"Ik
had veel naar Tilburg verlangd. Ik kende er slechts één
gezin. Daar zou het goed zijn. Mij wachtten daar zoveel
verstand en hart, dat mijn wensen niet verder dan de pastorie
gingen." Zo schrijft, in het midden van de vorige eeuw,
de in onze stad nauwelijks of helemaal niet bekende publiciste
Elise van Calcar. Die éne familie waarom het ging, betrof het
gezin van dominee G.D.J. Schotel, dat rond die tijd in de
Heuvelstraat woonde in het pand, waarin momenteel de
drogisterij van Van Eijsden gevestigd is. Elise maakte per
diligence een uitstapje naar onze stad, waar zij in het
pikdonker arriveerde. Tijdens haar verblijf in Tilburg heeft
ze haar ogen goed de kost gegeven en ze zag aanleiding de
neerslag van dat bezoek vast te leggen in een in 1851 onder de
titel "Tilburgsche Mijmeringen" uitgegeven boekje.
Zij etaleert daarin o.a. vrijmoedig haar gevoelens over tal
van zaken. Het verbaast dan ook niet, dat zij op een bepaald
gebied de kat in de Tilburgse gordijnen jaagt...
De
dominee had de ontvangst van zijn gaste goed voorbereid, want
nog op de avond van de dag van aankomst ziet zij zich
voorgesteld aan een haar onbekend gezelschap en ze wordt daar
hartelijk ontvangen. Ze valt er met de neus in de boter,
gezien de uitbundige lof, die zij het hele gezelschap
toezwaait. Zoiets had ze kennelijk in Tilburg niet verwacht.
En nu moet ge weten, dat ze bekent steeds op te zien tegen
ontmoetingen met totaal onbekenden, "omdat er in dit land
een vooroordeel bestaat tegen schrijvende dames. Die worden,
als ze zich met letterkunde en wetenschap bezighouden, tot de
blauwkousen gerekend"... Ze beklaagt zich over gebrek aan
waardering en over de gebruikelijke verwaarlozing van de
dames, waaraan mannen zich in gezelschap plegen schuldig te
maken. Mannen doen het allemaal op hun eigen houtje,
"terwijl ze zo van tijd tot tijd, om de plichten der
beleefdheid te vervullen, de dames enige zoetaardigheden,
enige afgesleten complimenten komen zeggen"... Klinkt dat
progressief of niet.
Elise van Calcar.
Portret uit 'De Paap van Gramschap'; Ronald Peeters. |
Wat
een meeval!
En
wat ervaart juffrouw Elise nu in Tilburg? Niets van al
wat in het algemeen haar ontstemming voedt. Allemaal
"gentlemen" in de beste zin van het woord,
daar in de Heuvelstraat. Hoor maar eens! Zij voelt er
zich direct op haar gemak. Het kringetje valt niet in
groepen uiteen. Het onderhoud kwijnt geen moment. Men
viel niet terug op alledaagse en beuzelachtige dingen,
luimige en ernstige onderwerpen wisselden elkaar af en
het was altijd leerzaam - dankzij de rijke geest van
Schotel en "de goede smaak" van de
Tilburgenaren. Daarmee is haar enthousiasme nog niet
uitgeput. Zij gaat voort met het vaststellen van
echte, geestelijke verpozing, los van alledaagse
beslommeringen. Men behandelt gevoelens over innigste
aangelegenheden zonder over de mensen te spreken...
verbreding van gezichtskring enz. enz. Deze
aanhalingen tekenen al aardig de geaardheid van de
bezoekster. Ze speelt graag met gevoelens. Kan dat
eigenlijk nergens laten en daarom wordt dat - hoe goed
bedoeld ook! - soms wel eens irritant. |
Haar
lyrische ontboezeming bij het beschouwen van onze lindeboom is
voor de lezer van heden een specimen van bombast, waarop
Tollens jaloers mocht zijn. En wij "schamen" ons er
iets uit te citeren, al is de schrijfster vol bewondering.
Maar ja, haar boekje draagt niet voor niets de titel
"Mijmeringen"... Tilburg heeft heel wat mijmerstof
opgeleverd op verschillend terrein. Niet alleen over de
dingen, die ze zag maar ook wat ze niet zag. Tenzij in de
verbeelding!
Amusant
- en tegelijkertijd een veer, die de windrichting tekent - is
haar tirade tegen het kaartspelen. Ze ziet speelkaarten dan
wel niet als een uitvinding van de duivel, zoals sommigen
toen, maar zij schijnen haar toch "ware spooksels",
die de schrik op het lijf jagen. Dan zet zij de fiolen van
haar toorn open. Behalve haar andere bezwaren is het spel ook
niet cultureel genoeg. "Heet dat iemands gezelschap
genieten als men zich met kaarten bezighoudt! Men komt elkaar
niet nader in de geest, blijft vreemd en men heeft tenslotte
zich niet met elkaar vermaakt maar met de kaarten"...
Lof
oud stadhuis
Voor
een fijn besnaarde ziel als die van Elise vormt natuurlijk het
paleis met de gedenknaald een dankbaar object voor stille
gepeinzen - vooral zo kort na 's konings dood.
"Voorwaar!" roept ze uit, "zo ergens dan mocht
hier voor Willem II een standbeeld staan!" Nou, dat is er
dan ook eindelijk gekomen. Zij het op de Heuvel. Dat heeft
Elise niet meer beleefd. Het nu verdwenen raadhuis noemt zij
een "groot en smaakvol gebouw, heerlijk sieraad van de
stad en ook gedenkteken van de goede geest der
bevolking"...
Bezoek
aan scholen
Elise
heeft gelegenheid gekregen tot het bezoek aan drie Tilburgse
scholen. Zij waagt zich daarbij op het gladde ijs van het
onderwijs door het trekken van vergelijkingen tussen de
(openbare) stedelijke school en de bijzondere van de fraters
en de zusters.
In
de stedelijke school voelde men zich gemakkelijker en vrijer.
Er was iets vertrouwelijks in de omgang tussen onderwijzer en
leerling. De kinderen waren vrijmoedig en blij. De leermeester
had een hartelijke, vaderlijke toon, die hem gemakkelijk de
vriend van zijn leerlingen zal maken... Zó ervoer de
bezoekster dat.
En
nu bij de "broeders" (fraters)? Daar ziet ze méér
onderdanigheid, méér regelmaat maar ook iets koels en
afgemetens, dat de kinderlijke ziel licht zal neerdrukken. Het
was alsof men er de strenge geest van een geestelijke
inademde. Alsof men voelde de dwang van de terughouding van
hen, die niets meer met de wereldse inrichtingen of het
huiselijke leven gemeen trachtten te hebben. Hun school ligt
er zó afgelegen, omgeven door een ringmuur, die de
speelplaats insluit. De jeugdige onderwijzers dragen allen het
statige gewaad van de broederschap. Een klein kapje dekt het
achterhoofd, terwijl een crucifix aan een metalen
halskettinkje op de brede gordel afhangt...
Ze
vergelijkt nog meer. In de stadsschool bevalt haar de
vaderlijke goedheid van de leermeesters. Bij de broeders valt
de uitstekende orde en netheid op. Alles werkt dan ook mee.
Het lokaal van de burgerschool laat veel te wensen over. Bij
de anderen is het gebouw nieuw. Veel ruimte, schoolmeubelen in
beste staat, alles even proper. De ijver der onderwijzers is
nog fris en hun opgewektheid nog onverzwakt. Hun komt eer toe,
dat zij in weinige maanden de leerlingen al zo ver hebben...
Allemaal heel mooi gezegd, maar er komt nog een staartje
achteraan in de vorm van de in een wens verpakte suggestie.
Die luidt: "Moge de klassikale offerzin later niet tot
dode werkelijkheid omslaan, die méér in schijn dan in wezen
de geest ontwikkelt en verrijkt... verstand scherpt."
Aardige
bijzonderheid is, dat de bezoekster(s) bij de
"broeders" niet binnen mochten. Volgens de
voorschriften taboe voor dames! Elise moest zich
dientengevolge tevreden stellen met een blik in de school via
een venstertje in het spreekkamertje. Maar de woorden van de
onderwijzers waren "zeer wel te horen."
Bij
de nonnen
Bij
de zusters van het Moederhuis mochten de dames wél de scholen
binnen maar niet het eigenlijke klooster. Dat laatste lijkt
een tegenvaller te zijn geweest, want de schrijfster houdt
zich nagenoeg uitsluitend bezig met het kloosterleven en
babbeltjes met nonnetjes. Wel leuk thans eens te zien hoe een
in Tilburg vreemde, protestantse dame zo'n
"kloosterbezoek" in die dagen beleefde.
In
de spreekkamer trof ze het nogal goed, want daar zag ze
verschillende afbeeldingen van "Vincentius di
Paula". En laat nu dat uitgerekend de favoriete heilige
van de bezoekster zijn! Ze kreeg van een nonnetje echter niet
méér te horen dan dat het de patroon van de Stichting
betrof. Bij haar volgende vragen kwam Elise niet verder dan
"de onzekerheid of de zuster zelf iets van aard, doel en
oorsprong wist of geen bijzonderheden wilde of mocht
meedelen". Wél raakte de stem van het nonnetje los bij
het betreden van de moestuin en bij het laten zien van de
washuizen en andere gerieflijkheden. Daarbij deed de
schrijfster de "ontdekking, dat de geest dezer
geestelijke zuster zich het liefst in de kring van het
ondermaanse bewoog, dat ik zo ver beneden haar had
geloofd"...
Het
nonnetje leefde helemaal op toen het in het bezoekende
gezelschap, aan de hand van een dame, een "engelachtig
kind" opmerkte. "Haar bewegingen werden levendig en
echt vrouwelijke genegenheid straalde uit de tot nu toe doffe
nonnetjesogen. Maar hoe de zuster haar harde stem ook
verzachtte en zoete woordjes tot de kleine sprak... het kind
week schuw terug en scheen weinig sympathie voor de sluier en
de grove pij te voelen. En toch, vanonder dat kleed verraadde
zich een teer vrouwenhart..."
Bezwaren
Elise
heeft een aantal bezwaren tegen het kloosterleven. Ze ziet dat
als een valse levenshouding, aanhoudend door de natuur
gelogenstraft... noch de mens bevredigt... noch God behagen
kan. Alle nonnen dragen hetzelfde gewaad, maar wat een
verschil! Sommige boers, zodat de ongevormde boerin er aan
alle kanten doorstak - andere stijve deftigheid van de goede,
ouderwetse burgerstand. Maar er waren er ook, die door het
onbehaaglijke omhulsel bevalliger leken dan menige jongedame
in een uitgezocht toilet! Maar op één punt kwamen ze allen
overeen: teint bleek, blik mat. Zelfs bij de allerjongste, en
als er al méér gloed op het gelaat kwam of méér leven in
het oog, dan was dat wel een uitdrukking van smachtende
dweepzucht of favoriete geestdrift. Één nonnetje boeide
méér. Dat was vlot en mededeelzaam. Er mankeerde nu eens
niets aan. "Jammer, dat er zulke niet méér waren!"
verzucht de schrijfster om daarop direct te laten volgen:
"Ik moest mij dus vergenoegen met een lange, diepe blik
te slaan in het zielvol oog van haar, die ik met dien blik op
de bodem des harten had willen lezen"...
De
autrice is op de Oudendijk niet veel wijzer geworden. En ze
had toch nog zoveel willen vragen: Waarom dat zusterke hier
zat? Waarom zij rust zocht in een kloostercel? Of daar de
hartstocht altijd sluimeren zou?... Oei... oei!!!! Elises
"Mijmeringen" zijn haar in Tilburg niet in dank
afgenomen. Men was gewoon erg kwaad over wat zij over het
onderwijs, het kloosterleven en ook nog over de Mariaverering
te berde had gebracht.
Verontwaardiging
Ds.
Schotel bracht haar daarvan op de hoogte in een schrijven,
waaraan wij het volgende ontlenen: "Uwe Mijmeringen
hebben bij de Roomsch Catholieken een algemene
verontwaardiging gewekt. Men roept: Kruis haar! Kruis haar!
Wij verdedigen u mannelijk maar het volk is hier te barbaars.
Uw boekje moet opgehaald zijn; de scholen en kloosters
voortaan voor bezoekers gesloten. Zij willen u niet
verstaan..." En zo gaat het schrijven verder.
"De
Tijd Noord-Hollandsche Courant" kreeg op 23 april 1851
een brief uit Tilburg op haar redactietafel. Daarin werd
"om volgende een plaats verzocht". Die plaats kreeg
de inzender in het nummer van 25 april van hetzelfde jaar. Wat
die Tilburger daar te vertellen had, kwam op het volgende
neer. Hij begon met te zeggen, dat "zijn school" (de
openbare) niet ongunstig was afgeschilderd, maar hij verweet
de schrijfster ondankbaarheid tegenover katholieke scholen,
waar ze toch goed ontvangen was. Voorts wees hij er op, dat in
het gewraakte werkje de katholieke kerk bespot wordt en
beledigd in haar schoonste geloofspunt en de verering van de
H. Maagd. En dat alles "op een lage wijze". De brief
was ondertekend met J. Heer, Openbaar onderwijzer te Tilburg,
Wijk Kerk (dat was 't Heike van latere tijd).
Wie
was nu die Elise?
Wie
was nu eigenlijk die stoutmoedige Elise, die de knuppel in het
Tilburgse hoenderhok had geworpen? Ze blijkt een
geëmancipeerde vrouw te zijn geweest, die in haar leven heel
wat heeft afgeschreven. Zij publiceerde over pedagogie,
onderwijs, emancipatie. Bewoog zich op sociaal gebied en
toonde interesse voor spiritisme, theosofie, spiritualisme en
filosofie. Naast dat alles publiceerde zij romans en novellen,
al was volgens dr. J. Kalf de literatuur nu niet bepaald haar
sterkste zijde. Ze stond ook in verbinding met verschillende
binnen- en buitenlandse figuren uit haar tijd. Ze verbleef
herhaaldelijk op huize "Luchtenburg" te Ginneken,
het idyllisch verblijf, dat tot huize "Honsdonk"
behoorde en waar zij vaak bezoek kreeg van de eigenaresse,
baronesse Henriëtte Van der Borch van Verwolde, geboren Van
der Heim, die ook het tegenover gelegen landgoed
"Valkenburg" onder Gilze bezat.
Geboren
19-11-1822 verloofde zij zich in 1852 met Herman Karel van
Calcar (geb. 27-10-1824), die gouverneur was bij de familie
Ledeboer op "Valkenburg". Een jaar later trouwde zij
(6-5-1853) te Amsterdam. Daarmee kwam een eind aan haar
verblijf op "Luchtenburg", dat zij "een
worldforgotten plekje in het geurige dennenwoud" noemde.
Van Elise Schiotling, haar meisjesnaam, was zij nu mevrouw Van
Calcar geworden. Deze Van Calcar was een uit Deventer
afkomstige steenbakker, waar zijn vader een tapijtfabriek had.
Het echtpaar vestigde zich in het Brabantse Leur. Van Calcar
was daar eigenaar geworden van de steenfabriek "De
Hoop". Elise is heel oud geworden. Ze overleed 13-7-1904
op bijna 82-jarige leeftijd. Haar man volgde haar een goed
jaar later in de dood (6-8-1905). Beiden konden dus de gouden
bruiloft vieren.
Over
Elise is in 1921 een turf van een boek verschenen. Bijna
duizend bladzijden dik. Te lijvig voor onze tijd! Maar omdat
deze vrouw Tilburg even in beroering heeft gebracht, leek het
ons aardig haar voor te stellen. Mede als typering van een tot
het verleden behorend tijdsbeeld.
PIERRE
VAN BEEK