CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
HOME 
BRABANTS
KUNST
FOTOGRAFIE
TEKSTEN
AUTEURS
AUDIO
SPECIAAL

PRINT

Pierre van Beek - Heemkunde-artikelen

 redactie: Ben van de Pol

 

Venloon op de vlucht voor het zand

Het Nieuwsblad van het Zuiden - maandag 6 april 1970

Loon op Zand voert niet zonder reden zijn huidige naam. Stuifzand drukt nog altijd een stempel op deze plaats, nadat het reeds in de voorbije eeuwen daar een zelfs dramatische en tegelijk tragische rol heeft gespeeld. Zo tussen de jaren 1390 en 1394 heeft het zand zich zulk een vijand van de bewoners getoond, dat deze geen andere uitkomst zagen dan maar te bukken in de strijd tegen de elementen. Geleidelijk aan werd hun woonplaats onder het steeds verder opdringende zand bedolven, een situatie, die ten slotte zó onhoudbaar werd, dat men in 1394 besloot het dorp te verplaatsen. De oude kerk was steeds moeilijker bereikbaar geworden en toen de kasteelheer elders een nieuwe had laten bouwen, kon de oude in de steek worden gelaten. Om de nieuwe kerk, die rond 1395 tot stand kwam, vormde zich ook een nieuwe kern. Tenslotte kwam dit hier op neer, dat het oude Venloon zich "zes boogscheuten", dat was een kwartier gaans, naar het westen méér in de richting van het kasteel verplaatst had. Wel een merkwaardig feit in de geschiedenis van een dorp.

Venloon beschikte echter niet alleen over zand maar ook over veengebieden. In de zestiende eeuw deden zich hier een paar maal ernstige veenbranden voor. Rond 1600 en 1737 werd het dorp door andere zware branden geteisterd. Ook de St. Elisabethvloed van 1421 liet het niet onaangetast. Dit alles plus krijgsrumoer en godsdienstvervolging was weinig bevorderlijk voor de welstand der bevolking. Men was arm en bleef arm, zodat nog tot in het begin van deze eeuw het versje opgang deed: "Loon op Zand, licht volk licht land, ze schooien de kost en stelen de brand". Met de opkomst van industrie is hierin geleidelijk verandering gekomen en werd dit alles tot historie en folklore. In de nabijheid van de plaats, waar eens het zand een voortdurende bedreiging vormde, ontmoet men thans een uitgestrekt gebied met de meest fraaie bungalows en villa's. Zij vormen de prelude op de mooie bossen van de Loonse Duinen, een heerlijk gebied voor stille recreatie.

 

Het ontstaan van het oude Venloon gaat verloren in de nacht der eeuwen. Er bestaan wel documenten uit 1191 en 1179, waarin de naam Loon voorkomt, maar daar valt niet uit op te maken welk Loon er bedoeld wordt. Zij bieden derhalve geen houvast. Wél staat vast, dat in 1233 de hertog van Brabant en Lotharingen Hendrik de heerlijkheid aan de abdij van Tongerlo schenkt, waarbij Tongerlo het recht van pastoorsbenoeming kreeg toebedeeld. Dit wijst op het bestaan van een kerk. Dan zou Loon zelf al veel vroeger gesticht kunnen zijn. Misschien wel tussen 1100 en 1200. In 1267 bevestigt Paus Clemens IV de stichting van de kerk, die toen St. Willibrordus tot patroon had. Deze kerk heeft tot rond 1395 dienst gedaan, namelijk tot het tijdstip dat de Loonse heer Pauwels van Haestrecht de nieuwe kerk liet bouwen, waarvan hierboven al gesproken werd. St. Willibrord heeft toen als patroon het veld moeten ruimen voor St. Jan de Doper, nog altijd de patroon van de Loonse kerk. In verband met die St. Willibrordus is het niet onwaarschijnlijk, dat men te Venloon reeds vóór de ingang van de elfde eeuw een of ander bedehuis heeft gekend. Bewijzen daarvan zijn echter niet gevonden.

 

Ven en veen

Loon op Zand werd vroeger algemeen Venloon of Venloen en soms ook wel Veenloon genoemd. Het ontleende die naam aan de hier aanwezige vennen, die in Holland ook wel "veenen" werden genoemd, en aan de aanwezigheid van bos, "Lo" betekent o.a. ook bos. De "n" waar men in Loon nog mee zit, wordt wel in verband gebracht met het oude graafschap Loon of Looz, dat zich in Belgisch Limburg uitstrekte. De Van Hoornes, waaruit de eerste heren van Loon stammen, waren ook bezitters van het graafschap Loon. De invloed van dit graafschap zou in onze gewesten veel sterker zijn geweest dan aanvankelijk werd aangenomen. In het oudste, bekende geschreven stuk is sprake van de "villa de Venloene". Dit kan op Romeinse oorsprong duiden.

De vennen, venen en grote plassen lagen vooral in het noordwesten en westen. De meeste daarvan zijn verdwenen, maar leven nog voort in namen als Grondloze Meerke, Craenven, de moeren van Vrouwe van Renesse, Noermansputten, Plakkeven en Leikeven. Restanten van de twee laatste bestaan nog. Zij liggen bij de noordelijke grens van Tilburg. Het Leikeven zelfs voor een deel, het kleinste, op Tilburgs gebied. Dit Leikeven stond vroeger onder de jeugd van noord-Tilburg bekend als het "Loons Laaike", waar men op mooie zomerdagen ging zwemmen.

Maar ook de zandverstuivingen drukten een stempel op Venloon. Zo werd het later - ook al om het van andere Loons te onderscheiden - Loon op 't Sandt genoemd. Daaruit werd de huidige naam Loon op Zand geboren.

 

Turfvaart

De Loonse vennen en venen hebben een belangrijke rol gespeeld in de produktie van turf. In 1396 kreeg Pauwels van Haestrecht (getrouwd met Elsbeen van Dalem, een zuster van de heer van Dongen) van de hertogin van Brabant Johanna vergunning tot het graven van een vaart voor het turftransport. De vaart kwam er, maar Pauwels heeft dat zelf niet meer mogen beleven, want hij overleed vóór de voltooiing. Ze liep van 's-Gravenmoer naar Den Bosch langs Capelle, Loon op Zand, Sprang, Baardwijk en Drunen. Gedurende twee eeuwen vormde zij een drukke verkeersweg. Het vervoer van de turf geschiedde met platboomde vaartuigen naar de Dieze en vandaar ging de turf verder naar Holland en Gelderland. Pauwels' opvolger, zijn zoon Dirck van Haestrecht, stak er de profijten van in zijn zak. Het vaargeld bedroeg een dubbeltje per schip. Er waren vaak jaren, dat dit de heer van Loon op Zand een duizend gulden per jaar opbracht.

Het Vaartkwartier ontleende zijn naam aan dit turfkanaal, dat bij de St. Elisabethvloed in 1421 veel schade opliep. Na in 1516 hersteld te zijn raakte de vaart later meer en meer in verval, mede doordat de turf opraakte en er rond 1670 zoveel turf vanuit Holland in Den Bosch werd aangevoerd. Ten slotte werd zij niet meer gebruikt. Na eeuwen valt er echter nog altijd een overschot hiervan duidelijk waar te nemen. Het draagt de naam van Bossche Sloot, die tussen Engelen en Den Bosch in de Dieze uitmondt. Het is een rechte, dichtgegroeide laagte met hier en daar water er in.

Venloon heeft een paar maal ernstige veenbranden beleefd. Van Oudenhoven noemt er twee, die van 1541 en 1590. Zoals bekend vreet vuur zich in veen ondergronds voort. Hoeveel water men ook op het vuur goot in 1541, men kon de brand niet geblust krijgen voordat men een gracht om het brandende terrein had gegraven. Daarbij werd medewerking verleend door inwoners van "Tielburch" en "Dungen" en van verschillende andere omliggende plaatsen. De rook- en vlammenmassa was zó groot, dat "zelfs de lucht er door in brand leek te staan". Goropius Becanus, die blijkbaar van deze brand ooggetuige is geweest, noemt hem een "onderaardse brand", maar verbetert dan gauw zichzelf leuk met de opmerking, dat men dit zo niet kan zeggen, maar dat men moet spreken over een brand onder de venen "want de aerde en brandt niet". In 1590 was er weer alarm voor brand in de moeren. Beide branden zijn ook door Grammaye beschreven.

Behalve de veenbranden beleefde Loon een catastrofe op de 31ste mei 1737 toen bijna het hele dorp afbrandde. Het vuur ontstond aan de oostzijde van de Straat en werd door een sterke oostenwind aangewakkerd. Het sloeg van het ene pand op het andere over en in een half uur tijds waren méér dan vijftig gebouwen in de as gelegd. De slachtoffers konden bijna niets redden. De brand was ook daarom zo catastrofaal, omdat in die tijd veel huizen met stro of riet waren gedekt. Bij de heropbouw werd deze dakbedekking door pannen vervangen. In 1625 waarde er de pest rond en in 1748 vermeldt het dodenregister het abnormaal hoge getal van 265 sterfgevallen. Dit is dan voorlopig wel genoeg van de ellende.

 

Intimiteit

Wie Loon op Zand nu vanuit Tilburg binnenrijdt en dan rechts afslaat, richting Udenhout, passeert een driehoekig pleintje met een paar dikke platanen er op. Dat is het Oranjeplein, dat aan zijn basis wordt afgesloten door de zich nogal uitdagend opdringende schelpkiosk. Afgezien daarvan vonden wij aan dit tot parkeerplaats ingerichte pleintje een sfeer van een plezierig aandoende intimiteit, omdat hier nog iets van het oude Loon blijkt te ademen. Aan de ene zijde staat een drietal oude geveltjes, alle verschillend en met een eigen identiteit, waarvan er één zijn standsbewustzijn uitdraagt door de "dure" sierlijsten om deur en ramen.

In een uitspringende hoek bij het pleintje duikt de verrassing van een popperig huisje op, slechts een paar meter breed maar met een dapper topgeveltje met daaronder niets dan een deur en een raam, waarvoor dit geveltje nog juist een plaats biedt. Het antieke bovenlicht is echter ook in volle glorie aanwezig. Bij iedere rondvaart door de Amsterdamse grachten wordt de bezoeker het smalste huis van de Amstelstad getoond. Hebben we hier soms met het kleinste huisje van Loon op Zand te maken zonder dat de VVV-folders dat vermelden?

Het Loons poppenhuis zit bescheiden en wat schuchter vastgekleefd aan een breed pand, dat thans tot twee woningen is ingericht. Vroeger vormde het één pand. "Dit kan best het oudste huis van heel Loon zijn", zegt een man, die er iets meer van blijkt te weten. Zonder moeizaam in zijn geheugen te graven draait hij het lijstje van bewoners af. "Hier heeft vroeger de rentmeester van de heer van Loon op Zand, de prins Van Salm Salm gewoond. Toen was het katholieke en daarna protestantse pastorie. Er heeft een douanier gewoond, een ontvanger. Daarna was het café van Van de Hoven, ook smid Verhoeven zat er, die in een schuur smeedde. Diens schoonzoon Jac Bouman volgde hem als smid op, maar deze smeedde in het kleine huiske, dat ge daar in de hoek ziet." We weten niet of het allemaal klopt, geven maar door zoals het ons verteld werd. Wel weten we zeker, dat er weleer twee platgeschoren lindebomen, die met de kruinen in elkaar gegroeid waren, vóór dit pand gestaan hebben, want daarvan kregen we ergens een oude ansichtkaart onder ogen.

Over dit kleine wereldje van het Oranjeplein waakt, vanaf enige afstand en over de huizen van de dorpskom heen, de met veel natuursteen versierde kerktoren van rond 1500, die altijd met één oog in de moderne muziekkiosk loert.

 

Kerkakker

Op deze middag hebben we ook gestaan aan de Kerkakker, de plaats van het oude Venloon, dat tegen het einde van de veertiende eeuw onder het zand bedolven raakte. Hij ligt nabij het Land van Kleef ten noorden van het bungalowpark, in de bossen, niet ver verwijderd van de rechtse kant van de Waalwijksebaan. Van daaruit komt ge er door over de Takkenberg naar boven te klimmen. Op de thans in omloop zijnde stafkaarten van de topografische dienst (1959) is hij gemakkelijk als een witte vlek zonder naam terug te vinden.

Ongeveer in de meest rechtse oostelijke hoek moet de oude St. Willibrorduskerk van vóór 1392 gestaan hebben. Het betrof hier een zogenaamde eigen kerk. Dat wil zeggen, dat de eigenaar van Loon op Zand (hertog van Brabant en Lotharingen) in dit geval ook de eigendom van de kerk bezat en de priester voorstelde, die daar pastoor zou zijn. In 1232 had hertog Hendrik het recht van aanstelling echter opgedragen aan de abdij van Tongerlo. Enige eeuwen later ontstond over dit recht een ernstig verschil van mening met de plaatselijke heer der Heerlijkheid. Dit liep zó hoog, dat Paus Julius III er in 1550 aan te pas moest komen om de moeilijkheden uit de weg te ruimen. Het kwam daarbij tot een compromis, waarbij bepaald werd, dat "de begeving" van de kerk om beurten door de prelaat van Tongerlo en door de heer van Loon op Zand zou geschieden.

 

Oudste pastoor

Het pastoorsambt moest echter steeds in handen zijn van een priester, die geen kloosterling was. Hierop blijkt echter één keer een uitzondering te zijn gemaakt en wel in 1607 met pastoor Bernardus Boonen. Deze was kanunnik van Tongerlo. Vermoedelijk waren er toen geen seculiere priesters beschikbaar. Hij werd aangesteld door bisschop Masius maar nog binnen het jaar naar Breda verplaatst, waar hij op 5 november 1622, pas 47 jaar oud, stierf. In Breda had hij zich - zo staat er geschreven - "door zijn welsprekendheid en door zijn verstandige ijver in het weerleggen der dolingen tegen het katholieke geloof zeer beroemd gemaakt".

De eerste vermelde pastoor van de Willibrorduskerk is Peter Coelborne. Zijn naam komt voor in de Bossche Protocollen als in 1384 te Odenhout (Udenhout) aan de Hessendove(??) een beemd verkocht wordt, voorheen eigendom van Peter Coelborne, pastoor van Loen.

 

Geen kapelletje

Tot in de tweede helft van de zestiende eeuw heeft aan de huidige Kerkakker de verlaten en steeds verder in verval geraakte oude kerk gestaan. Daarna zijn de resten, met toestemming van bisschop Metsius, afgebroken. In die tijd is er sprake geweest van daar ter plaatse, als herinnering aan de oude kerk en haar patroon, een St. Willibrorduskapelletje te bouwen. Vermoedelijk is dit plan nooit uitgevoerd. Van een dergelijk kapelletje zijn tenminste geen sporen gevonden. Zoals reeds vermeld kreeg de door Pauwels van Haestrecht rond 1395 gebouwde nieuwe kerk - de huidige Loonse kerk met veel verbouwingen - Sint Jan de Doper tot patroon.

Op en nabij deze Kerkakker moet dus eigenlijk de kern van het oude Venloon begraven liggen. Er zijn in het verleden opgravingen gedaan, die evenwel door geldgebrek te vroeg moesten worden stopgezet. Men is daarbij rond de oude kerk op een aantal graven van vóór 1396 gestuit. Op een diepte van ca. 90 centimeter werd steenpuin en mortel gevonden van vermoedelijk de oude kerk. Naast het voormalige kerkhof zijn bovendien prehistorische vondsten, o.a. uit het neolithicum aan het licht gekomen.

 

"Gekke dingen"

Na kennisname van het bovenstaande wekt het wel geen verwondering meer, dat de volksverbeelding zich van de Kerkakker heeft meester gemaakt. "Lang na de afbraak van de kerk gebeurden daar gekke dingen", zeggen de mensen en ze noemen u de namen van de mensen, die het zelf beleefd hebben maar die natuurlijk allemaal ter ziele zijn.

Een honderd jaar geleden gingen op een zeer winderige novemberavond Jan Besteren en zijn broer Josup met de kar door de Waalwijksebaan naar Waalwijk. Bij de akker gekomen hoorden zij een wonderschoon gezang: "Als van engelen!" Ook het paard hoorde die zang. In plaats van door een magische vervoering gegrepen te worden, deed het echter wat méér des paards is: het werd schichtig en sloeg op hol. De Roestelberg kon dier en kar niet weerhouden. Pas in de Grote Straat te Waalwijk slaagde men er in het paard tot staan te brengen. "De oude Graard heeft het door zijn grootvader horen vertellen"... Nog een verhaal van hetzelfde kaliber. Mensen, die 's nachts om 12 uur over de Baan van de Waalwijkse kermis naar Loon terugkeerden, zagen in de buurt van het oude kerkhof een hele begrafenisstoet. Er liepen ook vrouwen in zwarte falies mee. Ze hebben hun belevenis in het dorp verteld en daarna is ze van mond tot mond blijven gaan door de geslachten. Maar misschien wilt ge op de dag van vandaag zelf eens een proef nemen. Dan moet ge op een avond naar de Takkenberg gaan, die tegen de Kerkakker ligt. Krab daar een kuiltje in de grond, dan hoort ge, als ge heel goed luistert, de klokken van de verdwenen kerk luiden...

 

Moordaanslag

Ten slotte nog een verhaal, dat waar gebeurd is. Op 29 juni 1876 zat, kort voor de aanvang van de mis, de protestantse kommies K. in de katholieke kerk. Dat trok in de sacristie de aandacht en pastoor G. van den Heuvel besloot eens "brevierend" door de kerk te lopen om poolshoogte te nemen. Plotseling vloog de kommies op hem af en poogde de pastoor met een mes te steken. De pastoor werd echter door kerkbezoekers gered, o.a. door de 22-jarige Loonse Wouterina Kroot, die als nogal potig bekend stond en de bijnaam van "Bella" droeg, en door Cornelis van de Velden, alias "de kurassier". Er wordt nog bij verteld, dat de kommies in de achtervolging van de pastoor met zijn mes in de deur van de sacristie stak. De sporen hiervan zouden nog lang te zien zijn geweest. De pastoor werd niet gewond, maar het kerkvolk was intussen toch getuige geweest van een moordaanslag. Pastoor Van den Heuvel, die 26 augustus 1821 in Veghel werd geboren, is tien jaar na de aanslag, op 26 januari 1877 te Loon op Zand overleden. Wouterina Kroot stierf te Loon op Zand op 5 september 1909 op 65-jarige leeftijd. Van beiden hebben wij de bidprentjes gezien.

 

Harde waarheid en verdichtsel spelen zo doorheen in Loon met zijn mooie, beboste duinen en zijn rijke historie. Vermeld zij ten slotte nog, dat wij voor onze gegevens gebruik gemaakt hebben van Van Oudenhoven, v.d. Aa, Coppens, Schutjes, Renaud en plaatselijke schrijvers als Van Beers en Rijkers.

 

PIERRE VAN BEEK