CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
HOME 
BRABANTS
KUNST
FOTOGRAFIE
TEKSTEN
AUTEURS
AUDIO
SPECIAAL

PRINT

Pierre van Beek - Heemkunde-artikelen

 redactie: Ben van de Pol

 

Nederlands Textielmuseum staat midden in de actualiteit

Het Nieuwsblad van het Zuiden - zaterdag 21 december 1968

Nederlands Textielmuseum staat midden in de actualiteit

 

Aan de Tilburgse Gasthuisring staat een trotse, voormalige patriciërswoning. Zwaar behangen het uitpuilende hardsteen en met het traditionele balcon op de hoeken waarvan twee dikbuikige vazen, wit als zwanen, aan oude praal herinneren. Het is een huis als een burcht. Indien het vrij lag en met een gracht omsloten, zou het in de volksmond ongetwijfeld eenmaal "het kasteel" geheten hebben. Zoals zoveel patriciërswoningen in Tilburg en elders werd het jaren geleden aan zijn oorspronkelijke bestemming onttrokken. Thans is hier gevestigd het "Nederlands Textielmuseum". Let wel: Nederlands en niet enkel Tilburgs museum, zoals door sommigen misschien nog wel eens wordt gedacht. Het berust dus op een brede basis, die ruime mogelijkheden biedt. Verder is het een opmerkelijk museum. Niet op de eerste plaats door de aard van het geëxposeerde en geconserveerde, maar door zijn - op het eerste gezicht - eigenlijk wat overrompelende vitaliteit, die het museum midden in het leven van alle dag stelt.

 

Het woord "museum" heeft een vaak wat "stofferige" klank. Men denkt, met de hoed in de hand bevangen door een eerbiedwaardige schroom, voort te schuifelen. In het Textielmuseum wordt ge echter al meteen met de neus gedrukt op de activiteit van een viertal wevers, die zich - twee aan twee - op lage, brede getouwen bezighouden met het weven van gobelins. Dat gebeurt niet zo maar voor de show. Er wordt aan orders gewerkt: twee gobelins, die straks het nieuwe, Tilburgse stadhuis zullen sieren. Deze, oorspronkelijke gewone Tilburgse wevers, hebben zich met enthousiasme op het oude handwerk geworpen en beleven er ook plezier aan. Er wordt immers iets gecreëerd. Draadje voor draadje - vlug gaat het nu eenmaal niet - en dag na dag, zien zij het produkt groeien in de plezierige wetenschap, dat het, tot in lengte van dagen, van de arbeid van hun handen zal getuigen. Voor het weven van gobelins, dat nu natuurlijk naar moderne dessins geschiedt, kent men twee soorten getouwen: de zg. "haute lisse" en de "basse lisse". Het verschil tussen beide zit hem hierin, dat bij de eerstgenoemde de ketting vertikaal "staat" en bij de tweede horizontaal "ligt". Dienovereenkomstig zijn de laatste getouwen laag en de eerste hoog van bouw.

 

Blik naar toekomst

In Tilburg wordt thans gewerkt op twee "liggende" getouwen, maar het museum beschikt ook over een getouw van het hoge genre. Dit staat er uitdagend te pronken en het is alsof het - bewust van vroegere glorie toen het bloemrijke taferelen draadje voor draadje heeft zien groeien - wat laatdunkend neerkijkt op zijn "lagere" broeders. Het gobelinweven is echter meer een kijken in de toekomst dan 'n teruggrijpen naar een verleden. Dit blijkt uit de aan het museum verbonden jeugdweefkring, die in '64 tot stand kwam. Kinderen van ongeveer 8 tot 12 jaar krijgen hier, bij wijze van zinvolle vrijetijdsbesteding, in een drie maal negen maanden durende cursus les in het weven van kleine wandtapijtjes naar eigen ontwerp. Daar wordt dan ook het staand getouw bij ingeschakeld.

Als derde vorm van practische activiteit stuit men in het museum nog op afdelingen handweven, waar volwassenen zich kunnen bekwamen in het duizenden jaren oude handwerk, dat - grotendeels uit liefhebberij - nog veelvuldig beoefend wordt. En dit zijn dan wel de voornaamste factoren op grond waarvan wij hierboven konden beweren, dat het museum in het leven van alle dag staat.

Uiteraard wordt men er geconfronteerd met verschillende weeftechnieken en getouwen, waarbij de leek zijn vocabulaire met heel wat technische termen ziet uitgebreid. Die gaan hem misschien het ene oor in en het andere uit, maar als eindindruk blijft er toch de bewondering voor het vernuft van de menselijke geest.

 

Hoe het was

In de afdeling Brabantse Huisnijverheid in de 18de en 19de eeuw voelden we bij ons bezoek het meest grond onder de voeten. Dat is immers een brok oud-Tilburg, zoals sommigen onder ons toch nog van nabij gekend hebben of er anders toch mee vertrouwd zijn door verhalen van het voorgeslacht. De naam Tilburg is nu eenmaal onlosmakelijk met wol en weven verbonden. Dat begon al in de middeleeuwen toen de Tilburgse keuterboer op de schrale gronden wel gedwongen was de schapenteelt als bijverdienste te beoefenen. In een lange maar boeiende geschiedenis van op- en neergang, waarbij het "op" toch steeds de overhand heeft gehouden al zijn we nu weer in een "baisse" aangeland, kwam - via een verdwenen huisindustrie - de Tilburgse wolnijverheid tot haar wereldreputatie. Zonder pijn is dat allemaal niet gegaan.

 

Oog-van-God

Bij de rondgang door deze afdeling van het museum roepen oude attributen uit de Tilburgse wevershuizen hele taferelen voor de geest alsof er op het toneel een doek wordt opgehaald. Daar is het miniatuurinterieur van de klassieke Tilburgse weverswoning. Een kamer van 8 bij 6 meter met twee getouwen. Een bedstee hoorde er ook bij en een ladder aan de zolder, de slaapplaats van de kinderen, die door een luik bereikt werd. Kaal was het er genoeg.

We hebben ze wel gekend die witgelakte muren met een paternoster aan een spijker, waar ook wel de zondagse "lôzzie" (horloge) zijn plaatsje kreeg. Verder palmtakje met wijwaterbakje, dat door een engeltje gedragen werd, en dan soms als enig sieraad een heiligenprentje met een kunstig in elkaar geknutseld lijstje, zoals dat tante-nonnekes uit een ver klooster en die je dan ook zelden of nooit te zien kreeg, met zoveel liefde en heiligheid maakten.

Vaak waakte er het alziend-oog-van-God-in-een-driehoek vanuit een zwarte lijst of een "Hier vloekt men niet". Het was een bijzonder streng, eeuwig hetzelfde oog, dat God op de Tilburgse wevers hield. Voor ons is het echter - merkwaardig genoeg - niet op de eerste plaats door zijn gestrengheid in herinnering gebleven, maar... door het feit dat Ernest Claes zijn "Witte" zich uitgerekend dit schilderij om zijn kop liet slaan, waardoor de deugniet zelf "Oog van God" werd.

Een gekleurde "huiszegen", met een Lam Gods of een Christus-aan-het-kruis er op, hing er ook wel eens in zo'n weverswoning. Gedrukt op slecht papier, geel van ouderdom, met veel blauw en geel er in, waarbij de kleuren niet goed naast elkaar geplaatst waren. In Turnhout drukten ze die dingen graag.

 

Vroom en arm

Vroom waren ze wel, die Tilburgse wevers rond 1830. En arm misschien nog meer. Dat gold zowel voor de thuiswevers als voor degenen, die op de fabrieken werkten. Een dagloon van 75 cent per uur betekende al heel wat. Geen wonder, dat het 's middags nogal eens vaak "aardappelen met lawaaisaus" was. Met deze weidse sausbenaming camoufleerde de volksmond het water, waarin de aardappelen (uit eigen hof) gekookt waren.

 

Het rijmpje in het museum:

"Ja, spoelen en weven

met nijvere hand

Dat is steeds mijn leven

Dat is mijn stand"

moet wel van een heel optimistische wever afkomstig zijn!

 

Een beter beeld van de huiswever geeft het volgende liedje:

"En weven wij op ons getouw,

Dan spuult naast ons kind of vrouw

Klosgarens op ons schietjes

En zingen we weverliedjes.

We zingen dan van erremooi

Als 'n blinde vink in zijne kooi.

We weven met handen en voeten,

Omdat we 't van erremooi moeten;

We weven dan den heelen boel,

Tussen hemel en erde op onze stoel."

Dat is die wever ten voeten uit in een notedop gepakt.

 

Foei Klaas

Respect dwong hij blijkbaar niet veel af. Er gaat het verhaal van een schareslijper, die - doorgaans vergezeld van een aantal honden - rondtrok in Tilburg en omliggende dorpen. "Klaas Hond" werd hij genoemd maar zo stond hij nergens ingeschreven in de burgerlijke stand. Wanneer dit type zijn zoon de mantel veegde, dreigde hij standsbewust met: "Als ge het nie beter doet, maak ik oe wever tot schaand van heel de familie". Dit is sindsdien anders geworden!

In geen wevershuis ontbrak het met de hand aangedreven spoelrad, waar de weversvrouw met de blauwe voorschoot voor en het kleine witte mutsje op, het garen van de strengen op de tuitjes wond, welke gevulde tuitjes in de schietspoel van het getouw terecht moesten komen. Vóór men tot spoelen kwam, was er echter al gesponnen op de spinnewielen en aan dit stadium was nog het kaarden van de ruwe wol voorafgegaan. Dit laatste gebeurde in de kaardbak met een primitief maar doelmatig staalgarnituur, dat de wolvezels uitrekte en gladstreek zodat ze gemakkelijk tot garen verwerkt konden worden. Een spoelende of spinnende vrouw behoort tot het klassieke beeld van Tilburg. Tegen het einde van de eerste helft der twintigste eeuw waren de laatsten verdwenen en de meeste wevershuisjes met hen.

 

Met de kreugel

In de huisnijverheid van de Tilburgse wolindustrie gebeurde echter meer. De thuiswever haalde garen bij de "fabriqueur" oftewel fabrikant. Het voor de ketting (schering) bestemde garen in grote bollen, de inslag op kleine pijpjes. Dat alles ging in een linnen zak en dan op de "kreugel" naar huis. De kreugel of kruiwagen vormde een onmisbaar voertuig voor de wever, want daarmee ging hij zijn afgeweven stukken leveren en hij diende hem onderweg voor bank om een praatje te maken of een pijpje te smoren. Bij de terugkomst rammelden dan de centen in de zak en dan konden er wel vijf voor een borrel af "omdat 'nen arme mens wel iets mocht hebben". Tegen het einde van de vorige eeuw ging dat gemakkelijk in het café van Mie Piek in de Heuvelstraat. "Veur in en aachter uit" heette het daar, want men reed er met kruiwagen en al binnen om het pand aan de achterkant weer te verlaten. De deuren waren speciaal daarop gebouwd. Dit café vormt nog steeds de achterbouw van de firma Pierson.

Had hij zijn garen dan was de wever zo nog maar niet aan de slag. De ketting moest gelijmd en geschoren worden. De benodigde lijm werd vervaardigd uit beendervliezen. De geur van het goedje, dat diende tot versteviging van de ketting, was niet bepaald strelend voor de reukorganen. Een hierbij gebruikte "pot" valt in het museum te zien. Het is een wel een hectoliter grote, buikvormige ijzeren ketel met twee opvallend kleine oortjes, die aan een monsterurn doet denken. Het drogen van de ketting geschiedde op straat tussen de bomen, langs hekken of op paaltjes. Bij weverswoningen te drogen hangende kettingen vormden een karakteristiek voor het Tilburgse "stads"-beeld uit die dagen.

 

Monnikenwerk

Op de scheermolen werd de ketting in conditie gebracht voor het getouw en dan begon het monnikenwerk van het aanknopen, het steken door de hevelgaatjes en het rijgen door het riet. Duizenden draadjes, één voor één. Om tureluurs van te worden! Dan eindelijk kon het getouw gaan kletteren met zijn trage, droge slag van de slagers rechts en links, die de spoel tussen de wijkende draden joegen zoals deze er in vroeger dagen met de hand doorheengegooid was. Dan ging het: draad na draad, schot na schot. Dat geluid snikte de wever uit in zijn lied: "Gin brood, gin mik! Ochod, ochod, ochod!...

De wever werkte in letterlijke zin met handen en voeten. Hij zat daarbij niet eens, maar hing in het getouw met een schuine plank als steun voor het zitvlak. Zo kon hij het best met het hele lichaam kracht zetten. Zo'n getouw vindt ge in het museum. Het is "'t ketaaw" van Mie van Gorp-Bokhamer, de laatste thuisweefster van Pessers van Zuylen uit de tijd rond 1830. Uithollingen van slijtage in het hout trokken er het spoor van de handen van geslachten, die hier nijverend zijn heen en weer gegaan. Het getouw van Mie van Gorp is nu museum-fähig gemaakt. Het blinkt vermoedelijk schoner dan ooit te voren.

 

Weverspatroon

Een groot, geschilderd houten "borstbeeld" van St. Severus kijkt er welgevallig naar. Zelf wever uit het Italiaanse Ravenna werd hij tot patroon der wevers verklaard en als zodanig in Nederland, België en Duitsland al sinds 1580 erkend. De heilige is rond het jaar 400 overleden. Hij wordt voorgesteld met een schietspoel in de hand en een duif op hoofd of schouder. Dit laatste vanwege "de verhevenheid van zijn predikaties". De duif is bij het Tilburgse beeld, waarvan men de ouderdom niet kent, verdwenen. En aangezien het beeld geen voeten heeft, mist men er ook het weefgetouw, dat men op deze plaats placht aan te treffen. In Tilburg hebben wij nooit zoveel over St. Severus horen praten. In de twintigste eeuw slaat hier de klok St. Lambertus. Rond 1900 had Tilburg echter toch de Textielarbeidersbond "St. Severus", die echter een paar jaar later ten onder ging. Een staking te Goirle moet hieraan niet vreemd geweest zijn.

 

Boeiend tafereel

De patriarchale vorm van de huisnijverheid laat het museum spreken door een levensgroot tafereel van een op zijn zondags uitgedoste weversvrouw met witte muts, die haar orders komt halen bij de fabrikant. Haar principaal in zwart pak bestudeert, zittend aan tafel, in een gewichtig, met de hand geschreven boek, wat het deze keer zal zijn, terwijl de rijzige met goud behangen "principaalse", dat is de mevrouw van de patroon, toeziet. Het tafereel geeft een goed voorbeeld van de kleding van die tijd. Zo spreken hier de stomme dingen hun taal en rijst facet na facet voor de geest van een oud-Tilburg, waaraan de herinnering nog niet bij allen verdwenen is.

 

Teruggrijpend op de aanvang van ons artikel is nu eigenlijk weer de ring gesloten: van het weven met de hand in het zweet des aanschijns, naar het weven met de hand in veredelde en sociaal geavanceerde vorm van kunstnijverheid en vrijetijdsbesteding. Zo staat het Nederlands Textielmuseum midden in de actualiteit.

 

PIERRE VAN BEEK