Op
een winterse dag, toen de hele wildernis lag weggedoezeld in
sneeuw en mist, renden - op een goed half uur van het klooster
van Postel in de Kempen - twee ruiters door de witte vlakte.
Opeens schrokken de paarden. Was het 't geloei van de wind?...
Neen, het gehuil van wilde dieren, die als zwarte stippen snel
naderden. Het was een bende wolven. De paarden steigerden.
Één werd losgelaten en stoof weg, het andere werd omsingeld
en door de wolven besprongen. Een wolf bleef er aan de nek
hangen. Een schot en daar lag hij. De bende stoof even
achteruit maar ging opnieuw in de aanval. Het paard sloeg,
sprong en rolde zich in de sneeuw. Nog een paar wolven
sneuvelden door schoten maar het paard werd door de hongerige
dieren verslonden. De volgende dag gingen de heren met hun
honden om hun buit: de pelsen en de premies. Zo vertelt Aug.
Snieders in "De Wolfsjager". Een van de ruiters, die
dit benauwend avontuur meemaakte, was de Utrechtse edelman
Nicolaas Cuyl, een familielid van de Sniedersen, die in de
16de eeuw Holland verliet "om het tumult ende rebellie
datter in Holland was tegen den koninck van Hispaniën".
Hij vestigde zich eerst te Tilburg en daarna in het klooster
te Postel. Het wolvendrama speelde zich af "in de tijd
dat overste Simonart aan het hoofd stond van het godshuis van
Postel (1569-1590)", aldus verhaalt een kroniekschrijver.
Bovenstaand
werpt een blik op de situatie in de eenzame Kempen in die
dagen, waar het "in de 16de en 17de eeuw krioelde van de
wolven". Natuurlijk bleven deze dieren niet in het gebied
van Postel alleen opereren. Ze namen ook het hele huidige
Noord-Brabant voor hun rekening en drongen zelfs door tot over
de Nederlandse rivieren. Daarover bestaan vele getuigenissen.
Alvorens hierover in details te treden, willen we onze eigen
nieuwsgierigheid en die van anderen trachten te bevredigen
door te vertellen wie toch die "Tilburgse" ruiter
uit het Postelse avontuur wel is geweest.
In
de geschiedenis van Bladel ontmoet men al vroeg de familie
Cuyl-Helsemans-Snieders. Cuyl is de naam van een oud Hollands
geslacht, dat we reeds in 1256 in de provincie Utrecht
aantreffen als ambachtsheer van Kijfhoek. In de 14de eeuw is
een lid van de familie "in dienst van 's keizers munt
binnen Utrecht" en in de 16de eeuw stuiten we op een telg
uit het geslacht als kanunnik en pastoor te 's Gravenhage.
Toen de hervorming haar intrede begon te doen, verliet
Nicolaas Cuyl de noordelijke gewesten. Hij verbleef in Tilburg
en Postel. In de jaren 1523, 1531, 1540 en 1546 blijkt hij te
Bladel schepen te zijn geweest. In 1538 is hij schout
(voorzitter van de schepenbank) van Bladel en tevens
secretaris van Reusel. In de schepenregisters van Bladel komt
de naam Cuyl nog méér voor. Hendrik Cuyl is schepen in 1626
en Jan Cuyl in 1640. In de kerk van het begijnhof te Turnhout
ligt begraven kanunnik Cuyl, kapitteldeken aldaar en
oud-pastoor van Bladel (1628).
Familiewapen
De
familie Cuyl voerde als wapen een rode leeuw op een veld van
zilver. In de 17de eeuw bezat Jan Cuyl de afspanning "De
roode Leeuw" te Bladel. Deze woning, die misschien in
1601 werd gebouwd, is door de Fransen in 1688 in brand
gestoken. Het moet een kapitaal gebouw geweest zijn, bestaande
uit woonhuis, brouwerij en boerderij. Jan Cuyl leed namelijk
een schade van 6.300 gulden terwijl de hele brandschade in
Bladel 52.000 beliep. Jan Cuyl zat echter niet bij de pakken
neer. Hij bouwde zijn bezit met grote voortvarendheid weer op
en zo verrees in 1689 het zg. oude Sniedershuis zoals dat nog
tot 1960 te zien geweest is. Toen moest het als sta-in-de-weg
worden afgebroken bij wijzigingen in het dorpscentrum.
Het
is van de familie Cuyl, dat de later zo bekende Bladelse
Sniedersen afstamden van moeders zijde. In rechte lijn stamde
van Nicolaas Cuyl af Johanna Maria Helsemans, gedoopt te
Bladel op 5 februari 1783. Zij trouwde op 10 augustus 1806 te
Bladel met Jan Theodoor Snieders. Deze was 29 oktober 1772 in
Riethoven geboren. Jan Theodoor Snieders betrok met zijn vrouw
het door Jan Cuyl gebouwde huis, waarvan zij - als erfgename -
bezitster was.
Dit
is wat we weten van het geslacht van onze Nicolaas Cuyl, die
we in Postel hebben achtergelaten. Wat hij in Tilburg heeft
uitgespookt? Jammer genoeg hebben we daar niets van kunnen
achterhalen.
Wolvendorado
En
nu terug naar de wolven. Wie het gebied ten zuiden van Reusel
en Bladel met het daaraan grenzende Postel kent, weet dat zich
daar ook nu nog uitgestrekte bossen bevinden. En al zijn de
voormalige heidevelden, die "de hemel raakten",
grotendeels verdwenen, ook nu nog heeft men hier te maken met
een eenzame streek. Zij vormt echter geen afschaduwing meer
van de wildernis der zestiende eeuw toen de wolven zich daar
zo goed thuis voelden en een bedreiging vormden, niet alleen
voor het vee maar evengoed voor de mensen.
Hooft
vertelt er van in zijn "Nederlandse Historiën", dat
gedurende de opstand tegen Spanje "heele dorpen verlaaten
werden en naardat de mensen minderden 't ongedierte aanfokte,
toen in de huizen de wolven quaamen nestelen en men vernam
hunne jongen geworpen in de bedsteden; toen deze gruwelijke
beesten derwijze vermenighvuldigden in Brabant en Vlaandre,
dat zij bij schaarsheit van aas, niet alleenlijk het vee, maar
wyven en mannen aanranzden; de kinderen uit de wiegh oft der
ouderen armen schaakten, en op een jaar (zoo bereekent werd)
omtrent Gent, binnen twee mijlen in 't ronde, wel honderd
menschen verslonden"...
Dapper
paard
We
vonden nóg een wolvenoverval op ruiters in de contreien van
Postel vermeld. Het betrof "teuten" (reizende
kooplui) uit Holland, die op een bende wolven stuitten. Ze
lieten hun slechtste paard voor de wolven achter om zelf te
kunnen ontkomen. Het paard liet zich echter niet zó maar
afmaken. Druipend van bloed kwam het 'n half uur na zijn
meesters in "Haspen ouw" aan. Dit was een oude
afspanning die een twintig jaar geleden nog dienst deed als
schuur bij het kasteel van Postel, zo luidt het. Met rieken en
gaffels zijn toen de mensen op de wolven afgetrokken. Ze
vonden er twee dood, die door het voor zijn leven vechtende
paard waren neergestampt.
Zó
erg was de wolvenplaag, dat de mensen al bellende langs
eenzame wegen gingen of op een hoorn bliezen om de wolf af te
schrikken. Men verkeerde in de mening, dat wolven niets
moesten hebben van het rinkelen van metaal. Er wordt verteld,
dat iemand plotseling tegenover een wolf stond, die hem rustig
zat aan te kijken. De man nam zijn zakmes en begon daarmee
over de metalen knopen van zijn vest te strijken en de wolf
maakte zich uit de voeten.
Wolfsjagers
Om
de plaag te bestrijden maakten op 9 februari 1612 de
aartshertogen Albert en Isabella een "nieuwe ordonnantie
op de wolvenjagt"; hierbij werd onder anderen bepaald
"dat ieder dorp wolfsnetten behoorde te laten maken, die
by de warandmeesters en erflaten van het Consistorie van den
horen moesten bewaerd worden"; ook moest elk dorp "eenen
wolfjager aenstellen". Verder beval die ordonnantie
"algemeene jagten, en andere byzonderheden."
Voor
de Kempen vormde Postel een middelpunt van de wolvenjacht. Bij
zijn bezoek aan Turnhout op 9 september 1614 leidde de Prins
van Oranje te Postel een wolvenjacht met netten. Volgens het
Postelse archief kwam het voor, dat te Postel volk uit Mol,
Balen, Dessel, Retie, Arendonk, Lommel, Reusel, Bergeik en
andere dorpen uit de omtrek samenstroomde, "veele
duysenden in getalle".
Omsingeling
Op
15 oktober 1742 had er een groot opgezette klopjacht tegen de
wolven plaats. Vanuit zestien plaatsen tegelijk werden de
jagers opgeroepen. Uit het noorden verschenen ze uit Hooge
Mierde, Reusel, Bladel, Eersel, Bergeik en Luiksgestel; uit
het zuiden van Lommel en Retie en uit het westen de mannen van
Turnhout, Oud-Turnhout, Korsendonk en Schoonbroek. Na het
afzoeken van het terrein sloten de jagers uit het noorden met
die van Mierde zich op de "Voorheide" bij die van
Arendonk aan om samen verder te trekken. Ook Poppel en Weelde
waren vertegenwoordigd. Die van Retie en de rest van Arendonk
kregen versterking uit Turnhout en omstreken. Langs de nu
nagenoeg geheel verdwenen moeren zakte men naar Postel af
terwijl de mannen uit de andere dorpen ook in die richting
trokken. Rond de middag was het "Grootbos"
omsingeld. Zo verhaalt het archief van de gemeente Poppel.
Over het resultaat der jacht wordt jammer genoeg met geen
woord gerept.
Het
"Grootbos" te Postel bestaat in naam nog altijd.
Rijdende van Eersel naar Postel over de miserabele keiweg van
de meest beruchte Belgische "kassaaien" ligt het aan
de rechterkant. Het had weleer een nu legendarisch geworden
faam vanwege de enorme bomen, die er stonden. Thans nog zijn
er sterke verhalen over in omloop. Zo'n bos als het
"Grootbos" in Postel leek er wel nergens op de
wereld te bestaan. Nu onderscheidt het zich in niets van
andere bossen. Was het er geen verboden terrein, dan zou men,
met de oude faam in zijn achterhoofd, moeilijk aan de
verleiding kunnen weerstaan er thans eens te gaan ronddolen om
een vleug van dat verre verleden met zijn wolven op te
snuiven. Dan zouden ook de legenden tot leven komen, die de
volksfantasie in de Kempen om de wolven heeft geweven. De
schaapherders hadden er alle tijd toe om ze te verzinnen.
Legenden
Daar
is het verhaal van het schaap dat een wolf ving: Een schaap
stond te grazen bij een veldkapel toen 'n wolf toeschoot uit
het bos. Met één sprong rukte het schaap het paaltje uit de
grond, waaraan het vastgebonden stond en het vluchtte door de
openstaande deur de kapel in met de wolf achter zich aan. Het
schaap stormde rond stoelen en bankjes en sprong weer buiten.
De paal bleef echter haken achter de deur, die daardoor
dichtsloeg. De wolf zat gevangen en bekocht dat met de dood...
Een
ander verhaal: Een herder had een jonge wolf tam gemaakt en
nooit een trouwer bewaker van zijn kudde gekend. Het beest
speelde het namelijk klaar een wilde wolf te doden, die in de
schaapsstal was binnengedrongen. De tamme wolf bedekte zijn
wilde soortgenoot met de schapen, die deze gewurgd had. Toen
de herder de verwoesting zag, dacht hij dat zijn wolf deze had
aangericht en hij schoot de trouwe waker dood. Zodra hij
echter de ware dader onder de dode schapen vond, huilde hij
het uit van spijt... De legende verbindt hieraan ook nog de
moraal van: bezint eer gij begint.
Inheems
Meen
nu niet, dat de wolvenplaag zich alleen maar in de uithoek van
de Kempen afspeelde. Ook in de meer noordelijk gelegen streken
en zowel in Oost-, Midden- als West-Brabant en over de
rivieren had men er erge last van. Tot in de 17de en de eerste
helft van de 18de eeuw waren de wolven in Brabant inheems. Er
werd jacht op gemaakt en er stonden premies op hun koppen. Op
het einde van de 16de eeuw werden er drijfjachten in Holland,
Utrecht en de Veluwe gehouden, waaraan het hele gewest
deelnam. Het uitroeien ging daar echter gemakkelijker dan in
Brabant.
In
de stadsrekening van Oss van 1597 komt een post voor over het
doden van "Vijff jonge wolffkes", zoals het charmant
heet. In 1603 werden op Tholen vier wolven waargenomen, die
vermoedelijk over het ijs uit Brabant daar verzeild waren
geraakt. In Etten schoot men in 1692 een wolf. Bergen op Zoom
kende premies voor het doden van de wilde dieren.
Lijk
opgegraven
Een
merkwaardig geval deed zich in 1754 te Putte voor tijdens een
wolvenjacht. De Puttese wolfsjagers Cornelis Verheijen en Jan
Thyssen trokken op een dag in oktober over de besneeuwde hei
op zoek naar wolven. Zij vonden daar een door de wolven
opgegraven lijk, dat haastig begraven bleek. Het was dat van
een vermoorde vrouw. Dankzij de wolven kwam er licht in een
misdrijf.
Een
oud handschrift meldt: "In den jare 1588 mits de reuwine
(ruïne) van den voorleden jaeren is de geheel Vreijheijt (Oisterwijk)
desolaat gebleven, uytgenomen die wolven in hoeken en holen
scheulende". Op het einde van de 18de eeuw werd bij
Oisterwijk een nest jonge wolven gevonden en ook te Heeswijk
zijn er gedood.
Vooral
van 1754 tot 1757 vertoonden zich rond Loon op Zand veel van
de gevreesde dieren. Met groepen vielen zij boerderijen aan en
schepers durfden met hun schapen niet meer de heide op. In
burgemeestersrekeningen van Venloon (Loon op Zand) vinden we
de namen van wolfsjagers en de bedragen van uitbetaalde
premies. Wolfsjagers waren hier Aert Janszoon van Vugt,
Cornelis Janszoon en Lambert Nouwens. In 1715 kreeg de eerste
voor een gedode wolf 15 gulden. In 1732 werd twee gulden en
twee stuiver betaald. In 1741 werden in een wintermaand zes
wolven gedood en in 1759 drie stuks. De premie bleek toen tot
één gulden tien stuiver gedaald. Bij de grens Loon op Zand -
Udenhout - Tilburg komt nog de naam "Wolfsbos" voor.
De voormalige "Loonse Gemeijnt", het huidige
munitiedepot, kent een "Wolvenbos" en ten oosten van
St. Joachimsmoer ligt een "Wolfsheuvel". Het vormen
evenveel herinneringen aan de oude plaag.
Moedige
pastoor
In
1758 waren de wolven zó brutaal, dat zij een hond
verscheurden, die tussen de wielen van een voermanswagen liep,
welke van Den Bosch naar Lieshout reed. Een jaar van te voren
had de pastoor van Lieshout in zijn tuin een wolf ontdekt, die
wilde binnenstappen. De pastoor gaf hem een lading uit zijn
geweer en ofschoon het dier al door de heg poogde terug te
kruipen, greep de pastoor het nog bij zijn staart. De wolf
verzette zich geducht en zou zeker niet meer ontsnapt zijn als
de toegeschoten boeren niet te bang waren geweest om mede aan
te pakken. Het dier rukte zich los en verdween via de gracht
in het bos. De volgende morgen werd de aangeschoten wolf, op
bijna een uur afstand van Lieshout, in een akker in de buurt
van Helmond dood gevonden.
Legio
zijn nog de verhalen van wolven, die in 1757 in Midden-Brabant
in groepen van 7 tot 8 stuks rondzworven en grote schade onder
het vee aanrichten. In 1794 werd er een in Vught geschoten en
zelfs op 28 november 1814 nog een in Eindhoven. Ook hier
werden, evenals te Postel, door premies gestimuleerde jachten
gehouden. In de Peel werden tien rijksdaalders betaald voor
het doden van een wolvin, zes voor het vellen van een
volwassen wolf en vier gulden voor het vangen of uitgraven van
een jonge wolf. In West-Brabant betaalde de overheid zes
gulden voor een dier.
Met
netten
Het
vangen geschiedde op verschillende manieren, te weten door
schieten, in valkuilen, met klemmen zoals er nog een in de
Postelse abdij berust, en vooral ook door drijfjachten met
netten. Zulke laatste jachten vonden in het land van Cuyk
plaats in 1687, 1688, 1716, 1720, 1724 en van 1727-1729. De
netten stonden opgesteld tussen het Gasselse en het Bortse bos
onder de gemeente Beers. Vanuit Maashees en Overloon werden de
wolven hierheen gedreven. Alle dorpen tussen Maas en Peel, van
Maashees tot Mill en Beers, moesten manschappen met geweer en
gaffel leveren.
In
het land van Cuyk werden tussen 1700 en 1732 op die manier 43
oude wolven van kant gemaakt. Tussen 1696 en 1734 waren er op
die manier 65 jonge wolven onschadelijk gemaakt. Ten slotte
hebben de voortdurende jachten de wolven uitgeroeid. In het
land van Cuyk werden er echter in 1815 nog twee geveld. De
wolfsnetten in het land van Cuyk waren van zwaar touw gemaakt
met mazen van 1 bij 10 cm. Ze hebben lang als "een
unicum" op de zolder van het Cuykse raadhuis gelegen
totdat ze naar het openluchtmuseum te Arnhem verhuisden. Daar
zullen ze nu vermoedelijk nog wel zijn.
Oud
schilderij
Uit
onze jeugd herinneren we ons een schilderij, een soort
gravure, dat men in het begin van deze eeuw nog wel eens in
zwarte lijst achter glas in woningen placht aan te treffen. Op
een dramatische wijze bracht het een overval door wolven op
eenzame reizigers in een slede of ander voertuig op een met
sneeuw overdekte vlakte in beeld. De vuurspuwende geweren van
de reizigers en de dood in de sneeuw liggende wolven vormden
een onvergetelijk tafereel. Het lag echter allemaal veraf in
tijd en ruimte - moest wel ergens in Rusland of zo zijn. We
wisten toen nog niet, dat de jeugdige verbeelding gerust
dichter bij huis had kunnen blijven. In ons eigen Brabant...
PIERRE
VAN BEEK