Als
een Tilburger over "Het kanaal" spreekt, dan is
daarmee uitsluitend het Wilhelminakanaal bedoeld. Hoewel dit
kanaal een groot deel van Noord-Brabant in de breedte
doorsnijdt, beschouwt hij er toch een flink stuk van als een
soort privé-bezit. Misschien wel omdat hij er zo lang voor
heeft moeten vechten, al mag het daarbij betwijfeld worden of
men daar de dag van vandaag nog weet van heeft. Tussen de wens
naar een vaarwater en de verwezenlijking daarvan ligt dan ook
een periode van bijna 130 jaar. Het zijn dus niet alleen Gods
molens, die langzaam malen! Dat Wilhelminakanaal heeft een
nogal bewogen voorgeschiedenis zoals uit het volgende zal
blijken.
Als
oudste bron vonden we een klein boekje, waarin "een
Meijerijenaar, die het goed met het vaderland meent", in
1785 het plan oppert voor een kanaal langs de zuidelijke grens
van Staats-Brabant vanaf Maastricht tot de Schelde. Hij zag
dit als een strategische linie maar tevens als van nut bij
ontginning van de uitgestrekte Brabantse heidegronden. Hij
projecteerde het wat zuidelijker dan het huidige
Wilhelminakanaal, waarbij o.a. ook Tilburg, Goirle en Riel
genoemd werden. Hij dacht ook aan een viertal zijtakken in de
vorm van uitgediepte, bestaande beken, welke derhalve dan voor
schuiten bevaarbaar zouden zijn. Behalve de grotere beken
noemde hij zowaar de Hilver van Hilvarenbeek met de toevoeging
"thans onder de naam De Stroom bekend".
Oude
Warande
Volgens
het gemeenteverslag van 1901 was er in 1794 aan de Oude
Warande te Tilburg al een kanaal afgebakend, dat echter door
de inval van de Fransen ter zijde geschoven werd en later in
het vergeetboek raakte. Toch sliepen de Tilburgers niet, want
toen Lodewijk Napoleon op 17 april 1809 in Tilburg op bezoek
was en het dorp tot stad verklaarde, wist men van hem ook
toezeggingen voor een kanaal Tilburg - 's-Gravenmoer los te
krijgen. Maar bij de val van Napoleon was zijn broer Lodewijk
reeds koning af en er kwam derhalve niets uit de Franse bus.
Tilburg
nam weer zijn kans waar toen koning Willem I op 29 juni 1829,
op zijn doorreis naar Brussel, een kort bezoek aan onze stad
bracht. Men verstoutte zich ook deze vorst eens aan zijn
koninklijke jasje te trekken over het kanaal. Kennelijk niet
helemaal zonder succes, want op 14 augustus dat jaar zag zich
ingenieur Conrad belast met opmetingen en het maken van
plannen voor een kanaal Tilburg - 's-Gravenmoer. Jammer genoeg
gooide een jaar later de Belgische opstand roet in het eten.
Tilburg kon opnieuw naar zijn kanaal fluiten. Maar onder
koning Willem II, bij wie Tilburg een wit voetje had - zodanig
zelfs, dat hij gezegd had: "Ik zal van Tilburg een
Berlijn maken!" - leken de kansen gunstig te staan. De
koning voelde alles voor een kanaal. Niet alleen met het oog
op de werkverschaffing, waarvoor hij ijverde, maar ook voor
zijn ontginningen was dit niet zonder belang.
Al
in 1827 had de burgemeester van Tilburg Den Haag gevraagd om
een kanaal van Tilburg naar 's-Gravenmoer met de Tilburgse
haven zo dicht mogelijk bij de stad. Het liefst "in de
Warande aan de Bredaseweg van graaf Van Hogendorp en langs de
waterhoef in het Pijlijzer." De kosten zouden f 426.000.-
bedragen. Nadat er, volgens het Kon. Huisarchief, in 1833 nog
een nieuw voorstel was gedaan, gaf koning Willem II tenslotte
in 1848 aan kapitein J.E. Duijvené opdracht een plan uit te
voeren. Dit behelsde een kanaal van Tilburg naar het
bevaarbare deel van de Donge met aanleg van kunst- of
vloeiweiden. Ook zou er een zijtak komen "tot nabij Riel".
Wanneer ge nu soms oude mensen in Goirle en Riel hoort praten
over geruchten, dat ze "bijna ooit een kanaal gehad
hebben", dan vindt ge hier een tweede grond voor het
ontstaan daarvan.
Afgebakend
Bij
de Warande, die we nu de "Oude Warande" noemen, toog
men aan het werk. De terreinen werden er afgebakend, maar het
leek wel of de duivel er mee speelde - nu stierf plotseling
koning Willem II in zijn Tilburgs "paleis". Voor de
zoveelste keer zag Tilburg zijn hoop in rook opgaan, want het
werk viel stil en is hier nooit meer hervat. Wij hebben ooit
iemand gekend, die in zijn jeugd nog mensen gesproken had, die
de bakenpalen en de gebruikte gereedschappen, zoals kruiwagens
en schoppen, mee hadden opgeruimd. Deze gereedschappen werden
in Dongewijk bij de pannenbakkerij van Willem II opgeborgen.
Deze pannenbakkerij lag links van de Bredaseweg, ter hoogte
van het thans in gemeentebezit zijnde oude landgoed "Vredelust".
De koning had haar in 1843 laten vergroten en er in 1845 een
nieuwe schaapskooi bij gebouwd. De Lelie vertelt in zijn
"Dagboek", dat op 1 april 1843 in deze aan de koning
toebehorende pannenbakkerij een kind van de bij de koning
werkende arbeider Smulders in de wieg verbrand is.
Ondanks
alle tegenslag liet Tilburg zijn kanaal niet los. In 1854 werd
er een Kanaal-Commissie opgericht, welke als volgt was
samengesteld: B.J. Mutsaers, lid Ged. Staten; P.L. Bogaers,
president Kamer v. Koophandel; H.F.L. Vreede, vice-president;
F.I.A.A. Kerstens, lid van de gemeenteraad; J.H.A. Diepen, lid
Prov. Staten en wethouder. Al op 17 augustus 1854 berichtten
de hoofdingenieur en de ingenieurs van Waterstaat, dat het
plan van de ex-majoor-ingenieur J.E. Duijvené "gerust
kon worden aanbevolen". Men achtte de uitvoering nuttig
en bevorderlijk voor Handel, Nijverheid en Landbouw. De
ondertekenaars waren H.F. Fijnje en L. Rijsterborgh van
Rappard. Je zou dus zeggen, dat Tilburg nu wel goed zat. Twee
jaar later werd er dan ook een beroep gedaan op beleggers in
een speciale maatschappij. Deze voerde de naam van Tilburgsche
Kanaal- en Vloeiweiden Maatschappij. Riel zat toen ook nog aan
de bak voor zijn zijtak.
Volop
plannen
Maar
nu zijn we al enige jaren vooruitgelopen op de ontwikkelingen.
Ging het voor Tilburg tot heden steeds over een kanaal Tilburg
- Dongen - 's-Gravenmoer, elders in Brabant had men ook niet
stil gezeten en er waren verschillende andere plannen op de
proppen gekomen met een bredere strekking. Trouwens, de reeds
aangestipte gedachte van "een Meijerijenaar" uit
1785 beoogde een waterverbinding van Maastricht tot de
Schelde.
De
Hilvarenbeekse predikant J. van Heusden legde in 1818 een plan
op tafel, dat hij in 1837 wijzigde. Dit kanaal zag hij in
Roermond beginnen en eindigen bij het verdronken land van
Zuid-Beveland. Vanuit de hoofdvaart wilde hij o.a. een
nevenvaart afleiden tussen Hilvarenbeek en Goirle en door de
hei tussen Tilburg en Moergestel, over Heukelom en Kreiteheide,
naar de Dieze bij Den Bosch voeren. Een andere nevenvaart zag
hij tussen Alphen en Chaam. Jhr. mr. P.E. de La Court leverde
een ontwerp voor de ontginning van de Peel. Dus activiteit
genoeg in Brabant op kanalengebied. Deze hield vooral ook
verband met het oog op de mogelijkheden voor heide- en andere
ontginningen. De zaken liepen intussen zo, dat koning Willem
III, opvolger van Willem II, op 6 maart 1878 bij Koninklijke
Boodschap bij de Kamer een wetsontwerp indiende, waarin o.a.
voorgesteld werd een rijkssubsidie van f 900.000,- beschikbaar
te stellen voor de aanleg van een kanaal Eindhoven - Tilburg -
Amer. Dit ontwerp werd echter met één stem afgestemd.
In
1855 had Tilburg zowaar een concessie verleend voor een kanaal
van Tilburg naar Dongen, wellicht uitgaande van de gedachte:
dan hebben we tenminste iets! Maar dat ging toch niet door.
Reden: er zou onvoldoende watertoevoer zijn. Jan van de
Griendt was in 1869 met een schriftelijk voorstel gekomen voor
een kanaal door de hele Meijerij vanaf de Zuid-Willemsvaart
over Tilburg naar de Amer. Adhesiebetuigingen bij de vleet,
hoewel een tiental gemeenten, w.o. Valkenswaard, Oirschot,
Diessen en Hilvarenbeek, dat kanaal toch liever wat
zuidelijker hadden gezien. Wéér met het oog op ontginningen.
Wijs geworden door ervaring glimlachte Tilburg nogal
sceptisch. "Daar komt natuurlijk toch niks van"
schijnt men gedacht te hebben. "Geen flauwe kul meer. Er
is genoeg gepraat en we willen wel eens daden zien! We graven
ons kanaal gewoon zelf met behulp van twaalf andere,
geïnteresseerde gemeenten". Als dat geen mannetaal mag
heten!... De hoofdingenieur van Waterstaat vond deze kloeke
stap helemaal niet leuk en het plan kanaal Tilburg - Eindhoven
sneuvelde met 33 tegen 24 stemmen.
18
januari van het jaar daarop drongen Ged. Staten zelf op een
kanaal aan. Nog geen week later zegde de regering haar steun
toe voor een kanaal tot aan de Amer. Maar nu rees als
levensgroot probleem de vraag: Wie legt dat aan? Zowel het
rijk als de provincie pasten daarvoor. Maar ze waren niet te
beroerd om af te schieten, f 900.000,- subsidie zat er bij het
rijk wel in. Bij de Provincie kon men 1 miljoen leveren voor
een kanaal vanaf Venlo, via Tilburg naar het Hollands Diep met
een zijkanaal naar Terheijden en Breda. De betrokken gemeenten
moesten dan f 750.000,- bijdragen. Eindhoven was dus nu niet
meer het uitgangspunt. Het betrof hier een voorstel van de
Bijzondere Commissie van Prov. Staten, dat Ged. Staten
overnamen.
Tilburg
probeerde nog eens het rijk voor de aanleg over de dam te
krijgen, overigens tevergeefs. "Dan zullen we zelf maar
beginnen", zei Tilburg tot de Prov. Staten, maar
tenslotte vond men het verstandiger bij Ged. Staten eerst voor
een hogere subsidie aan te kloppen. Het antwoord daarop was,
dat de Staten zich bereid verklaarden in de zomervergadering
van 1879 de Prov. Staten voor te stellen: "Een kanaal aan
te leggen en te onderhouden van de Zuid-Willemsvaart over
Tilburg naar het Hollands Diep." Dat zag er voor Tilburg
dus al heel wat beter uit. Maar wat gebeurde? In dit stadium
bleef de zaak steken en ze is in tien jaar tijds geen stap
verder gekomen!...
Geld
op tafel
Op
10 juni 1890 komt de hoofdingenieur dan met een ontwerp
overeenkomstig het laatste plan. Geïnteresseerde gemeenten
klappen in de handjes en rammelen met de centen. Tilburg komt
voor f 500.000,- over de brug, Breda met f 100.000,-,
Oosterhout wil f 50.000,- leveren, Dongen f 25.000,-, Oirschot
f 20.000,-, Hilvarenbeek f 6000,-, Diessen f 3000,-, Son f
3000,-. Samen f 707.000. En de Provincie schiet af met f
2.000.000,-. Met deze ruggesteun stappen Ged. Staten naar de
regering op 24-3-1892. Die heeft weer bezwaar. Het stuk
Tilburg - Zuid-Willemsvaart kan wel op wat kleinere schaal
meent ze. Weer gaat een aantal jaren voorbij.
In
1901 blijkt de regering van mening veranderd. Het kanaal, dat
men toen al Wilhelminakanaal was gaan noemen, zou er komen als
de provincie maar wat guller over de brug kwam. Deze bleek in
1903 twee en een half miljoen te willen geven plus gratis
afstand van de benodigde gemeentegronden. Het laatste project
werd gehandhaafd. Op 17 juni 1905 werd de noodzakelijke wet
aangenomen, waarvan Ged. Staten 24 juni van dat jaar bericht
hadden. Na een goede eeuw trammelant en geharrewar was er het
kind, in casu het Wilhelminakanaal, althans op papier geboren.
De
aanleg ging met grote moeilijkheden gepaard. Het eerste
traject Geertruidenberg - Oosterhout werd in 1909 aanbesteed.
Zes jaar later had men de rivier De Mark bereikt en in 1919
Tilburg. De los- en laadplaats Lijnsheike werd 1 mei 1919
opgeleverd, en die van de Oude Molenbochtstraat 1 april 1920.
Op 9 september 1921 werd de Piushaven aanbesteed. Daartoe had
de gemeente ten westen van de Beeksche Dijk of Oude Beeksche
Baan 2.58.52 ha grond aangekocht of onteigend.
Een
groot deel van de aanleg van het kanaal geschiedde in de
mobilisatietijd en crisisjaren. Tal van Belgen werkten daaraan
mee. Eind 1917 hadden we in Tilburg 1438 ingeschreven Belgen
en andere vluchtelingen. Daaronder bevonden zich 492 Belgische
geïnterneerden. Een goede 250 waren gehuisvest in een kamp in
Den Besterd. Aan het kanaal te Tilburg werkten 55 van die
geïnterneerden. Maar het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog
had consequenties van heel andere aard. Er ontstond gebrek aan
materiaal en met de kolenaanvoer was het ook huilen.
Tegenvallers
De
totaalkosten voor het kanaal waren op 7,5 miljoen geraamd
maar, toen uiteindelijk de rekening werd gepresenteerd, bleken
ze maar even tot 24 miljoen te zijn opgelopen. Een aardig eind
buiten de gooi! Een financiële tegenvaller was ook invoering
van de achturige werkdag. Diverse aannemers dienden hoge eisen
tot schadevergoeding in. De staat draaide daar allemaal voor
op. We stuitten daarbij in de Rijksbegroting 1920 op bedragen
van f 971.000,-; 685.000,-; 730.000,-; 155.000 en 196.000,-,
en op voorschotten van nog niet afgewerkte regelingen voor de
ook niet onaardige sommetjes van f 236.000,- en 166.000,-.
Tenslotte kon op 4 april 1923 het hele Wilhelminakanaal voor
de vaart worden opengesteld. Ondanks de vele moeilijkheden bij
de uitvoering was er dan eindelijk dat kanaal door Brabant,
waarvoor het eerste idee al zo'n 125 jaar eerder was
opgedoken.
Een
Tilburgse ijveraar voor dit vaarwater mocht helaas de
bekroning van zijn activiteit niet beleven. Het betrof de op 4
juni 1824 in Drunen geboren en op 10 januari 1869 tot
burgemeester van Tilburg benoemde Joh. Fr. Jansen. In zijn
diverse funkties heeft hij zich het vuur uit de sloffen
gelopen voor het kanaal. Hij was echter al op 9 nov. 1901
overleden. Bij zijn nagelaten stukken trof men een redevoering
aan, welke hij in de Kamer had willen houden. Hij zag zichzelf
daarin aan het einde van zijn loopbaan en herinnerde er aan
hoe hij zich steeds voor het kanaal had ingezet. Hij wist de
victorie, waarop zijn hoop gevestigd was, niet meer te zullen
beleven en eindigde zijn toespraak met: "Moge deze, uit
het graf tot den lande gesproken woorden bewaarheid
worden"... Tilburg heeft deze burgemeester geëerd met
een "monumentale" lantaarnbron, welke - na
verschillende verhuizingen - van de oorspronkelijke
standplaats op de Heuvel uiteindelijk achter de Heikese kerk
terecht gekomen is.
Meer
dan een halve eeuw bezit Tilburg nu zijn kanaal. Of het aan de
eertijds gestelde, economische verwachtingen voldaan heeft?
Die vraag moeten de deskundigen maar beantwoorden. Voor de
stadsuitbreiding naar het noorden en oosten is het steeds een
belemmering gebleken. Daar tegenover staat, dat in die
voorbije halve eeuw heel wat Tilburgers langs de oevers
verpozing hebben gevonden, waaraan met plezier kan worden
teruggedacht voor zover die natuurgenieters niet gehemeld
zijn.
PIERRE
VAN BEEK