"Mijnheer,
ik moet oe eens iets vertellen"... Met die woorden
lichtte een niet meer zo jonge Tilburger zijn verschijning in
ons bureau toe. "Ge hebt misschien wel eens gehoord van
het "Wonderlicht boven de Hasseltse kapel"...
"Neen, dat hebben we helaas niet." "Och ja, dat
zal dan wel nie! Gij kunt dat eigenlijk ook nie weten. Daar
zijde te jong voor en 't is al zo lang gelejen. 't Gebeurde in
1904 en nou schrijven we 'vier en zistig'. Reken 't dan maar
uit. Dat is zestig jaor! Ja, 't was toen wel 'nen aandre
tijd!"
Maar
met deze omhaal van woorden, die nu eenmaal de Brabander en
dus ook de Tilburger van de oude stempel kenmerkt, bleek de
inleiding nog niet voltooid en dus ging onze man verder:
"Ach ge zijt nog jong, ge had nie zoveel vertier... en ge
weet hoe dat gaat... Ik heb als jongen eens een héél lelijke
streek uitgehaald. Eigenlijk weet niemand dat ik er bij was...
Mijne naam moete nou ook maar nie noemen...
Hoe
de vork aan de steel zat
Nu
worden we toch wel wat nieuwsgierig. We verwachten in
vertrouwen deelgenoot te worden van een of ander
verschrikkelijk gebeuren, wat ons het gevoel geeft van een
biechtvader tegenover een penitent, die een bezwaard geweten
komt ontlasten.
"Kijk,
mijnheer, ik heb het veur oe gemak opgeschreven. Ik hoop, dat
ge het kunt lezen, maar ik zal het oe zelf ook nog wel eens
vertellen" en dit zeggende haalt hij uit zijn binnenzak
een aantal dichtbeschreven vellen papier met doorhalingen en
correcties voor de dag. Terwijl hij de vellen regel voor regel
naloopt, komt het verhaal van deze erenswaardige burger, die
zijn partij in het maatschappelijke leven goed heeft
meegeblazen, uit de doeken.
Omstreeks
1904
Omstreeks
1904 is boven de Hasseltse kapel een "wonderlicht"
verschenen, dat in het gemoedelijke Tilburg van die dagen
nogal enige sensatie heeft verwekt. Verschillende schrijvers
zouden in de loop der jaren getracht hebben het gebeuren te
reconstrueren en er zijn toen - volgens onze zegsman -
verhalen voor de dag gekomen, die kant noch wal raakten, al
bedoelden de schrijvers het allemaal heel goed. Hij alleen kan
vertellen hoe de vork precies aan de steel stak, want hij was
er zelf bij.
Maar
er gaat eerst weer een nieuwe inleiding vooraf. In die tijd
van de eeuwwisseling werd het noorden van de stad Tilburg
omgeven door mooie bossen van de familie Houben. Die bossen
bestonden uit twintigjarige, hoogopgaande dennen. Het bos was
prachtig goed onderhouden door twee boswachters Jaon Vermeulen
en Nies van den Hout. Deze bossen strekten zich uit vanaf de
weg naar Dongen tot de weg naar Loon op Zand en op een diepte
van enkele kilometers ten noorden van de Hasselt. (Dit was de
befaamde "Houbens maast")
Nonvlinders
Op
zekere dag verscheen in deze bossen de zogenaamde nonvlinder,
een zeer schadelijk insect. Deze vlinders doken daar opeens in
een zodanige massa op, dat in één dag de bomen van een heel
blok totaal kaal gevreten werden, waardoor het bos hier
waardeloos werd. Om deze plaag te bestrijden werden de gehele
Nederlandse houtvesterij en het Staatsbosbeheer in het geweer
geroepen, welke instanties hun mannen in de Hasselt bij
burgers inkwartierden. Men legde in de lanen grote hopen van
bijeengeraapt hout en spelden (naalden) aan, die des avonds,
als het donker was, in brand werden gestoken. Over chemische
bestrijdingsmiddelen zoals heden ten dage beschikte men toen
natuurlijk nog niet.
Deze
brandende hopen leverden een spectaculair schouwspel op. Het
was voor Tilburg weer eens wat anders dan onder 'n
bronolielamp te zitten rikken mee een "half maatje"
of een "tenne bruukske" op de blankgeschuurde tafel.
Met drommen trokken de Tilburgers dan ook op naar de Hasselt
om te zien hoe die duizenden en duizenden "witte
motten" als sneeuw in de vlammen hun dood tegemoet
vlogen. "Er werd nooit schoonder vuurwerk gezien",
zegt onze verteller, die er nog enthousiast door wordt.
Stadse
legende
Weken
aan een stuk werd dit schouwspel, dat tot middernacht duurde,
opgevoerd en zo is in die dagen wel heel Tilburg op de Hasselt
geweest. Na afloop trokken de mensen dan weer in drommen langs
de Hasseltse kapel naar de stad terug. Nu was het ook in die
dagen, dat in "de stad" de legende de ronde deed,
dat er boven de Hasseltse kapel verscheidene keren een
"wonderlicht" gezien was. Steeds op woensdag en
altijd precies om twaalf uur in de nacht. De mensen, die van
het "vuurwerk" kwamen, wilden dit ook nog wel even
"meenemen" en zo bleven op een pikdonkere
woensdagavond een massa mensen om twaalf uur rondom de
Hasseltse kapel staan wachten op die dingen, die misschien wel
komen konden... Niet alleen de mensen van de bossen waren daar
echter, doch er waren ook nog duizenden uit de stad gekomen
voor het verwachte "wonderlicht". Nu hoorde de
Hasselt niet bij "de stad". Men mocht daar aan die
andere kant van "de lijn" denken aan een
"wonderlicht", de jongens van de Hasselt wisten wel
dat er nooit een "wonderlicht" was verschenen. Wat
men in "de stad" vertelde, moesten ze daar zelf
weten. Men wilde uiteindelijk die hardnekkige stedelingen
echter niet teleurstellen. Dus besloot onze zegsman met een
aantal kornuiten een "wonderlicht" te produceren...
Bedevaartvaantje
Hasseltse kapel - collectie Ronald Peeters
Lantaarn
op panlatten
De
situatie rond de Hasseltse kapel leende zich uitstekend voor
een dergelijk experiment. Het terrein van de kapel was
namelijk aan drie kanten omgeven door een mooie, dichte haag
en werd aan de achterzijde afgesloten door een diepe sloot. De
jongelui spijkerden een paar panlatten van een meter of zes
aan elkaar en bevestigden aan het ene uiteinde daarvan een
carbidlantaarn, zoals die toen voor de fiets gebruikt werden.
De toebereidselen hadden echter zóveel tijd in beslag
genomen, dat de jongelui niet om twaalf uur bij de kapel
aanwezig waren. Nu woonde daar in de buurt ook een bekende
stroper. Misschien had hij iets van de plannen opgevangen of
mogelijk was hij op eenzelfde idee gekomen. In ieder geval:
ook hij deed een poging een "wonderlicht" te maken
en de al wat ongeduldig geworden mensen tevreden te stellen.
Hij schoot een met petroleum doordrenkte, brandende lap de
lucht in - probeerde dit althans te doen - doch deze poging
mislukte jammerlijk. Zo kregen de Hasseltse jongelui - of ze
van "de Hasseltse Schuit" waren is er ons niet bij
verteld! - toch nog hun kans. Ongezien wisten ze achter de
kapel te komen en de met een rode zakdoek omwonden
carbidlantaarn ging aan de lange lat brandend de lucht in,
werd enkele malen heen en weer bewogen en toen... weg er
mee!...
Benauwende
stilte
"Het
waren zeer enerverende momenten", zo luidt het verhaal.
"Toen de lantaarn in de lucht stond, verstomde plotseling
het gemompel van de massa en het werd angstig stil." Zó
angstwekkend stil zelfs, dat de jongelui het dienstig achtten
zich maar zo vlug mogelijk uit de voeten te maken. Zij werden
daartoe bovendien nog extra aangedreven, doordat twee dienaren
van Hermandad, t.w. Borkink en Heuvelmans, die blijkbaar
"een vuiltje aan de lucht" hadden gezien, ten tonele
verschenen. De jongelui liepen de "veldwachters" in
de armen, doch deze twee waren wel zo joviaal hun te adviseren
de benen te nemen. Dit gebeurde zó overhaast, dat een van hen
pardoes in de sloot terechtkwam. De eigenaar van de lantaarn
zag zich even later echter niet zo onzacht bij de kladden
gegrepen worden door de brave wijkagent Kiske van de Mens. Na
wat bekvechterij liet Van de Mens hem gaan met de mededeling:
Ge zult er wel meer van heuren!... Intussen trok de niet
helemaal bevredigde menigte stadwaarts...
Voor
de commissaris
De
jongelui "heurden" inderdaad spoedig iets. Ze werden
al de volgende morgen op het politiebureau ontboden tegenover
de hoofdingang van de fabriek van Thomas de Beer aan het
Wilhelminapark, waar toen commissaris Soentjens zetelde. Ze
moesten tegenover de handhaver van de wet hun streek
vertellen, wat ze in geuren en kleuren deden. De commissaris
was niet alleen tevreden met de "omstandigheden",
maar wilde ook weten "hoe dikwijls" zij dit al
hadden geleverd. Nu, ze konden met de hand op het hart
verklaren, dat het echt de eerste keer was geweest...
"Als we het dikwijlder gedaan hadden, zouden we strafbaar
zijn geweest wegens het veroorzaken van volksoploop",
zegt onze verteller. Nu liep 't op een sisser af. De
commissaris moest eens hartelijk lachen. Nog jaren nadien - zo
besluit onze zegsman - werd er echter in Tilburg gesproken en
gefantaseerd over "het wonderlicht boven de Hasseltse
kapel!"
Verloren
oase
De
Hasseltse kapel! We zijn er dezer dagen nog eens wezen kijken.
Ze is van de stad uit bijna niet meer te vinden. Door de grote
verkeerswegen loopt ge er gemakkelijk aan voorbij. Rondom
verrijst de nieuwbouw van een zich snel ontwikkelende stad.
Links de nieuwe Tongerlose Hoef en als achtergronddecor de
burcht van het nieuwe ziekenhuis. De lage huisjes met hun
strodak, rondom het kapelplantsoentje, zijn verdwenen en
andere staan op het punt onder de hand van de sloper te
vallen. Kapel en omgeving zijn teruggedrongen als een
minuscule oase tussen de moderne woonblokken en
industrieterreinen. Ze lijkt een archaïsme maar toch leeft ze
nog. Het interieur is kersvers gerestaureerd. Nu, op deze late
najaarsdag, ruikt het er niet meer naar kaarsvet doch naar
verse verf volgens oud patroon. De banken glanzen en glimmen.
Er staat nog geen krasje op. Het hele interieur staat fris en
helder te wachten op een nieuwe meimaand.
Nog
altijd ligt hier op de Hasselt een hoekje oud-Tilburg, waaraan
voor velen prettige herinneringen verbonden zijn,
herinneringen van edeler gehalte dan die aan de wonderlichten.
PIERRE
VAN BEEK |