Versleten
De
totstandkoming van die pastorie blijkt een nogal dramatische
lijdensgeschiedenis te zijn geweest, waaraan een paar mensen
hun broek gescheurd hebben.
De
affaire begon op 5 juni 1776 toen het dorpsbestuur een klacht
van predikant Van der Meulen over de slechte toestand van zijn
woning te behandelen kreeg. Een naar aanleiding daarvan door
de Tilburgse architect en timmerman Anthony van Erven
ingesteld onderzoek gaf de predikant gelijk. Het pand
verkeerde in een zodanig slechte staat , dat het advies
luidde: geen repareren aan; goedkoper meteen maar een geheel
nieuwe pastorie te bouwen. De architect meende, dat die
pastorie wat dichter bij de kerk diende te komen dan de
bestaande. De predikant kwam daar niet van in. Hij vond het
"over 't water" heel plezierig wonen. Hij kreeg zijn
zin. Er werd opdracht verstrekt voor een pastorieplan op de
oude plaats, waarbij dan ook materialen van het oude pand
zouden gebruikt moeten worden. Deze bepaling kan derhalve de
aanwezigheid verklaren van kenmerken in het huidige "Broothuys",
die verder teruggaan dan de 18de eeuw.
Uitstel
Tot
dusver was alles van een leien dakje gegaan. Nauwelijks echter
was de beslissing voor de nieuwbouw gevallen, of Moergestel
werd op een juni-avond door een hagelcatastrofe getroffen, die
de oogst vernietigde. De schade werd op maar even f 13.051,-
geraamd. Nu de gemeenschap zich met zo'n ramp geconfronteerd
zag, wilde de predikant ook wel zijn offer brengen en dat
bestond dan o.a. hierin, dat hij uit eigen beweging zijn
nieuwe pastorie liet schieten. Als er wat gerepareerd werd,
zou hij het er nog wel een poosje uithouden! Waaruit de
reparaties bestaan hebben, valt wegens een hiaat in de
hiervoor benodigde documenten niet te achterhalen. Wél
blijkt, dat een jaar later de bouw van de nieuwe pastorie
opnieuw ter tafel komt als "geen langer uytstel konnende
lijden". Er wordt nogal haast achter gezet. Reeds op 15
augustus 1777 vond de aanbesteding plaats. De pastorie zou
verrijzen op de reeds vroeger door de predikant bepleite
plaats. Het werk werd voor f 3850,- gegund aan Waltherus van
Kerkoerle te Best. Voor de aannemer stelden zich borg Hendrik
Verlies uit Boxtel en Hendrik de Rooy uit Best. Architect Van
Erven en timmerman Pieter Vriens zagen zich belast met
toezicht op het werk van de aannemer.
Miserie
Wat
er allemaal gebeurd is, valt niet precies na te gaan. Ondanks
de aanvankelijke voortvarendheid kon er tenslotte niet vóór
1 maart 1778 begonnen worden. En dit terwijl de uiterste
termijn van oplevering op 1 oktober van dat jaar was gesteld.
De aannemer zat dus al direct niet lekker. Drie weken na het
overschrijden van de termijn had hij het werk nog niet
opgeleverd. Dat betekende echter slechts het begin van zijn
miserie. De uitvoering van het werk werd sterk aangevallen.
Een door de Boxtelse landmeter Jan Francis de Wijer op 7
november aan Anthony van Erven uitgebracht rapport somde in
zijn conclusie negentien min of meer belangrijke punten op,
waarin de aannemer te kort was geschoten. Om er een paar te
noemen: de muurankers waren letterlijk te licht bevonden, de
schoorstenen voldeden niet aan de eisen, alle bedsteden
ontbraken nog en... de gebruikte kalk deugde niet. Veel te
veel zand er in! Aan dit laatste euvel kon niets meer gedaan
worden tenzij men het gebouw tot de grond toe wilde afbreken,
zei het deprimerende rapport.
De
buik vol
Het
gemeentebestuur had meteen de buik vol van de aannemer. Het
probeerde hem uit te rangeren en de uitvoering van het werk
aan zijn borgen op te dragen. Dat ging echter zo maar niet.
Van Kerkoerle beriep zich bij de Raad van State, met een
verklaring van dokter Roeykens in de hand, op zijn langdurige
ziekte. Het Haagse college streek over zijn hart en verlengde
de termijn van oplevering tot 1 juni 1779 teneinde de aannemer
gelegenheid te geven de fouten, voor zover mogelijk, te
herstellen.
Na
het verstrijken van ook die termijn kwam de aannemer in een
nieuw rapport van De Wijer en Van Erven geen haar beter uit de
bus. Het huis werd, "hoewel rechtvaardig", finaal
afgekraakt. Je zult het als aannemer maar op je brood krijgen:
hang- en sluitwerk van kelderramen onvoldoende, muurankers in
lengte en gewicht beneden de maat, soldeerwerk dakgoot laat te
wensen over, pannen op de daknok van inferieure kwaliteit,
grendels aan buitendeuren vergeten en plafond van de kelder
verre van in overeenstemming met het bestek. De daknokpannen
moesten vervangen worden door "nieuwe, beste blauwe,
dubbele vorstpannen".
Betalen!
Aan
de hand van dit vernietigend rapport werd op 9 juni 1779 een
bestek voor herstel- en aanvullende werkzaamheden opgemaakt,
welke vóór 1 augustus gereed moesten zijn. Van Kerkoerle zag
zich bij deze aanbesteding uitgesloten en moest voor de kosten
opdraaien. De nieuwe aannemingssom zou worden gekort op het
oorspronkelijke door Van Kerkoerle bedongen bedrag. De man zat
dus lelijk in de boot. Bij de heraanbesteding op 10 juni was
Johannes Timmermans te Moergestel voor f 350,- de
"gelukkige". Hij had als borgen achter zich zijn
twee dorpsgenoten Martinus Timmermans en Jacobus Mulders.
Het
leek echter wel of er de duivel mee speelde en er een vloek op
de pastorie rustte. Ook Timmermans leverde haar niet af zoals
verwacht mocht worden. Er kwam weer eens een papieren rapport
van de twee heren die we al eerder als rapporteur hebben leren
kennen. De aannemer zag zich gedwongen f 162,- van zijn
aannemingssom te laten schieten. Wat hij dan maar deed.
Over
verdere trammelant met de nieuwe pastorie spreken de
archivalia niet meer. Aangenomen mag worden, dat de predikant
na 1 augustus 1779 zijn nog lang niet volmaakte woning heeft
betrokken.
Protestantse
pastorie en "klooster" van zusters uit Achel
In
het begin van de 19de eeuw duikt er een nieuwe fase in de
"Broothuys"-historie op. Men had daarover in
Moergestel tot voor kort wel de klok horen luiden zonder
echter de klepel te weten hangen. Op 13 februari 1805 zaten er
nonnetjes in. Vermoedelijk hadden zij daar hun intrek genomen,
nadat predikant Van der Meulen overleden was en hij geen
opvolger had gekregen, omdat Moergestel toen "zegge en
schrijve" slechts acht protestanten telde. Die nonnetjes
werden als "geestelijke doghters" betiteld en hun
aantal bedroeg 12 of 13. Over hun herkomst heeft Domien de
Jong zijn licht laten schijnen. Historici zagen in die
"geestelijke doghters" nonnen, begijnen, naaisters
of iets soortgelijks als restanten van het opgeheven
Oisterwijks-Baarle-Hertogs klooster St.-Katharinenberk. Dit
laatste is volgens De Jong beslist onjuist. Het betrof hier in
de Franse tijd uit hun klooster St.-Catharinendaal te ACHEL
verdreven Franciscanessen. Dit klooster telde in 1796 in
totaal 54 personen waaronder 28 zusters. In maart 1798 waren
die er nog. De uitgedreven gemeenschap bestond uit 28 zusters
en een rector, die echter spoedig te Achel stierf, kort na de
opheffing van het klooster aldaar.
Tilburg
Onder
deze verdreven nonnen bevonden zich de Tilburgse
kloosterlingen de zusters Van Tulder en Piggen, die familie
van elkaar waren. Deze twee wisten de zaak van de Achelse
zusters, via pastoor Arnoldus Piggen uit Netersel - ook een
familielid en eveneens Tilburger van geboorte - bij Anthonius
van Gils, de president van het Bossche seminarie, aanhangig te
maken. Het gaat hier om "onze Primus", alweer een
geboren Tilburger en zo goed als zeker ook nog eens familie
van de twee nonnen. In ieder geval behoorden de Van Tulders en
de Piggens tot de relatiekring van Van Gils. Het was dus een
hele Tilburgse familie- en relatiekring. En zo zijn vele
Achelse nonnen, waarover tal van uitgebreide gegevens bekend
zijn, in het Moergestelse "Broothuys"
terechtgekomen, waar zij hun kloostergemeenschap gedeeltelijk
herstelden.
Zij
richtten zich daar zeer behoorlijk in. O.a. was er een kapel
geïnstalleerd. Als huur betaalden zij f 60,-. In 1798 was het
"Broothuys" echter al aan particulieren verhuurd
geweest voor f 30,-. Rekeningen van 1808, 1809 en 1810 melden
de volgende posten: "Ontvangen van Cornelia Piggen cum s.
60 gulden voor een jaar huur van de pastoryhuizinge en
hof". Noch van Anna Cornelia Piggen, noch van Francisca
Piggen, die achtereenvolgens als overste van het
"kloostertje" optraden, zijn borgbrieven bewaard
gebleven. De dorpsrekeningen van 1799-1808 zijn ook verloren
gegaan, zodat de juiste datum van de komst van de nonnen te
Moergestel niet kon worden vastgesteld. Op 25 april 1807 heeft
Anthonius van Gils echter in de kapel van het "Broothuys"
een H. Mis gelezen.
Verkoop
In
1809 klagen de dorpsbestuurders er over, dat het "Broothuys"
- na aftrek van onkosten - toch eigenlijk maar een schijntje
opbracht, terwijl men, wegens oorlogslasten, zoveel geld nodig
had. Toen secretaris Willem Hendrik van Kelckhoven dan ook met
het voorstel kwam het voor zijn privéwoning te kopen voor f
1400,- werd daarop ingegaan. Op 9 november 1809 was hij
definitief de eigenaar.
Tot
dan toe had de secretaris gewoond in het thans nog bestaande
pand Kerkpad no. 7, achter de kerk. In Moergestel pleegt de
volksmond dit aan te duiden als "het huis van Martina
Rijnen", een ongetrouwde dochter van Jan Rijnen, die dit
pand in latere tijd ooit bewoond hebben. Het betreft hier een
huis met een dwars zadeldak op een hoge vóór- en een lage
achtergevel. Het draagt in de rechterzijgevel de jaarankers
1665 en geniet de eer het oudste huis van Moergestel te heten.
Eens bezat het zes stoeppalen met krulheggen aan de zijkanten.
Thans zijn daarvan slechts vier palen over. We hebben hier te
maken met een voorbeeld van een steeds zeldzamer wordend
Kempisch dorpshuis. Terecht staat het dan ook op de
Monumentenlijst.
Na
de verkoop ontruimden de nonnetjes het "Broothuys"
om in het voormalige secretarishuis te trekken. De secretaris
betrok zijn nieuwe woning op 1 mei 1810. In het dorpsarchief
komt een contract voor op naam van Francisca Piggen
"geestelijke suster", die het oud-secretarishuis
voor zes jaar tegen een f 30,- per jaar in huur kreeg. Dit
bedrag wordt tot 1818 in de dorpsrekeningen verantwoord.
Volgens aantekeningen in het parochiearchief bewoonden de
Achelse zusters hun tweede Moergestelse
"kloostertje" bij de kerk tot 1830 of later.
Tenslotte vermaakt ene zuster Lena Boonen het huis en twee
hoven aan de Kerk en aan de Arme. Met deze liquidatie zijn
alle bezittingen van de nonnen van Achel te Moergestel
verdwenen. Uitgezonderd een zilveren kruisbeeld. Na taxatie
bleek de Kerk daarvoor bijna twintig gulden over te hebben
gehad. Het kruis bevindt zich thans nog op de pastorie.
De
nieuwe eigenaar van het "Broothuys" W.H. van
Kelckhoven was sedert 1811 ook notaris. Zijn protocol loopt
tot 1829 in welk jaar het werd overgenomen door zijn zoon
David Manus, die al in 1821 de functie van gemeente-secretaris
waarnam. Van Kelckhoven stierf op 19 december 1830 op
83-jarige leeftijd. Meer dan een eeuw hadden zijn voorvaderen
als koster, onderwijzer en gemeente-secretaris een rol in
Moergestels openbare leven vervuld.
Vererfd
Van
Kelckhovens nalatenschap schijnt problemen te hebben
opgeleverd. Men krijgt dit vermoeden doordat pas in 1843 het
"Broothuys" en de tuin worden overgeschreven op naam
van een dochter Elisabeth Henriette van Kelckhoven. Deze was
toen reeds enige jaren weduwe van J. van Breda. In kadastrale
leggers wordt het complex van het "Broothuys"
omschreven als: huis en schuur, 6 roeden dertig ellen,
boomgaard, 4 roeden 90 ellen, tuin 58 roeden 70 ellen. Nog
vóór de dood van Elisabeth gaat het "Broothuys"
over op haar zoon Ignatius Cornelis Michael van Breda (1824 -
1905), die notaris te Oisterwijk was en in huize "Het
Hof" aan de Dorpsstraat woonde. De naam "Breda"
heeft men daar nog lang in een smeedijzeren brievenbus op pand
no. 31 aangetroffen. Volgens een K.B. van 18-3-1901 mocht deze
notaris voortaan de dubbelnaam Breda van Kelckhoven voeren.
Toen was hij al lang geen eigenaar meer van het "Broothuys"
te Moergestel. Dit was eerst enige jaren jaren in bezit
geweest van Franciscus van Heck en kreeg daarna als eigenaar
de leerlooier Johannes van de Wouw, die er een bedrijf in
vestigde.
Wijzigingen
In
1885 en 1887 waren er enige veranderingen aangebracht, waartoe
o.a. de bouw van een koetshuis behoorde. Bij Van de Wouws dood
in 1892 kwam het huis in bezit van diens weduwe Henrica
Huberta van de Sande. Volgende eigenaar werd haar zoon uit een
eerste huwelijk Everardus J.M.J. Maeyer. Deze was
oorspronkelijk - evenals zijn stiefvader - leerlooier. In 1896
werd hij burgemeester van Moergestel. Tot aan zijn dood in
1931 woonde hij in het "Broothuys". De erfgenamen
verkochten het in 1939 aan Ruud Mast. Diens vrouw vertrok
later naar elders en tijdens de leegstand bleek het huis
prijsgegeven aan de elementen en baldadigheid. Dat was de
situatie zoals wij het "Broothuys" aantroffen, toen
wij daaraan, méér dan twee jaar geleden, voor het eerst
aandacht aan schonken.
Nadat
mevrouw Mast in een t.v.-reportage uiting gegeven had aan haar
ontsteltenis over de aangerichte vernielingen, droeg zij in
1970 het pand over aan de huidige eigenaar, de Hilvarenbeekse
architect H.H.P. van Ommeren. Deze bewoont nu al een deel
ervan. Thans is de restauratie in volle gang. En dat betekent
de definitieve redding van dit historisch monument. Alzo een
"happy end" voor een gebouw met een enigszins
bewogen geschiedenis.
Vragen
Een
paar intrigerende vragen zijn er voor ons echter nog wel
overgebleven. Wat was de oorsprong van het "Broothuys"
of het met water omgeven gebouw, dat in het laatste kwart van
de 18de eeuw door de nieuwbouw vervangen werd en waaruit
vermoedelijk de steen van 1673 stamde? En verder: Hoe kwam het
"Broothuys" aan zijn naam? Ook daarover zijn wij
geen woord tegengekomen. Er is voor historische speurders
derhalve nog steeds werk aan de winkel. We wachten gespannen
af wat er nog te voorschijn komt. Intussen werd het reeds
voldoende duidelijk, dat met de restauratie en het behoud van
het "Broothuys" een piëteitvolle daad wordt
verricht.
PIERRE
VAN BEEK