CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
HOME 

Pierre van Beek - Heemkunde-artikelen

 redactie: Ben van de Pol

 

"Broothuys" geeft zijn geheimen prijs

Het Nieuwsblad van het Zuiden - zaterdag 20 november 1971

 

Het oudste huis van Moergestel - archief Pierre van Beek

 

Het is nu al weer meer dan twee jaar geleden, dat wij op deze plaats de aandacht vestigden op het "Broothuys" te Moergestel (op 28 mei 1969 in "Moergestel, Heerlijkheid aan de Reusel"). We schetsten het toen als een spookhuis en als een raadselachtige sfinx, prijsgegeven aan de vernieling door de elementen en baldadige mensen. Dit alles terwijl dit huis met zijn naam, waarvan niemand de herkomst kende, toch historie op het lijf geschreven stond, hoewel men ook daarover in het duister tastte. In hetzelfde artikel constateerden wij, dat er in Moergestel voor historici nog heel wat terrein braak lag. De reactie op de publikatie ging de verwachtingen ver te boven. Sindsdien is er een niet meer aflatende beweging om het "Broothuys" daar aan de Oirschotseweg ontstaan. De televisie kwam er zelfs aan te pas en ook werd er een deskundig onderzoek naar de historie van het gebouw ingesteld. Uiteindelijk resultaat was, dat dit "Broothuys" momenteel als historisch monument in restauratie is en dat ook een belangrijk deel van zijn geschiedenis werd achterhaald.

Dit laatste danken wij aan de activiteit van de Oisterwijkse streekarchivaris P.J. Wuisman, aan Domien de Jong, de archivaris van de Achelse Kluis - Tilburger van komaf - en aan de Heemkundige Kring "De kleine Meijerij", waartoe ook Moergestelse heemkundigen behoren en welke kring haar orgaan voor publikatie van de nieuwste gegevens beschikbaar stelde. Dit zijn de bronnen die wij aanboorden met de bedoeling het opgehelderde mysterie van het "Broothuys", in breder kring dan de radius van het specialistische tijdschrift, bekendheid te geven. Hoewel er nog heel wat vragen op beantwoording wachten, is het "Broothuys" thans spookhuis en raadselachtige sfinx af. Straks, na voltooiing van de restauratie, zal het daarentegen als monument blijvend getuigen van een stuk van Moergestels geschiedenis.

 

 

Om nu maar direct met de deur in huis te vallen: Het "Broothuys" werd in de jaren 1778-1779 gebouwd als protestantse pastorie zoals Wuisman betoogt. Dat valt wel een beetje tegen, want de voorlopige lijst van monumenten kwalificeert het als 17de eeuws. Deze datering steunt vermoedelijk op een nu verdwenen steen, waarvan de overlevering verhaalt en die het jaartal 1673 moet vermeld hebben. Als de predikant J.G. van der Meulen in 1776 over een nieuwe pastorie begint te praten, woont hij al zestien jaar in een pastorie aan de Oirschotseweg "Over het water". Hij beschrijft die als "van agteren met eenen groeten omwaterden hof en van voren met een rojale besloote plaats voorsien". Dat is een situatie zoals we die nu nog rondom het "Broothuys" kennen.

Hoewel de bouw in het laatste kwartaal van de 18de eeuw vaststaat, heeft de huidige eigenaar, de architect H.H.P. van Ommeren uit Hilvarenbeek, met deskundigen aan het gebouw toch enkele gedeelten ontdekt, die aanmerkelijk ouder dan twee eeuwen moeten zijn. Dit zou dan naar het vroeger gebouw kunnen verwijzen, waarin de predikant in 1776 woonde. De reeds vermelde steen met 1673 kan hieruit afkomstig zijn en later in de nieuwe pastorie zijn ingemetseld.

 

Bouw lijdensweg voor aannemers

 

Versleten

De totstandkoming van die pastorie blijkt een nogal dramatische lijdensgeschiedenis te zijn geweest, waaraan een paar mensen hun broek gescheurd hebben.

De affaire begon op 5 juni 1776 toen het dorpsbestuur een klacht van predikant Van der Meulen over de slechte toestand van zijn woning te behandelen kreeg. Een naar aanleiding daarvan door de Tilburgse architect en timmerman Anthony van Erven ingesteld onderzoek gaf de predikant gelijk. Het pand verkeerde in een zodanig slechte staat , dat het advies luidde: geen repareren aan; goedkoper meteen maar een geheel nieuwe pastorie te bouwen. De architect meende, dat die pastorie wat dichter bij de kerk diende te komen dan de bestaande. De predikant kwam daar niet van in. Hij vond het "over 't water" heel plezierig wonen. Hij kreeg zijn zin. Er werd opdracht verstrekt voor een pastorieplan op de oude plaats, waarbij dan ook materialen van het oude pand zouden gebruikt moeten worden. Deze bepaling kan derhalve de aanwezigheid verklaren van kenmerken in het huidige "Broothuys", die verder teruggaan dan de 18de eeuw.

 

Uitstel

Tot dusver was alles van een leien dakje gegaan. Nauwelijks echter was de beslissing voor de nieuwbouw gevallen, of Moergestel werd op een juni-avond door een hagelcatastrofe getroffen, die de oogst vernietigde. De schade werd op maar even f 13.051,- geraamd. Nu de gemeenschap zich met zo'n ramp geconfronteerd zag, wilde de predikant ook wel zijn offer brengen en dat bestond dan o.a. hierin, dat hij uit eigen beweging zijn nieuwe pastorie liet schieten. Als er wat gerepareerd werd, zou hij het er nog wel een poosje uithouden! Waaruit de reparaties bestaan hebben, valt wegens een hiaat in de hiervoor benodigde documenten niet te achterhalen. Wél blijkt, dat een jaar later de bouw van de nieuwe pastorie opnieuw ter tafel komt als "geen langer uytstel konnende lijden". Er wordt nogal haast achter gezet. Reeds op 15 augustus 1777 vond de aanbesteding plaats. De pastorie zou verrijzen op de reeds vroeger door de predikant bepleite plaats. Het werk werd voor f 3850,- gegund aan Waltherus van Kerkoerle te Best. Voor de aannemer stelden zich borg Hendrik Verlies uit Boxtel en Hendrik de Rooy uit Best. Architect Van Erven en timmerman Pieter Vriens zagen zich belast met toezicht op het werk van de aannemer.

 

Miserie

Wat er allemaal gebeurd is, valt niet precies na te gaan. Ondanks de aanvankelijke voortvarendheid kon er tenslotte niet vóór 1 maart 1778 begonnen worden. En dit terwijl de uiterste termijn van oplevering op 1 oktober van dat jaar was gesteld. De aannemer zat dus al direct niet lekker. Drie weken na het overschrijden van de termijn had hij het werk nog niet opgeleverd. Dat betekende echter slechts het begin van zijn miserie. De uitvoering van het werk werd sterk aangevallen. Een door de Boxtelse landmeter Jan Francis de Wijer op 7 november aan Anthony van Erven uitgebracht rapport somde in zijn conclusie negentien min of meer belangrijke punten op, waarin de aannemer te kort was geschoten. Om er een paar te noemen: de muurankers waren letterlijk te licht bevonden, de schoorstenen voldeden niet aan de eisen, alle bedsteden ontbraken nog en... de gebruikte kalk deugde niet. Veel te veel zand er in! Aan dit laatste euvel kon niets meer gedaan worden tenzij men het gebouw tot de grond toe wilde afbreken, zei het deprimerende rapport.

 

De buik vol

Het gemeentebestuur had meteen de buik vol van de aannemer. Het probeerde hem uit te rangeren en de uitvoering van het werk aan zijn borgen op te dragen. Dat ging echter zo maar niet. Van Kerkoerle beriep zich bij de Raad van State, met een verklaring van dokter Roeykens in de hand, op zijn langdurige ziekte. Het Haagse college streek over zijn hart en verlengde de termijn van oplevering tot 1 juni 1779 teneinde de aannemer gelegenheid te geven de fouten, voor zover mogelijk, te herstellen.

Na het verstrijken van ook die termijn kwam de aannemer in een nieuw rapport van De Wijer en Van Erven geen haar beter uit de bus. Het huis werd, "hoewel rechtvaardig", finaal afgekraakt. Je zult het als aannemer maar op je brood krijgen: hang- en sluitwerk van kelderramen onvoldoende, muurankers in lengte en gewicht beneden de maat, soldeerwerk dakgoot laat te wensen over, pannen op de daknok van inferieure kwaliteit, grendels aan buitendeuren vergeten en plafond van de kelder verre van in overeenstemming met het bestek. De daknokpannen moesten vervangen worden door "nieuwe, beste blauwe, dubbele vorstpannen".

 

Betalen!

Aan de hand van dit vernietigend rapport werd op 9 juni 1779 een bestek voor herstel- en aanvullende werkzaamheden opgemaakt, welke vóór 1 augustus gereed moesten zijn. Van Kerkoerle zag zich bij deze aanbesteding uitgesloten en moest voor de kosten opdraaien. De nieuwe aannemingssom zou worden gekort op het oorspronkelijke door Van Kerkoerle bedongen bedrag. De man zat dus lelijk in de boot. Bij de heraanbesteding op 10 juni was Johannes Timmermans te Moergestel voor f 350,- de "gelukkige". Hij had als borgen achter zich zijn twee dorpsgenoten Martinus Timmermans en Jacobus Mulders.

Het leek echter wel of er de duivel mee speelde en er een vloek op de pastorie rustte. Ook Timmermans leverde haar niet af zoals verwacht mocht worden. Er kwam weer eens een papieren rapport van de twee heren die we al eerder als rapporteur hebben leren kennen. De aannemer zag zich gedwongen f 162,- van zijn aannemingssom te laten schieten. Wat hij dan maar deed.

Over verdere trammelant met de nieuwe pastorie spreken de archivalia niet meer. Aangenomen mag worden, dat de predikant na 1 augustus 1779 zijn nog lang niet volmaakte woning heeft betrokken.

 

Protestantse pastorie en "klooster" van zusters uit Achel

In het begin van de 19de eeuw duikt er een nieuwe fase in de "Broothuys"-historie op. Men had daarover in Moergestel tot voor kort wel de klok horen luiden zonder echter de klepel te weten hangen. Op 13 februari 1805 zaten er nonnetjes in. Vermoedelijk hadden zij daar hun intrek genomen, nadat predikant Van der Meulen overleden was en hij geen opvolger had gekregen, omdat Moergestel toen "zegge en schrijve" slechts acht protestanten telde. Die nonnetjes werden als "geestelijke doghters" betiteld en hun aantal bedroeg 12 of 13. Over hun herkomst heeft Domien de Jong zijn licht laten schijnen. Historici zagen in die "geestelijke doghters" nonnen, begijnen, naaisters of iets soortgelijks als restanten van het opgeheven Oisterwijks-Baarle-Hertogs klooster St.-Katharinenberk. Dit laatste is volgens De Jong beslist onjuist. Het betrof hier in de Franse tijd uit hun klooster St.-Catharinendaal te ACHEL verdreven Franciscanessen. Dit klooster telde in 1796 in totaal 54 personen waaronder 28 zusters. In maart 1798 waren die er nog. De uitgedreven gemeenschap bestond uit 28 zusters en een rector, die echter spoedig te Achel stierf, kort na de opheffing van het klooster aldaar.

 

Tilburg

Onder deze verdreven nonnen bevonden zich de Tilburgse kloosterlingen de zusters Van Tulder en Piggen, die familie van elkaar waren. Deze twee wisten de zaak van de Achelse zusters, via pastoor Arnoldus Piggen uit Netersel - ook een familielid en eveneens Tilburger van geboorte - bij Anthonius van Gils, de president van het Bossche seminarie, aanhangig te maken. Het gaat hier om "onze Primus", alweer een geboren Tilburger en zo goed als zeker ook nog eens familie van de twee nonnen. In ieder geval behoorden de Van Tulders en de Piggens tot de relatiekring van Van Gils. Het was dus een hele Tilburgse familie- en relatiekring. En zo zijn vele Achelse nonnen, waarover tal van uitgebreide gegevens bekend zijn, in het Moergestelse "Broothuys" terechtgekomen, waar zij hun kloostergemeenschap gedeeltelijk herstelden.

Zij richtten zich daar zeer behoorlijk in. O.a. was er een kapel geïnstalleerd. Als huur betaalden zij f 60,-. In 1798 was het "Broothuys" echter al aan particulieren verhuurd geweest voor f 30,-. Rekeningen van 1808, 1809 en 1810 melden de volgende posten: "Ontvangen van Cornelia Piggen cum s. 60 gulden voor een jaar huur van de pastoryhuizinge en hof". Noch van Anna Cornelia Piggen, noch van Francisca Piggen, die achtereenvolgens als overste van het "kloostertje" optraden, zijn borgbrieven bewaard gebleven. De dorpsrekeningen van 1799-1808 zijn ook verloren gegaan, zodat de juiste datum van de komst van de nonnen te Moergestel niet kon worden vastgesteld. Op 25 april 1807 heeft Anthonius van Gils echter in de kapel van het "Broothuys" een H. Mis gelezen.

 

Verkoop

In 1809 klagen de dorpsbestuurders er over, dat het "Broothuys" - na aftrek van onkosten - toch eigenlijk maar een schijntje opbracht, terwijl men, wegens oorlogslasten, zoveel geld nodig had. Toen secretaris Willem Hendrik van Kelckhoven dan ook met het voorstel kwam het voor zijn privéwoning te kopen voor f 1400,- werd daarop ingegaan. Op 9 november 1809 was hij definitief de eigenaar.

Tot dan toe had de secretaris gewoond in het thans nog bestaande pand Kerkpad no. 7, achter de kerk. In Moergestel pleegt de volksmond dit aan te duiden als "het huis van Martina Rijnen", een ongetrouwde dochter van Jan Rijnen, die dit pand in latere tijd ooit bewoond hebben. Het betreft hier een huis met een dwars zadeldak op een hoge vóór- en een lage achtergevel. Het draagt in de rechterzijgevel de jaarankers 1665 en geniet de eer het oudste huis van Moergestel te heten. Eens bezat het zes stoeppalen met krulheggen aan de zijkanten. Thans zijn daarvan slechts vier palen over. We hebben hier te maken met een voorbeeld van een steeds zeldzamer wordend Kempisch dorpshuis. Terecht staat het dan ook op de Monumentenlijst.

Na de verkoop ontruimden de nonnetjes het "Broothuys" om in het voormalige secretarishuis te trekken. De secretaris betrok zijn nieuwe woning op 1 mei 1810. In het dorpsarchief komt een contract voor op naam van Francisca Piggen "geestelijke suster", die het oud-secretarishuis voor zes jaar tegen een f 30,- per jaar in huur kreeg. Dit bedrag wordt tot 1818 in de dorpsrekeningen verantwoord. Volgens aantekeningen in het parochiearchief bewoonden de Achelse zusters hun tweede Moergestelse "kloostertje" bij de kerk tot 1830 of later. Tenslotte vermaakt ene zuster Lena Boonen het huis en twee hoven aan de Kerk en aan de Arme. Met deze liquidatie zijn alle bezittingen van de nonnen van Achel te Moergestel verdwenen. Uitgezonderd een zilveren kruisbeeld. Na taxatie bleek de Kerk daarvoor bijna twintig gulden over te hebben gehad. Het kruis bevindt zich thans nog op de pastorie.

De nieuwe eigenaar van het "Broothuys" W.H. van Kelckhoven was sedert 1811 ook notaris. Zijn protocol loopt tot 1829 in welk jaar het werd overgenomen door zijn zoon David Manus, die al in 1821 de functie van gemeente-secretaris waarnam. Van Kelckhoven stierf op 19 december 1830 op 83-jarige leeftijd. Meer dan een eeuw hadden zijn voorvaderen als koster, onderwijzer en gemeente-secretaris een rol in Moergestels openbare leven vervuld.

 

Vererfd

Van Kelckhovens nalatenschap schijnt problemen te hebben opgeleverd. Men krijgt dit vermoeden doordat pas in 1843 het "Broothuys" en de tuin worden overgeschreven op naam van een dochter Elisabeth Henriette van Kelckhoven. Deze was toen reeds enige jaren weduwe van J. van Breda. In kadastrale leggers wordt het complex van het "Broothuys" omschreven als: huis en schuur, 6 roeden dertig ellen, boomgaard, 4 roeden 90 ellen, tuin 58 roeden 70 ellen. Nog vóór de dood van Elisabeth gaat het "Broothuys" over op haar zoon Ignatius Cornelis Michael van Breda (1824 - 1905), die notaris te Oisterwijk was en in huize "Het Hof" aan de Dorpsstraat woonde. De naam "Breda" heeft men daar nog lang in een smeedijzeren brievenbus op pand no. 31 aangetroffen. Volgens een K.B. van 18-3-1901 mocht deze notaris voortaan de dubbelnaam Breda van Kelckhoven voeren. Toen was hij al lang geen eigenaar meer van het "Broothuys" te Moergestel. Dit was eerst enige jaren jaren in bezit geweest van Franciscus van Heck en kreeg daarna als eigenaar de leerlooier Johannes van de Wouw, die er een bedrijf in vestigde.

 

Wijzigingen

In 1885 en 1887 waren er enige veranderingen aangebracht, waartoe o.a. de bouw van een koetshuis behoorde. Bij Van de Wouws dood in 1892 kwam het huis in bezit van diens weduwe Henrica Huberta van de Sande. Volgende eigenaar werd haar zoon uit een eerste huwelijk Everardus J.M.J. Maeyer. Deze was oorspronkelijk - evenals zijn stiefvader - leerlooier. In 1896 werd hij burgemeester van Moergestel. Tot aan zijn dood in 1931 woonde hij in het "Broothuys". De erfgenamen verkochten het in 1939 aan Ruud Mast. Diens vrouw vertrok later naar elders en tijdens de leegstand bleek het huis prijsgegeven aan de elementen en baldadigheid. Dat was de situatie zoals wij het "Broothuys" aantroffen, toen wij daaraan, méér dan twee jaar geleden, voor het eerst aandacht aan schonken.

Nadat mevrouw Mast in een t.v.-reportage uiting gegeven had aan haar ontsteltenis over de aangerichte vernielingen, droeg zij in 1970 het pand over aan de huidige eigenaar, de Hilvarenbeekse architect H.H.P. van Ommeren. Deze bewoont nu al een deel ervan. Thans is de restauratie in volle gang. En dat betekent de definitieve redding van dit historisch monument. Alzo een "happy end" voor een gebouw met een enigszins bewogen geschiedenis.

 

Vragen

Een paar intrigerende vragen zijn er voor ons echter nog wel overgebleven. Wat was de oorsprong van het "Broothuys" of het met water omgeven gebouw, dat in het laatste kwart van de 18de eeuw door de nieuwbouw vervangen werd en waaruit vermoedelijk de steen van 1673 stamde? En verder: Hoe kwam het "Broothuys" aan zijn naam? Ook daarover zijn wij geen woord tegengekomen. Er is voor historische speurders derhalve nog steeds werk aan de winkel. We wachten gespannen af wat er nog te voorschijn komt. Intussen werd het reeds voldoende duidelijk, dat met de restauratie en het behoud van het "Broothuys" een piëteitvolle daad wordt verricht.

 

PIERRE VAN BEEK