CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
HOME 
BRABANTS
KUNST
FOTOGRAFIE
TEKSTEN
AUTEURS
AUDIO
SPECIAAL

PRINT

Pierre van Beek - Heemkunde-artikelen

 redactie: Ben van de Pol

 

Elise van Calcar joeg Tilburg in de gordijnen

Het Nieuwsblad van het Zuiden - donderdag 10 mei 1979

"Ik had veel naar Tilburg verlangd. Ik kende er slechts één gezin. Daar zou het goed zijn. Mij wachtten daar zoveel verstand en hart, dat mijn wensen niet verder dan de pastorie gingen." Zo schrijft, in het midden van de vorige eeuw, de in onze stad nauwelijks of helemaal niet bekende publiciste Elise van Calcar. Die éne familie waarom het ging, betrof het gezin van dominee G.D.J. Schotel, dat rond die tijd in de Heuvelstraat woonde in het pand, waarin momenteel de drogisterij van Van Eijsden gevestigd is. Elise maakte per diligence een uitstapje naar onze stad, waar zij in het pikdonker arriveerde. Tijdens haar verblijf in Tilburg heeft ze haar ogen goed de kost gegeven en ze zag aanleiding de neerslag van dat bezoek vast te leggen in een in 1851 onder de titel "Tilburgsche Mijmeringen" uitgegeven boekje. Zij etaleert daarin o.a. vrijmoedig haar gevoelens over tal van zaken. Het verbaast dan ook niet, dat zij op een bepaald gebied de kat in de Tilburgse gordijnen jaagt...

 

De dominee had de ontvangst van zijn gaste goed voorbereid, want nog op de avond van de dag van aankomst ziet zij zich voorgesteld aan een haar onbekend gezelschap en ze wordt daar hartelijk ontvangen. Ze valt er met de neus in de boter, gezien de uitbundige lof, die zij het hele gezelschap toezwaait. Zoiets had ze kennelijk in Tilburg niet verwacht. En nu moet ge weten, dat ze bekent steeds op te zien tegen ontmoetingen met totaal onbekenden, "omdat er in dit land een vooroordeel bestaat tegen schrijvende dames. Die worden, als ze zich met letterkunde en wetenschap bezighouden, tot de blauwkousen gerekend"... Ze beklaagt zich over gebrek aan waardering en over de gebruikelijke verwaarlozing van de dames, waaraan mannen zich in gezelschap plegen schuldig te maken. Mannen doen het allemaal op hun eigen houtje, "terwijl ze zo van tijd tot tijd, om de plichten der beleefdheid te vervullen, de dames enige zoetaardigheden, enige afgesleten complimenten komen zeggen"... Klinkt dat progressief of niet.

Elise van Calcar. Portret uit 'De Paap van Gramschap'; Ronald Peeters.

Wat een meeval!

En wat ervaart juffrouw Elise nu in Tilburg? Niets van al wat in het algemeen haar ontstemming voedt. Allemaal "gentlemen" in de beste zin van het woord, daar in de Heuvelstraat. Hoor maar eens! Zij voelt er zich direct op haar gemak. Het kringetje valt niet in groepen uiteen. Het onderhoud kwijnt geen moment. Men viel niet terug op alledaagse en beuzelachtige dingen, luimige en ernstige onderwerpen wisselden elkaar af en het was altijd leerzaam - dankzij de rijke geest van Schotel en "de goede smaak" van de Tilburgenaren. Daarmee is haar enthousiasme nog niet uitgeput. Zij gaat voort met het vaststellen van echte, geestelijke verpozing, los van alledaagse beslommeringen. Men behandelt gevoelens over innigste aangelegenheden zonder over de mensen te spreken... verbreding van gezichtskring enz. enz. Deze aanhalingen tekenen al aardig de geaardheid van de bezoekster. Ze speelt graag met gevoelens. Kan dat eigenlijk nergens laten en daarom wordt dat - hoe goed bedoeld ook! - soms wel eens irritant.

Haar lyrische ontboezeming bij het beschouwen van onze lindeboom is voor de lezer van heden een specimen van bombast, waarop Tollens jaloers mocht zijn. En wij "schamen" ons er iets uit te citeren, al is de schrijfster vol bewondering. Maar ja, haar boekje draagt niet voor niets de titel "Mijmeringen"... Tilburg heeft heel wat mijmerstof opgeleverd op verschillend terrein. Niet alleen over de dingen, die ze zag maar ook wat ze niet zag. Tenzij in de verbeelding!

Amusant - en tegelijkertijd een veer, die de windrichting tekent - is haar tirade tegen het kaartspelen. Ze ziet speelkaarten dan wel niet als een uitvinding van de duivel, zoals sommigen toen, maar zij schijnen haar toch "ware spooksels", die de schrik op het lijf jagen. Dan zet zij de fiolen van haar toorn open. Behalve haar andere bezwaren is het spel ook niet cultureel genoeg. "Heet dat iemands gezelschap genieten als men zich met kaarten bezighoudt! Men komt elkaar niet nader in de geest, blijft vreemd en men heeft tenslotte zich niet met elkaar vermaakt maar met de kaarten"...

 

Lof oud stadhuis

Voor een fijn besnaarde ziel als die van Elise vormt natuurlijk het paleis met de gedenknaald een dankbaar object voor stille gepeinzen - vooral zo kort na 's konings dood. "Voorwaar!" roept ze uit, "zo ergens dan mocht hier voor Willem II een standbeeld staan!" Nou, dat is er dan ook eindelijk gekomen. Zij het op de Heuvel. Dat heeft Elise niet meer beleefd. Het nu verdwenen raadhuis noemt zij een "groot en smaakvol gebouw, heerlijk sieraad van de stad en ook gedenkteken van de goede geest der bevolking"...

 

Bezoek aan scholen

Elise heeft gelegenheid gekregen tot het bezoek aan drie Tilburgse scholen. Zij waagt zich daarbij op het gladde ijs van het onderwijs door het trekken van vergelijkingen tussen de (openbare) stedelijke school en de bijzondere van de fraters en de zusters.

In de stedelijke school voelde men zich gemakkelijker en vrijer. Er was iets vertrouwelijks in de omgang tussen onderwijzer en leerling. De kinderen waren vrijmoedig en blij. De leermeester had een hartelijke, vaderlijke toon, die hem gemakkelijk de vriend van zijn leerlingen zal maken... Zó ervoer de bezoekster dat.

En nu bij de "broeders" (fraters)? Daar ziet ze méér onderdanigheid, méér regelmaat maar ook iets koels en afgemetens, dat de kinderlijke ziel licht zal neerdrukken. Het was alsof men er de strenge geest van een geestelijke inademde. Alsof men voelde de dwang van de terughouding van hen, die niets meer met de wereldse inrichtingen of het huiselijke leven gemeen trachtten te hebben. Hun school ligt er zó afgelegen, omgeven door een ringmuur, die de speelplaats insluit. De jeugdige onderwijzers dragen allen het statige gewaad van de broederschap. Een klein kapje dekt het achterhoofd, terwijl een crucifix aan een metalen halskettinkje op de brede gordel afhangt...

Ze vergelijkt nog meer. In de stadsschool bevalt haar de vaderlijke goedheid van de leermeesters. Bij de broeders valt de uitstekende orde en netheid op. Alles werkt dan ook mee. Het lokaal van de burgerschool laat veel te wensen over. Bij de anderen is het gebouw nieuw. Veel ruimte, schoolmeubelen in beste staat, alles even proper. De ijver der onderwijzers is nog fris en hun opgewektheid nog onverzwakt. Hun komt eer toe, dat zij in weinige maanden de leerlingen al zo ver hebben... Allemaal heel mooi gezegd, maar er komt nog een staartje achteraan in de vorm van de in een wens verpakte suggestie. Die luidt: "Moge de klassikale offerzin later niet tot dode werkelijkheid omslaan, die méér in schijn dan in wezen de geest ontwikkelt en verrijkt... verstand scherpt."

Aardige bijzonderheid is, dat de bezoekster(s) bij de "broeders" niet binnen mochten. Volgens de voorschriften taboe voor dames! Elise moest zich dientengevolge tevreden stellen met een blik in de school via een venstertje in het spreekkamertje. Maar de woorden van de onderwijzers waren "zeer wel te horen."

 

Bij de nonnen

Bij de zusters van het Moederhuis mochten de dames wél de scholen binnen maar niet het eigenlijke klooster. Dat laatste lijkt een tegenvaller te zijn geweest, want de schrijfster houdt zich nagenoeg uitsluitend bezig met het kloosterleven en babbeltjes met nonnetjes. Wel leuk thans eens te zien hoe een in Tilburg vreemde, protestantse dame zo'n "kloosterbezoek" in die dagen beleefde.

In de spreekkamer trof ze het nogal goed, want daar zag ze verschillende afbeeldingen van "Vincentius di Paula". En laat nu dat uitgerekend de favoriete heilige van de bezoekster zijn! Ze kreeg van een nonnetje echter niet méér te horen dan dat het de patroon van de Stichting betrof. Bij haar volgende vragen kwam Elise niet verder dan "de onzekerheid of de zuster zelf iets van aard, doel en oorsprong wist of geen bijzonderheden wilde of mocht meedelen". Wél raakte de stem van het nonnetje los bij het betreden van de moestuin en bij het laten zien van de washuizen en andere gerieflijkheden. Daarbij deed de schrijfster de "ontdekking, dat de geest dezer geestelijke zuster zich het liefst in de kring van het ondermaanse bewoog, dat ik zo ver beneden haar had geloofd"...

Het nonnetje leefde helemaal op toen het in het bezoekende gezelschap, aan de hand van een dame, een "engelachtig kind" opmerkte. "Haar bewegingen werden levendig en echt vrouwelijke genegenheid straalde uit de tot nu toe doffe nonnetjesogen. Maar hoe de zuster haar harde stem ook verzachtte en zoete woordjes tot de kleine sprak... het kind week schuw terug en scheen weinig sympathie voor de sluier en de grove pij te voelen. En toch, vanonder dat kleed verraadde zich een teer vrouwenhart..."

 

Bezwaren

Elise heeft een aantal bezwaren tegen het kloosterleven. Ze ziet dat als een valse levenshouding, aanhoudend door de natuur gelogenstraft... noch de mens bevredigt... noch God behagen kan. Alle nonnen dragen hetzelfde gewaad, maar wat een verschil! Sommige boers, zodat de ongevormde boerin er aan alle kanten doorstak - andere stijve deftigheid van de goede, ouderwetse burgerstand. Maar er waren er ook, die door het onbehaaglijke omhulsel bevalliger leken dan menige jongedame in een uitgezocht toilet! Maar op één punt kwamen ze allen overeen: teint bleek, blik mat. Zelfs bij de allerjongste, en als er al méér gloed op het gelaat kwam of méér leven in het oog, dan was dat wel een uitdrukking van smachtende dweepzucht of favoriete geestdrift. Één nonnetje boeide méér. Dat was vlot en mededeelzaam. Er mankeerde nu eens niets aan. "Jammer, dat er zulke niet méér waren!" verzucht de schrijfster om daarop direct te laten volgen: "Ik moest mij dus vergenoegen met een lange, diepe blik te slaan in het zielvol oog van haar, die ik met dien blik op de bodem des harten had willen lezen"...

De autrice is op de Oudendijk niet veel wijzer geworden. En ze had toch nog zoveel willen vragen: Waarom dat zusterke hier zat? Waarom zij rust zocht in een kloostercel? Of daar de hartstocht altijd sluimeren zou?... Oei... oei!!!! Elises "Mijmeringen" zijn haar in Tilburg niet in dank afgenomen. Men was gewoon erg kwaad over wat zij over het onderwijs, het kloosterleven en ook nog over de Mariaverering te berde had gebracht.

 

Verontwaardiging

Ds. Schotel bracht haar daarvan op de hoogte in een schrijven, waaraan wij het volgende ontlenen: "Uwe Mijmeringen hebben bij de Roomsch Catholieken een algemene verontwaardiging gewekt. Men roept: Kruis haar! Kruis haar! Wij verdedigen u mannelijk maar het volk is hier te barbaars. Uw boekje moet opgehaald zijn; de scholen en kloosters voortaan voor bezoekers gesloten. Zij willen u niet verstaan..." En zo gaat het schrijven verder.

"De Tijd Noord-Hollandsche Courant" kreeg op 23 april 1851 een brief uit Tilburg op haar redactietafel. Daarin werd "om volgende een plaats verzocht". Die plaats kreeg de inzender in het nummer van 25 april van hetzelfde jaar. Wat die Tilburger daar te vertellen had, kwam op het volgende neer. Hij begon met te zeggen, dat "zijn school" (de openbare) niet ongunstig was afgeschilderd, maar hij verweet de schrijfster ondankbaarheid tegenover katholieke scholen, waar ze toch goed ontvangen was. Voorts wees hij er op, dat in het gewraakte werkje de katholieke kerk bespot wordt en beledigd in haar schoonste geloofspunt en de verering van de H. Maagd. En dat alles "op een lage wijze". De brief was ondertekend met J. Heer, Openbaar onderwijzer te Tilburg, Wijk Kerk (dat was 't Heike van latere tijd).

 

Wie was nu die Elise?

Wie was nu eigenlijk die stoutmoedige Elise, die de knuppel in het Tilburgse hoenderhok had geworpen? Ze blijkt een geëmancipeerde vrouw te zijn geweest, die in haar leven heel wat heeft afgeschreven. Zij publiceerde over pedagogie, onderwijs, emancipatie. Bewoog zich op sociaal gebied en toonde interesse voor spiritisme, theosofie, spiritualisme en filosofie. Naast dat alles publiceerde zij romans en novellen, al was volgens dr. J. Kalf de literatuur nu niet bepaald haar sterkste zijde. Ze stond ook in verbinding met verschillende binnen- en buitenlandse figuren uit haar tijd. Ze verbleef herhaaldelijk op huize "Luchtenburg" te Ginneken, het idyllisch verblijf, dat tot huize "Honsdonk" behoorde en waar zij vaak bezoek kreeg van de eigenaresse, baronesse Henriëtte Van der Borch van Verwolde, geboren Van der Heim, die ook het tegenover gelegen landgoed "Valkenburg" onder Gilze bezat.

Geboren 19-11-1822 verloofde zij zich in 1852 met Herman Karel van Calcar (geb. 27-10-1824), die gouverneur was bij de familie Ledeboer op "Valkenburg". Een jaar later trouwde zij (6-5-1853) te Amsterdam. Daarmee kwam een eind aan haar verblijf op "Luchtenburg", dat zij "een worldforgotten plekje in het geurige dennenwoud" noemde. Van Elise Schiotling, haar meisjesnaam, was zij nu mevrouw Van Calcar geworden. Deze Van Calcar was een uit Deventer afkomstige steenbakker, waar zijn vader een tapijtfabriek had. Het echtpaar vestigde zich in het Brabantse Leur. Van Calcar was daar eigenaar geworden van de steenfabriek "De Hoop". Elise is heel oud geworden. Ze overleed 13-7-1904 op bijna 82-jarige leeftijd. Haar man volgde haar een goed jaar later in de dood (6-8-1905). Beiden konden dus de gouden bruiloft vieren.

Over Elise is in 1921 een turf van een boek verschenen. Bijna duizend bladzijden dik. Te lijvig voor onze tijd! Maar omdat deze vrouw Tilburg even in beroering heeft gebracht, leek het ons aardig haar voor te stellen. Mede als typering van een tot het verleden behorend tijdsbeeld.

 

PIERRE VAN BEEK