zg.
koninginnedop. Wie een honingraat goed bekijkt, zal
gemakkelijk ontdekken, dat hier drie soorten vakjes voorkomen,
die zich in grootte van elkaar onderscheiden. Een paar
allergrootste steken duidelijk waarneembaar boven de andere
uit. Dat zijn de koninginnedoppen.
De
bijengemeenschap bestaat uit drie soorten bijen, t.w.
koninginnen, darren en werkbijen. De laatste doen wat hun naam
aangeeft. De darren zijn de uit onbevruchte eitjes
voortgekomen mannetjes. Ze hebben geen andere taak dan voor de
bevruchting van jonge koninginnen te zorgen. Misschien zorgen
ze ook nog voor het warm houden van het broedsel, maar
daarover bestaat geen zekerheid. Dat is alles wat ze uitvoeren
plus eten. Noch in noch buiten de korf nemen ze aan
werkzaamheden deel.
Dure
kostgangers
"Het
zijn maar dure kostgangers," zegt onze imker, "maar
de andere bieën zijn ook niet gek. Ze hebben dat wel in de
gaten en ze trachten zo vlug mogelijk van die darren af te
komen." Rond half augustus of half september - dat kan
wel een maand uit elkaar liggen - begint de gezamenlijke actie
van de werkers tegen de luieriken. Ze krijgen gewoon geen eten
meer, zwakken af en worden daarna buiten gejaagd om te
sterven. "Men zegt wel, dat ze 'afgeslacht' worden, maar
dat is niet helemaal juist. Ze worden uitgehongerd." De
dar kan daar niets tegen ondernemen. Hij beschikt niet eens
over een angel.
Als
een zonderlinge speling van de natuur vermeldt onze zegsman
ook het feit, dat in een "moerloze" zwerm bij
werkbijen wel eens de eierstok tot ontwikkeling komt, maar
verder gaat het mis want er worden ten slotte alleen darren
geboren. Nu is de bieboer helemaal niet op veel darren
gesteld, want dat zijn geen honingproducenten, waar het toch
ook om begonnen is.
Steken
Voor
de gewone man is het steken van de bij wel het meest
spectaculaire aspect en vaak de enige wijze voor kennismaken.
"Is het waar, dat een imker voor die steken immuun
is?" "Ik heb in mijn leven heel wat steken
opgelopen. Ze steken bij mij gewoon altijd in een oud gat
omdat er geen andere plaats is. Ze kunnen je wijsmaken wat ze
willen, maar bij mij doet een bieënsteek op het eerste moment
nog altijd even zeer als veertig jaar geleden." Voor
sommige mensen, die er erg gevoelig voor zijn, kan een
bijensteek nog wel eens lelijk aankomen. Tinus Oerlemans kent
zelfs iemand, die er gewoon bewusteloos van neervalt.
"Maar daartegen kan een dokter tabletjes geven"...
Goede
wenken
Omdat
hij zijn geliefde bijen niet in een hoek wil zetten, neemt
Oerlemans daarna het pleidooi voor de diertjes op. Een bij is
uit zichzelf niet ondeugend. Als ze steken, doen ze dat uit
noodzaak. Nooit enkel om wille van het steken zelf. Ze
verdedigen gewoon hun huishouden en dat is hun goed recht. Het
gevaarlijkste zijn ze in de nabijheid van de
"biestand". Een zwerm daarentegen steekt bijna niet.
"Ik durf die gerust te scheppen zonder een 'biekogel' op
(beschermende kap met fijn gaas). Ge kunt met oe hand door een
zwerm gaan zonder dat er iets gebeurt." Dat zal dan wel
waar zijn, maar wij zouden toch niet graag de proef op de som
nemen!
Tinus
heeft ook nog goede wenken: nooit in paniek geraken om een
bij. Niet er naar slaan! Als je aan de korf werkt en je krijgt
toevallig een steek, de hand niet plotseling terugtrekken,
want dan heb je meteen meerdere steken te pakken. Heeft een
bij eenmaal gestoken, dan blijft de angel in de huid achter.
Aan deze angel is een blaasje met gif verbonden, dat ook als
de bij haar angel kwijt is nog een met het blote oog zichtbare
pompende beweging blijft maken, waardoor méér gift in de
huid dringt. Daarom moet men een angel nooit verticaal uit de
huid trekken, want dan wordt het venijnige blaasje nog verder
geledigd. Om een angel te verwijderen dient men met een duim
schuin en hard over de gewonde plek te wrijven. Dan wordt het
giftblaasje náást en niet ín de prik geledigd.
"Vette"
hei
Een
bieboer "slingert" zijn honing zelf. Bij dit
procédé worden de uit de korven of kasten verwijderde,
gevulde wasraten - na geopend te zijn - in een centrifuge
gehangen. Door de draaiende beweging en de middelpuntvliedende
kracht druipt de honing langs de centrifugewand naar beneden
waar hij wordt gezeefd en opgevangen. Naast de liefhebberij is
de verkoop van honing nog altijd een belangrijke factor.
Daarom denkt een bieboer nog met plezier terug aan het jaar
1926. "De hei was toen ontzettend vet", zegt
Oerlemans. "Het werd een geweldige oogst. Ik heb hem toen
helemaal naar Den Bresser in Tilburg gebracht en verkocht voor
16 cent het pond." Nu verkoopt hij een jampotje vol
honing voor f 1,50 en f 2,50. Deze laatste betreft heihoning,
die schaarser is dan andere.
Bij
het verwijderen van de met honing gevulde raten uit de korf
moest vroeger een bijenvolk gedood worden. Men noemde dat
"uitroken". De korf werd boven een in de grond
gegraven gat geplaatst en daarin werd een in een opstaand
houtje geklemd en in zwavel gedrenkt stukje dun karton -
meestal een oude speelkaart - aangestoken. Dit werd voor de
bijen de dood. Met de methode van de kasten is het doden
overbodig geworden daar men de bijen gemakkelijk van de
raampjes kan wrijven.
Sommige
bieboeren slingeren bijna het hele jaar honing. Eerst als de
bijen naar het fruit zijn geweest. Dan na de terugkeer van het
koolzaad, verder na de zomerdracht, die van de lindebloesem en
de klaver komt, en ten slotte in september als de bijen terug
zijn van de hei. Oerlemans zijn bijen staan tegenwoordig op de
Campinaheide bij Oisterwijk.
Te
voet naar Esbeek
Vroeger
trokken de bieboeren van Biezenmortel en omgeving veel naar
Esbeek en nog wel verder. Dat betekende dan iedere zondag
vroeg op pad, in Moergestel naar de eerste mis en dan weer op
stap. Daar was zo wel een dag mee gemoeid. Die bieboer wist
echter het nuttige met het aangename te verenigen. Niet alleen
werden de echte kerk maar ook verscheidene "kapellekes"
aangedaan om "er eentje te vatten". Dat
"eentje" was dan wel eens zó betrekkelijk, dat er
bij de terugkeer thuis de bekende "kennelijke staat"
van overbleef. Een bieboer wist echter, dat hij niet met een
borreltje op bij zijn bieën moest komen. De beestjes zijn
daar helemaal niet op gesteld en reageren erg stekelig daar ze
zich bedreigd voelen. Ook met reukwater in het haar moet ge
oppassen want daar komen ze op af.
Tinus
Oerlemans ziet voor de toekomst nog wel iets in de
bijenhouderij als vrijetijdsbesteding, waaraan steeds meer
behoefte ontstaat. In Arnhem legt men momenteel in plantsoenen
plaatsen aan voor imkers om er hun bijen te zetten. Bovendien
worden er weer specifieke "drachtplanten"
aangeplant. Dat zijn planten, die veel nectar leveren. Ook bij
de gemeente Udenhout is een verzoek ingediend om dit soort
gewassen in grotere mate te planten. De Udenhoutse bieboeren
hopen op inwilliging.
"Meulenhuis"
Tinus
Oerlemans heeft zijn "biestand" achter in de hof.
Achter zijn mooie boerderij met het dikke, rieten dak en een
ook met riet gedekte los van het huis staande schuur, waar een
knecht in het begin van deze eeuw zijn initialen op een balk
heeft gesneden en waar ons nu een achttal biggen van veertien
dagen oud, als levend marsepein tussen de benen lopen.
"Het
Meulenhuis" noemden ze vroeger deze boerderij, die tussen
1885 en 1890 gezet is en sinds 1931 door Oerlemans wordt
bewoond. In diezelfde tijd werd achter de hof, waar nu een
weiland ligt, een standaardmolen, die eerst op de Zandkant aan
de Oude Bosschebaan stond, heropgebouwd. De weduwe Coppens
dreef hem met een knecht. Maar van die molen is nu niets meer
over dan een verroeste pomp en een "geheim"
fundament onder het maaloppervlak. Die stenen zijn eerst
afgedekt met witte grond en daarom verraden die fundamenten
zich nog in een droge zomer, want dan gaat daar het gras in
een kring dood. Een nieuwe maalderij ligt nu tegenover de
boerderij. Twee witgeschilderde molenstenen bij de ingang
vertellen er wat hier te koop is.
"Biestand"
Bij
Tinus Oerlemans in den hof kijkt ge thans over wijde velden en
bij de fruitbomen, waaronder kanjers van appels liggen, staat
zijn "biestand" onder een pannendak. We moeten onder
het dak komen om te kijken. Tegen de achterwand hangen
beduimelde, volgekriebelde briefjes: het abracadabra van een
bieboer, die weten wil waar hij aan toe is. Als hij een kast
opent en met blote handen een doekje of een papier of wat het
ook zijn mag lospeutert, kijken we daar in een kriemelende
bruine massa, waaruit de heerlijke geur van honing ons
tegemoet komt. Tinus blaast er voorzichtig wat rook van een
sigaar in en een kluitje bijen maakt ruim baan. Dan houdt hij
een honingraat met aaneengekoekte bijen voor ons gezicht voor
aanschouwelijk onderricht... Een bij zet zich op onze neus.
Zei hij zo straks niet: "Bij de 'biestal' steken ze het
meest?" Daar landt er ook een op onze hand... Was het
parool niet: "Kalm blijven, nooit slaan?"... Daar
houden we ons maar aan. Om een lang verhaal kort te maken: we
zijn ongestoken thuisgekomen!...
PIERRE
VAN BEEK