De
Moeren... Wat een woord, bezwangerd met klank en kleur. In de
trage gang zit de zuiging van de zompige vegetatiemat, maar
ook de dreiging van een op de loer liggend onheil, altijd
bereid zijn slag te slaan onder een schijnheilig gezicht van
onschuld. Geen wonder dat de mensen de Moeren mijden, er met
onverholen eerbied over spreken en vroegere, méér
bijgelovige geslachten dan het huidige, er hun verhalen om
gesponnen hebben. Wat gebeurde er immers niet allemaal in de
Moeren? Daar zwierven de "witte wieven", dansten de
dwaallichten en werden reizigers naar hun verderf gelokt.
Er
bestaan niet zoveel moeren meer in onze streken. Reusel bezit
ze nog. Niet zo klein, ook al vormen ze eigenlijk slechts een
restant van de veel grotere moeren, welke zich tot vóór de
laatste wereldoorlog ten zuiden van Reusel, op Belgisch gebied
langs het Kempisch kanaal, uitstrekten van Arendonk tot Postel.
De Belgen hebben daar sindsdien flink ontgonnen en honderden
hectaren van weleer ontoegankelijke gebieden zijn nu in
cultuur gebracht. Toch bleven er ook daar restanten over.
Wie
deze streek nu kriskras doorkruist, behoeft over niet veel
verbeelding te beschikken om zich dit brok oernatuur van de
Kempen opnieuw voor de geest te roepen en in de greep te
geraken van de oude betovering. Dit gebeurt des te
gemakkelijker als ge wandelt van grenspaal 201 naar paal 202,
de zandweg tegen de grens, die in vroeger tijden de Witheren
van Postel als een dam dwars door de moeren gelegd hebben.
Over de dikke klotlaag heen. Dat is nu een Belgische
landbouwweg geworden. Ten noorden daarvan dreigen echter nog
altijd de Reuselse Moeren. In het licht van de vroegere
situatie krijgen zij voor de bezoeker van heden weer iets van
het oude reliëf. Dat ondervonden wij op een avontuurlijke
expeditie door dit verraderlijke oord, waar men zonder gids
dient weg te blijven.
De
Moeren liggen in een uiterste hoek van Reusel tegen de grenzen
van Arendonk en Postel en staan - met belendende bossen - als
natuurmonument geklasseerd in het "Groenplan". Ze
hebben die onderscheiding mede te danken aan hun kwaliteit van
vogelreservaat. Met de aansluitende bossen van het Goor zijn
ze zeer rijk aan allerlei vogelsoorten, ook de steeds
schaarser wordende roofvogels. Zelfs de valk komt er voor. In
1943 krioelde het er van de zeemeeuwen, die volgens een boer
zich hier thuisgevoeld zouden hebben door het zout van de
kunstmest op de akker.
Prima
klot
Onze
gids kent de Moeren op zijn duimpje. Hij heeft er in de oorlog
nog turf gestoken en er met vele anderen ondergedoken gezeten
als de Reuselse grond te heet onder de voeten werd. Daarmee
volgden die onderduikers het voorbeeld van misdadigers uit
vroeger dagen, die zich hier aan de arm van de gerechtigheid
trachtten te onttrekken. Nog altijd dankt een deel van de
Moeren hieraan in de volksmond de naam van
"Diefhoek".
Nu
wordt er in de Moeren geen turf meer gestoken. De putten van
de oorlog liggen opnieuw te vervenen. Dat duurt zo'n zeventig
jaar alvorens ze weer helemaal zijn dichtgegroeid en in
exploitatie genomen kunnen worden. Het was prima klot, die er
hier uit de moeren naar boven werd gehaald. Het steken
gebeurde in grote pakken. Deze werden aan de kant op maat
gestoken en dan in zg. korven te drogen gezet. "Zo mals
als boter kwam die zwarte turf eruit. Aan de lucht werd hij
keihard, zodat ge er geen spijker in kondt slaan. En branden!
Tegen kolen aan!"
Het
klopt als Schutjes in zijn tijd vertelt, dat er in het moeras
eeuwenoude bomen van grote lengte en zwaarte zijn gevonden.
Onze gids accepteert echter niet de toevoeging, dat die bomen
- eenmaal aan de lucht gekomen - tot stof vergaan. Hij heeft
een tegenovergestelde ervaring opgedaan. Dat hout wordt door
drogen keihard. Tijdens dit "klotcollege" zijn twee
paar voeten in tot de knie reikende rubberlaarzen geraakt.
Onze laarzen blijken een maat te groot, maar dat mag de pret
niet drukken. Het nadeel daarvan zal zich pas later openbaren.
Van de kant waar onze gids de Moeren aanpakt, tonen zij zich
aanvankelijk niet zo afwijzend. Zij stellen zich nog niet
teweer tegen de indringer, want er loopt een oud karrespoor
met kniehoog gras en bunt tussen schaarhout. Eens heeft het
gediend voor de afvoer van de turf, maar dat moet wel lang
geleden zijn.
Als
Vergilius...
Het
moer speelt een gluiperig spel, als een lokkende sirene.
"Kom maar, kom naderbij. Het gaat nog wel", zo
fluistert het moer en het is moeilijk aan de verleiding
weerstand te bieden. Ook dan wanneer, op slechts enkele
schreden rechts of links, tussen de geurige gagelstruiken de
waterplassen aardedonker opduiken zonder een spier van hun
gezicht te vertrekken. Had Vergilius de Reuselse Moeren
gekend, dan zou hij ongetwijfeld via deze oorden Aeneas naar
de Hades hebben geleid.
Het
is hier, dat gij u begint te realiseren, hoe gebieden als deze
in vroeger tijden tot de verbeelding van de mensen gesproken
hebben. Misschien dat diezelfde verbeelding de diepten
overdrijft. Wie deze gepeild heeft? Maar de moeren spreken
niet. Zij volharden in een dreigend zwijgen, wel bewust van
eigen macht.
Verzonken
koe
In
dit zuigende veen is trouwens niet zoveel diepte nodig om een
zware prooi in weerloze omknelling te vatten. Bestaat er niet
het verhaal van een Reuselse koe, die hier verzeild was
geraakt en reddeloos ten onder ging, omdat de redders nergens
voldoende grond onder de voeten konden houden? Misschien wordt
uit een moerput ooit een karkas opgedolven of mogelijk een
heel kadaver indien het moer het heeft willen conserveren. Dat
zal dan niets met prehistorie te maken hebben, maar alles met
een doodgewone koe van een Reuselse boer.
Wie
de moeren niet enkel zien maar beleven wil, er mee oog in oog
wil staan om de huiver van geslachten zonder goedgebaande
wegen te ondergaan, kan niet op de vaste grond blijven. Onze
gids, die zich met ontbloot bovenlijf als een Tarzan door
opdringerig struikgewas een weg heeft gebaand, maakt de weg
vrij voor het avontuur naast het oude karrespoor en tast
direct het moer aan. "Kijk, dat doen we zo! Op buntpollen
en liggend struikgewas kunt ge rustig staan. Op doordrenkt mos
de voet zo kort mogelijk laten rusten en meteen weg wezen voor
de volgende stap. Nooit het volle gewicht op één voet laten
drukken. Open water mijden!" Ziedaar de handleiding.
Hink-stap
"Zullen
we dan maar?" Daar gaan we, in snelle hink-stap-sprongen.
Nu eens rechtuit, dan weer naar rechts of met een abrupte hoek
naar links, alles naargelang de situatie dit vereist. De
drijfnatte mosplakken komen bij iedere aanraking van de voet
in actie om hem in te kapselen en weg te zuigen, maar zo'n
voet is telkens op tijd weg in de dans over het papieren
zoldertje. Iedere wat stevige pol of struik betekent een korte
verademing en een gelegenheid tot verdere terreinverkenning.
Door de soms dichte begroeiing van gagel, die meer dan een
halve meter hoog staat, valt er niet te overzien wat
daartussen verscholen ligt. De ervaring leert echter spoedig,
dat we bij de gagel vaak met meer hoger liggende gedeelten te
maken hebben, die minder voorzichtigheid vereisen.
Dan
staan we plotseling voor een roerloze waterplas. Hij zou
donker geweest zijn als de Styx, de rivier van de onderwereld,
indien er niet de witte waterlelie haar brede, groene bladeren
had uitgespreid. De tijd van bloei schijnt nog niet
aangebroken, maar het blankste wit van de wereld barst toch al
uit de groene kelkbladen als aankondiging van het grote feest,
dat over enige dagen beginnen gaat. Hier toont het moer zich
op zijn best in zijn tijdloze flegma. Het is wel tot pronken
bereid, maar gaat geen stap uit de weg. Al zoekende proberen
we langs een ontwijkende omweg een meer begaanbaar terrein te
bereiken, waar een witte klad van honderden uitgestoken
vlaggetjes van het veenpluis vertrouwensvol wenkt.
Misstap
De
onvermoeibare Tarzan beschrijft een grote bocht door het moer,
dat ons nu helemaal heeft opgenomen. Als hij een voorsprong op
zijn volgeling met de te grote laarzen heeft genomen, gebeurt
het. Een verkeerd berekende stap schampt af langs een pol en
nog voordat wij ons realiseren kunnen wat er eigenlijk
geschiedt, staan we met een ontlaarsde voet op vochtig mos met
achter ons een ironisch grijnzende laars, bijna tot aan de
schachtrand weggezakt in het moer. Zij had geen twee
centimeter dieper moeten doordringen, of ze zou tot aan de
rand met brak en troebelig moerwater gevuld zijn geweest. Met
een lekker droog interieur vraagt ze om bevrijding. Dat blijkt
echter eerder gezegd dan gedaan. Onze moeilijke positie laat
slechts het gebruik van één hand toe. Tegen zó weinig
kracht pleegt het moer verzet. Pas als we een steviger
staanplaats gekozen hebben en met twee handen en volle kracht
aan de laars kunnen gaan hangen, laat het tegenspartelend veen
zijn prooi vrij. Een ervaring en een natte voet zij wat er
overblijft van het verrassend avontuur, dat Tarzan niet eens
heeft gemerkt. Zó voelt hij zich in zijn element.
Houtbarrière
De
route voert verder naar het oosten met de bedoeling via een
boog door het noorden weer naar 't punt van uitgang terug te
keren. Ergens in het verder gelegen Goor klinkt de roep van
een koekoek. Hoog boven onze hoofden planeert een roofvogel om
even later in een brede scheervlucht achter de bossen te
verdwijnen. Er is geen tijd om hier veel aandacht aan te
schenken. Er moeten weer plassen met waterlelies gerond
worden, smalle plekken gezocht in opduikende sloten. Het
dichter wordend struikgewas schuurt langs onze kleren, takken
buigen krakend of zwiepen venijnig terug met een bloedende lip
als resultaat. Een niet ingecalculeerde knieval in nat mos
tekent een fraaie landkaart in onze lichtgrijze broek en dan
zitten we vast in een moeilijk te doordringen barrière van de
hier welig tierende vuilboom. Een nieuwe terugtocht met een
nieuwe omweg langs open water.
Voortdurend
geploeter en dan staan we eindelijk weer - weliswaar nog ver
in de rimboe - op het van de start bekende karrespoor. Met
tijd om uit te blazen en de met zweet vermengde zwarte en
groene vegen van het gezicht te wissen. Dat gezicht, die
handen en die kleren nemen echter de geur van de Reuselse
Moeren mee naar Tilburg. Een heerlijke geur! Een aroma, dat de
auto vult en als blinde passagier meerijdt naar de stad. Het
is de geur van gagel, het symbool van de zomer in het oude,
Kempische land, waar eens de heiden de hemel raakten. De
verwelkoming door haar, die onze zorgen deelt: "Waar
stink jij toch naar?" kon daar niets aan veranderen!
PIERRE
VAN BEEK |