CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
HOME 
BRABANTS
KUNST
FOTOGRAFIE
TEKSTEN
AUTEURS
AUDIO
SPECIAAL

PRINT

Pierre van Beek - Heemkunde-artikelen

 redactie: Ben van de Pol

 

Vlaams Drieluik - aflevering 1: Averbode

 

Abdij trok spoor door de eeuwen

Het Nieuwsblad van het Zuiden - woensdag 19 mei 1971

 

Waar vandaag eens naar toe? Zit u ook met dit probleem voor het uitbuiten van een zonnige zondag of een vakantiedag, die u zonder veel beslommering tot een extraatje wilt maken, waarvan ge nog lang kunt nagenieten? Voor deze "benarden" zijn we van plan eens even een "Vlaams drieluik" op tafel te leggen, dat onze zuiderburen tentoonstellen op de grens van de Vlaamse Kempen en het Hageland. Op een kluit zit het daar allemaal bijeen: Averbode met zijn abdij, Zichem met zijn "Witte" en zijn "Heren", Scherpenheuvel met zijn hoogtronende basiliek en het bonte leven daar omheen. Een beetje moeilijk hoe we de drie panelen moeten hangen om ze alle recht te laten wedervaren! Er kan evenwel in een triptiek maar één middenpaneel zijn. Zonder vrees kiezen we daarvoor Averbode, de machtige, met daarnaast - als rechter- en linkerzijstuk - Scherpenheuvel, de stralende, en Zichem, de volkse. We zullen ze hier echter behandelen in de volgorde zoals we ze aantroffen bij de binnenkomst en dan staat Averbode, dat de oude mensen van de streek Evenbeur noemen, voorop.

De afstand Tilburg-Scherpenheuvel bedraagt slechts 75 km. Wie het allemaal intens beleven wil, doet er goed aan er een hele dag voor uit te trekken en niet te laat van start te gaan. De variatie die het "Drieluik" biedt, is verrassend. Ge raakt er ondergedompeld in een burcht van cultuur, oude bouwkunst, geestelijk leven en een méér dan uitdagende triomf van de barok. Ge betrapt er op heterdaad de Vlaamse volksziel zoals die in de werken van Ernest Claes en in de film "Wij, Heren van Zichem" zo meeslepend gestalte heeft gekregen. Ge wordt opgeheven naar de hoogte van de "Scherpe Heuvel", waar diezelfde volksziel zich devotioneel uitleeft in een zó bizarre verstrengeling met het goede leven van de wereld, dat ge onmogelijk uit kunt maken waar het één begint en het andere ophoudt.

Dit alles zit gevat in een kader van een kwistige natuur met ronde buiken der bollende heuvelen, al of niet bebost en soms met adembenemende vergezichten met daartussen gebed de lage Demervallei, het vochtige land van de canadassen. Of ge u wilt laven aan cultuur, uit diepste religieuze gevoelens een bedeweg wenst te maken, een milde humor als hemelse dauw over u wilt laten gaan, of doodgewoon eens picknicken wilt in mals gras onder hoge bomen zonder verdere zwaarwichtigheid: het is er allemaal voor wie het te versieren weet!

 

De route naar het belofte-land gaat over Turnhout, Kasterlee, Geel, dwars over de hoge bruggen van het Albertkanaal en de Boudewijnautoweg heen, naar Veerle. Eigenlijk al stuk voor stuk punten om eens rond te neuzen maar daar kunnen we vandaag niet aan beginnen. Misschien even een korte stop op het pleintje met de zwengelloze pomp van Veerle, nadat we al de eerste heuvelrug achter ons gelaten hebben. Dat plaatsje bezit een op een "berg" gebouwde kerk met een 15de-eeuwse bakstenen toren met versiering met bruine ijzersteen. Die steensoort zien we in onze streken niet, maar hier zullen we ze nog wel vaker tegenkomen. Ze is gebonden aan de grond. De kerk staat aan de pleinkant op een gevangenisachtige voet met brede deur, tralieramen en "schietgaten". We willen de aandacht vestigen op de familiegrafkelder en het borstbeeld van baron Zerezo de Tayada. Dit geslacht van exotische naam zijn we ook ooit in onze contreien tegengekomen.

 

Niet onbekend

Het was namelijk een Zerezo de Tayada, die eens eigenaar was van het landgoed Gorp en de Overheide onder Goirle vóórdat dit gebied in bezit kwam van Hubert van Beusekom. De edelman placht, bij zijn eerste stap over de grens op weg naar Gorp, zich aan een Hollandse borrel te laven bij Mie Snels in haar herberg "In de Vreede", tegenover het toenmalige grenskantoor. Kort buiten Veerle, op de weg naar Diest, staat aan de rechterkant het bescheiden, uit 1849 daterende kasteeltje van de Zerezo's. Spoedig hierna splitst zich de weg naar Averbode rechtsaf van de weg naar Diest. Een wegwijzer geeft het duidelijk aan. Aan het einde van deze aan weerskanten door bossen begrensde weg duikt reeds de toren van de abdij op. Even later rijdt ge langs de verweerde abdijmuren, die moe leunen tegen hun schuin aflopende steunberen.

 

Ver van huis

De hoofdingang van het uitgebreide kloostercomplex kijkt recht uit op een door zware eiken geflankeerde laan. Diep boort ze in de domeinbossen, waar ze uiteindelijk overgaat in een nieuwe asfaltweg. Enige dikke beuken en nog indrukwekkender linden spreiden hier hun schaduw over het heuvelachtige met gras begroeide terrein, dat door de natuur gewoon is voorbestemd tot picknickplaats met de auto in de onmiddellijke nabijheid. Het is hier, dat ge - de benen strekkend - verlicht ademhaalt en de vreugde ondergaat van in Averbode te zijn. Tilburg lijkt ineens heel ver weg als het oog strijkt langs de middeleeuwse toegangspoort van de abdij of de blik afdaalt naar het grazige dal terzijde van de boslaan, waar de dennebossen opmarcheren naar de top van 'n heuvel. Dat geeft allemaal een echt buitenlands gevoel en tegelijkertijd de voorpret van de wetenschap hier te staan voor een van de mooiste abdijen van heel België, welke - als burcht van stilte, gebed en werk - iedere storm der eeuwen heeft getrotseerd.

Averbode wordt bevolkt door de in 1120 gestichte orde van de Premonstratenzers. Ze ontleenden hun naam aan hun eerste klooster in het eenzame oord, 100 km ten noordoosten van Parijs, dat de naam Prémonstré kreeg. Stichter was de Noord-Franse edelman Norbert van Gennep, de latere St. Norbertus en zo kwamen de Paters aan hun gemakkelijker in de mond liggende naam van Norbertijnen. Doordat ze geheel in het wit gekleed gaan, ging de volksmond al gauw spreken van "witheren".

 

Uitnodiging

In Averbode raakten zij verzeild via hun in Antwerpen in 1124 gesticht klooster tot wie graaf Arnold van Loon zich wendde met het verzoek zich op zijn leengoed te Averbode te vestigen. Antwerpen ging hierop in. Als plaats koos men 't punt, waar zich reeds een aan St. Jan de Doper toegewijde kapel bevond. Toen het klooster voldoende bevolkt was, ging het een van Antwerpen onafhankelijk leven leiden.

De drie eerste abten hielden zich vooral bezig met de opbouw van een materieel bestaan door ontginning van de streek. In verschillende centra werden modelhoeven gebouwd en dit betekende de inzet van beschavingswerk voor heel de Kempen. Uit de opbrengst der hoeven werden vooral ook nieuwe parochies gesticht en kerken gebouwd. De abten van de 12de, 13de en gedeeltelijk de 14de eeuw besteedden hoofdzakelijk hun aandacht aan het bestuur der abdij. Die van de 16de kregen het hoofd te bieden aan de ellende van de talrijke godsdienstoorlogen. Zo veroorzaakten in het klooster ingekwartierde Spaanse soldaten in 1594 een brand, die het grootste deel van de gebouwen in as legde.

 

Bouwperiode

Het tijdperk van 1664 tot 1679 kenmerkte zich vooral als bouwperiode, want er viel heel wat te herstellen o.a. de vernielde kerk. Met het uitbreken van de Franse revolutie was het daarmee weer afgelopen. Nieuwe brand, zware belasting, vormden nieuwe moeilijkheden met als fatale kroon op de ellende de gewelddadige verdrijving der witheren bij de opheffing van alle kloosterinstellingen in 1796. De abdij en wat er nog aan bezit over was, werd in kavels verkocht. De jaren 1834-1837, na de afscheiding van Nederland, brachten echter de heropstanding. Een laatste sombere bladzijde in de geschiedenis werd volgeschreven op 29 december 1942 toen, niet het oorlogsgeweld maar een ordinaire kortsluiting, een zeer groot deel van de abdij in de as legde. De kerk en een deel der gebouwen bleven echter gespaard. Zestien jaar duurde het alvorens het klooster opnieuw als een phoenix uit de as herrees.

En dit is dan in vogelvlucht de geschiedenis van een abdij, voor de poort waarvan we nu staan.

 

Oudste deel

Het ligt voor de hand, dat de gebouwen en de vele restauraties het stempel van hun tijd dragen. De grootste bekoring gaat er voor ons uit naar het monumentale poortgebouw, dat de wereld afweert met een voorbouw van twee vestingachtige armen. Als bouwjaar wordt wel eens 1340 genoemd. In ieder geval gaat het terug tot de veertiende eeuw en heeft men hier met het oudste gedeelte van de abdijgebouwen te maken. Het is opgetrokken uit bruine ijzersteen uit de groeven van Aarschot, die op zich een wat sombere indruk maakt maar een lichtere toets krijgt door een zestal in nissen opgestelde gotische heiligenbeelden. Ze zijn weliswaar nieuw, maar de Larochettesteen doet het in dit milieu uitstekend. Vooral als in de namiddag het zonlicht langs de beelden strijkt en tintelt in de sober-strakke glas-in-loodramen, vertoont de gerestaureerde voorgevel een ongewoon levendig en milddadig beeld voor het spel van licht en schaduw. Ge komt daarop niet gemakkelijk uitgekeken. Onder de overwelving van het poortgebouw, waar uw voeten gaan over onregelmatig gevormde natuurkeien, wegen boven uw hoofd zwaar de enorme balken met hun schuinaflopende steunen. De muren verhalen hier hun geschiedenis door toegemetselde en weer te voorschijn gebikte ramen.

 

Binnengevel

In de meest oorspronkelijke staat bevindt zich de binnengevel, waaraan nog geen restauraties werden uitgevoerd. In het midden boven de poortboog troont daar, in een gelobde nis, een houten beeldje van de Lieve Vrouw van Smarten, dat voor zijn herkomst naar de 15de eeuw terugwijst. Van deze kant bekeken ligt links het in wat verwaarloosde toestand verkerende voormalige "armenhuis", waar zwervers en onvermogende voorbijgangers onderdak vonden. Eens werden er drie dagen per week dagelijks twee- tot drieduizend broden uitgedeeld.

Een deel van het in 1734 heropgetrokken gebouw diende ook tot stalling van de paarden, die de rijtuigen van de gasten der abdij vervoerden. Als koetshuis fungeerde een aansluitend gebouw. De bogen hiervan zijn echter sinds 1885 dichtgemetseld. In de daardoor verkregen ruimte is thans de boekhandel gevestigd. De eerste drukkerij van de abdij was ook ooit in het "armenhuis" ondergebracht. Het was hier, dat "De Witte" aan de slag ging na zijn schooltijd.

 

Pastorie

Veel boeiender voor het oog dient het gebouw aan de rechterkant van de poort zich aan met zijn muurankers van 1651 in welk jaar het ook inderdaad werd opgetrokken als verblijfplaats voor het personeel. Later woonden er de provisors. In 1797 vestigden er zich ook drie religieuzen. Zij waren, na de opheffing van het klooster, op hun post gebleven om de kerk te bedienen. Toen in 1833 de terugkerende paters de abdij weer begonnen te bevolken, werden de kamers op de verdieping tot cellen ingericht. Dit geschiedde nog eens voor een tweede keer, na de brandramp van 1942. Thans dient de vleugel tot pastorie van de abdijheer, die met de zielzorg voor de parochie Averbode is belast. De abdijkerk fungeert tevens als parochiekerk van het dorp.

Het hele hier vermelde gebouwencomplex ademt een sfeer van ingetogenheid en in zichzelf gekeerde rust zoals ge die ook in een begijnhof pleegt tegen te komen. Een monumentale poort uit 1735 met smeedijzeren hekken tussen haar kolommen verleent door een muur toegang tot de naastgelegen boomgaard. De muur wordt nog door een tweede poort van diezelfde aard doorbroken maar die poort blijkt nooit te worden gebruikt.

 

Restauratie

Met de rust op het voor het publiek vrij toegankelijke binnenplein van de abdij is het sinds meer dan een jaar maar povertjes gesteld. Al die tijd levert ze het beeld van een rommelige bouwplaats. Dit in verband met de groots aangepakte restauratie van de abdijkerk, die de kerk in de boeien van steigerwerk geslagen heeft. Het zal nog wel een hele poos duren voordat ze daar uit verlost wordt. Daarom blijft er van de aanvankelijke betovering niet veel over. Die keert pas weer als de gids u binnenleidt in het achttiende-eeuwse prelaatskwartier, waarvan de dubbele deur een trekbel draagt in de vorm van een smeedijzeren eiketak.

In de brede kloostergangen slaat de koelte uit de geblokte, marmeren vloer en van de heldere muren. Onnodig geraas dreigt hier de waarde van een vloek te krijgen. Ge gaat er over graven van abten van voor de Franse revolutie. Tel de kruisjes in de vloer, telkens op twee meter afstand van elkaar aangebracht, en ge weet hoeveel er begraven liggen. Uit de grote schilderijen langs de muur staren zij degenen, die na hen kwamen, vermanend aan. Of kijken ze misschien mediterend door de ramen naar de nauw ingesloten binnenhof met een leeg bassin in het midden en verder niets dan een gazon? De zon doet heel veel moeite hier binnen te dringen. Een pogen, dat altijd gedeeltelijk tot mislukken is gedoemd, zodat het hof, in zijn totale verstorvenheid, melancholie en huiver oproept.

 

Sacristie

De warmte komt eerst terug bij het betreden van de rijk betimmerde sacristie met het beroemde houtwerk in Louis XV-stijl en de kapittelzaal met beeldhouwwerk in dezelfde stijl (1740-1744), alles van de hand van de Namense kunstenaar Houssard. Alles? Neen. Bij de brand van 1942 is het grootste deel van de kapittelbanken langs de wanden "gered" en - zoals de gids het uitdrukt - "naar een ver weg gelegen dorp vervoerd en nooit meer teruggekomen". Waar dat "verre dorp" wel ligt en hoe het heet, krijgen we niet te horen. De ontbrekende banken heeft men daarna in onze tijd geprobeerd na te maken. Het resultaat van die inspanning laat zich uitstekend beoordelen door de nieuwe banken met de er naast staande oude te vergelijken. Er spreekt duidelijk een eerlijk pogen maar het nieuwe lofwerk is overal iets te grof. Het mist net de verfijning, waarin pas de meesterhand tot uitdrukking komt. Aldus: een duidelijke teruggang in vakmanschap. De oudste banken dateren van 1671.

De abdijkerk domineert als een gigant het voorplein. De eerste steen daarvoor werd gelegd op 31 juli 1664 en er werd acht jaar aan gebouwd. Zij neemt de plaats in van een vroegere kerk van veel kleinere afmeting. De 17de-eeuwse barok voert hier zijn triomf. Jammer, dat thans de voorgevel geheel in de steigers zit. Hij heeft reeds een nieuwe bekleding van arduinsteen en nieuwe ornamenten gekregen, doch er moet nog veel gebeuren alvorens men hem in zijn voormalige staat kan bewonderen in al zijn pompeusheid van lijstwerk, laaiende fakkels en gevleugelde engelenkoppen. Dat zal daar eens weer allemaal spelen rondom het nu dichtgeplankte, monumentale middenraam en het overladen portaal van blauwe steen. De al even weelderige toren is 65 meter hoog maar ge zoudt hem zeker lager schatten omdat de kolossaalheid van de kerk het proportiegevoel in de war stuurt.

 

Abdijdienst

Als we daar zo met het hoofd in de nek staan, beginnen plotseling de zware klokken te beieren alsof er alarm geslagen wordt. Ze dragen hun klank ver uit over het heuvelland alsof ook alle mensen van Tesselt, Zichem en Scherpenheuvel het moeten horen. En zij doen dat ook waarschijnlijk. Ons horloge wijst kwart voor twaalf. Wat dat alles te beduiden heeft, wordt duidelijk als we, tastend door een duister portiek, tussen een dubbel stel gecapitonneerde deuren de kerk betreden om er in eerste instantie overmand te worden door een niet verwachte zee van licht en ruimte, die een zwevend gevoel scheppen. Er blijkt juist een abdijdienst te zijn aangevangen. Dat gaat hier zo iedere doordeweekse dag op dit tijdstip. Een vijfentwintig monniken met witte superplie over hun nu crèmekleurige habijt staan rechts en links in de rijk gebeeldhouwde banken van het voor het publiek afgesloten koor.

Ze staan daar omspoeld door uit de houten panelen springende beelden van gelukzaligen der Norbertijner orde, zwevende en bazuinstekende engelen, engelen met de werktuigen van Christus' lijden, grimmige leeuwen, kwistig versierde kurketrekkerkolommen en een overdaad van tierelantijnen. Dezelfde uitbundigheid viert zich ook uit in het 72 zetels tellende koorgestoelte. Zo'n tweehonderd engelenkoppen versieren die van onder in geklauwde voeten uitlopende "stoelen". Als ge straks de kans krijgt de zittingen op te klappen dan zult ge daar nog tweeënzeventig grijnskoppen ontdekken. Al dit pralerig houtsnijwerk stamt van 1673 en 1682.

 

Triomfalisme

Het hele verdere interieur en meubilair van de kerk wedijvert met elkaar in triomfalisme. Zoals het zwierige hoofdaltaar van verschillende kleuren marmer, de zijaltaren, de omlijsting van arabesken en lofwerk rond de vensters met daaronder sierlijsten van bloemfestoenen en vruchten. Voor bogen, omlijstingen, friezen, kapitelen en andere motieven werd witte steen gebruikt. De kerk in haar geheel is bepleisterd in een lichte paarlemoertint, die het gebouw warmte geeft en tegelijkertijd de versieringsdetails scherp doet uitkomen.

Door deze "heilige Halle", waar we op deze doordeweekse dag de enige bezoeker blijken, zinderen het Kyrie Eleison en andere gregoriaanse zang van de monniken ragfijn onder de gewelven, waar het - met ondersteuning van de muziek van het 3561 pijpen tellende orgel - even hangen blijft als kristal, dat in trilling werd gebracht. Ademloos luisterend voelt ge u meegesleurd en in de ban van dit gebeuren geslagen. Er wordt u om geen uitspraak in woorden gevraagd maar de geest uit zich zwijgend in de verbazing: Dat er nog zoiets bestaat!

Terug op het voorplein uit een orgie van Rubensiaanse barok valt uw oog weer op de soberheid van het poortgebouw en aangrenzende vleugels. Daar wordt ge u ineens bewust van een fel contrast: rechtlijnige, middeleeuwse eerlijkheid zonder jacht op effect tegenover zwierig maar tegelijkertijd uitdagend triomfalisme van de Contrareformatie. Twee tijdperken, twee werelden! Aan u de keus. Als er tenminste gekozen moet worden!

 

Buiten de abdijmuren

Buiten de abdijmuren, aan de weg naar Zichem, ligt in een geaccidenteerd bos een Mariapark. Langs kronkelende paden vindt ge daar de traditionele Lourdesgrot, een Christus in een donkere grafspelonk, een tafereel van O.L. Vrouw van Fatima en als klapstuk de "Zeven Weeën van Maria". Deze laatste voorstelling uitgevoerd in levensgrote beelden tegen een passend decor. Zo kijkt ge daar op tegen een meters hoge Romeinse tempel, een joodse tempel en ook tegen een Egyptische poort vol met hiërogliefen. In België zijn ze nogal sterk in speels rotsbetonwerk. Het is die nabootsingskunst, welke deze tuin zijn origineel accent geeft. Een afgebroken boom zodanig uitgevoerd in beton, dat hij nauwelijks nog afsteekt bij een echte er naast, zou eigenlijk "Kitsch" moeten heten. Het werk ontsnapt net aan die denigratie.

Er valt nog meer te beleven. Een smalle laan, rechts van de brede tegenover de abdijpoort, klimt langzaam stijgend naar de top van een hoge heuvel met de daarop geplaatste "Kroningskapel". De brede laan tussen de hoge bomen, die in de verte overgaat in een nieuwe asfaltweg, leidt naar een natuurbad en naar de camping "De Vijvers". Ze brengt u, rechtsaf, ook langs zanduitgravingen, langs dat voor deze streek zo specifieke bruin-rode zand. Daar kunt ge leren wat men in België onder "zavel" verstaat. Ten slotte vindt ge hier ook nog de weg geopend tot wandelingen-naar-eigen-keuze in de domeinbossen.

 

Kiezen maar

Wie het allemaal in stilte wil beleven, kieze voor een tocht naar Averbode een gewone weekse dag uit. In de praktijk zal het evenwel meestal een zondagonderneming worden. Daarvoor hier een waarschuwing. Dan staan in de boslaan de auto's zij aan zij geparkeerd en kost het moeite een plaatsje te vinden of om er weer uit te komen als ge dat al vroeger veroverd had. Het gaat er dus maar om wat ieder prefereert: stille bezonkenheid met een scheutje zelfinkeer of gezellige drukte onder de mensen, lebberend aan ijsjes of etend in het gras uit meegebrachte plastic zakjes!...

 

Ziehier Averbode als middenpaneel van een Vlaams toeristisch drieluik. Volgende keer komt Zichem aan de beurt.

 

PIERRE VAN BEEK