Vlaams Drieluik - aflevering 1: Averbode
Abdij
trok spoor door de eeuwen
Het
Nieuwsblad van het Zuiden - woensdag 19 mei 1971
Waar
vandaag eens naar toe? Zit u ook met dit probleem voor
het uitbuiten van een zonnige zondag of een vakantiedag,
die u zonder veel beslommering tot een extraatje wilt
maken, waarvan ge nog lang kunt nagenieten? Voor deze
"benarden" zijn we van plan eens even een "Vlaams
drieluik" op tafel te leggen, dat onze zuiderburen
tentoonstellen op de grens van de Vlaamse Kempen en het
Hageland. Op een kluit zit het daar allemaal bijeen:
Averbode met zijn abdij, Zichem met zijn "Witte" en zijn
"Heren", Scherpenheuvel met zijn hoogtronende basiliek
en het bonte leven daar omheen. Een beetje moeilijk hoe
we de drie panelen moeten hangen om ze alle recht te
laten wedervaren! Er kan evenwel in een triptiek maar
één middenpaneel zijn. Zonder vrees kiezen we daarvoor
Averbode, de machtige, met daarnaast - als rechter- en
linkerzijstuk - Scherpenheuvel, de stralende, en Zichem,
de volkse. We zullen ze hier echter behandelen in de
volgorde zoals we ze aantroffen bij de binnenkomst en
dan staat Averbode, dat de oude mensen van de streek
Evenbeur noemen, voorop.
De
afstand Tilburg-Scherpenheuvel bedraagt slechts 75 km.
Wie het allemaal intens beleven wil, doet er goed aan er
een hele dag voor uit te trekken en niet te laat van
start te gaan. De variatie die het "Drieluik" biedt, is
verrassend. Ge raakt er ondergedompeld in een burcht van
cultuur, oude bouwkunst, geestelijk leven en een méér
dan uitdagende triomf van de barok. Ge betrapt er op
heterdaad de Vlaamse volksziel zoals die in de werken
van Ernest Claes en in de film "Wij, Heren van Zichem"
zo meeslepend gestalte heeft gekregen. Ge wordt
opgeheven naar de hoogte van de "Scherpe Heuvel", waar
diezelfde volksziel zich devotioneel uitleeft in een zó
bizarre verstrengeling met het goede leven van de
wereld, dat ge onmogelijk uit kunt maken waar het één
begint en het andere ophoudt.
Dit
alles zit gevat in een kader van een kwistige natuur met
ronde buiken der bollende heuvelen, al of niet bebost en
soms met adembenemende vergezichten met daartussen gebed
de lage Demervallei, het vochtige land van de
canadassen. Of ge u wilt laven aan cultuur, uit diepste
religieuze gevoelens een bedeweg wenst te maken, een
milde humor als hemelse dauw over u wilt laten gaan, of
doodgewoon eens picknicken wilt in mals gras onder hoge
bomen zonder verdere zwaarwichtigheid: het is er
allemaal voor wie het te versieren weet!
De route
naar het belofte-land gaat over Turnhout, Kasterlee,
Geel, dwars over de hoge bruggen van het Albertkanaal en
de Boudewijnautoweg heen, naar Veerle. Eigenlijk al stuk
voor stuk punten om eens rond te neuzen maar daar kunnen
we vandaag niet aan beginnen. Misschien even een korte
stop op het pleintje met de zwengelloze pomp van Veerle,
nadat we al de eerste heuvelrug achter ons gelaten
hebben. Dat plaatsje bezit een op een "berg" gebouwde
kerk met een 15de-eeuwse bakstenen toren met versiering
met bruine ijzersteen. Die steensoort zien we in onze
streken niet, maar hier zullen we ze nog wel vaker
tegenkomen. Ze is gebonden aan de grond. De kerk staat
aan de pleinkant op een gevangenisachtige voet met brede
deur, tralieramen en "schietgaten". We willen de
aandacht vestigen op de familiegrafkelder en het
borstbeeld van baron Zerezo de Tayada. Dit geslacht van
exotische naam zijn we ook ooit in onze contreien
tegengekomen.
Niet
onbekend
Het was
namelijk een Zerezo de Tayada, die eens eigenaar was van
het landgoed Gorp en de Overheide onder Goirle vóórdat
dit gebied in bezit kwam van Hubert van Beusekom. De
edelman placht, bij zijn eerste stap over de grens op
weg naar Gorp, zich aan een Hollandse borrel te laven
bij Mie Snels in haar herberg "In de Vreede", tegenover
het toenmalige grenskantoor. Kort buiten Veerle, op de
weg naar Diest, staat aan de rechterkant het bescheiden,
uit 1849 daterende kasteeltje van de Zerezo's. Spoedig
hierna splitst zich de weg naar Averbode rechtsaf van de
weg naar Diest. Een wegwijzer geeft het duidelijk aan.
Aan het einde van deze aan weerskanten door bossen
begrensde weg duikt reeds de toren van de abdij op. Even
later rijdt ge langs de verweerde abdijmuren, die moe
leunen tegen hun schuin aflopende steunberen.
Ver
van huis
De
hoofdingang van het uitgebreide kloostercomplex kijkt
recht uit op een door zware eiken geflankeerde laan.
Diep boort ze in de domeinbossen, waar ze uiteindelijk
overgaat in een nieuwe asfaltweg. Enige dikke beuken en
nog indrukwekkender linden spreiden hier hun schaduw
over het heuvelachtige met gras begroeide terrein, dat
door de natuur gewoon is voorbestemd tot picknickplaats
met de auto in de onmiddellijke nabijheid. Het is hier,
dat ge - de benen strekkend - verlicht ademhaalt en de
vreugde ondergaat van in Averbode te zijn. Tilburg lijkt
ineens heel ver weg als het oog strijkt langs de
middeleeuwse toegangspoort van de abdij of de blik
afdaalt naar het grazige dal terzijde van de boslaan,
waar de dennebossen opmarcheren naar de top van 'n
heuvel. Dat geeft allemaal een echt buitenlands gevoel
en tegelijkertijd de voorpret van de wetenschap hier te
staan voor een van de mooiste abdijen van heel België,
welke - als burcht van stilte, gebed en werk - iedere
storm der eeuwen heeft getrotseerd.
Averbode
wordt bevolkt door de in 1120 gestichte orde van de
Premonstratenzers. Ze ontleenden hun naam aan hun eerste
klooster in het eenzame oord, 100 km ten noordoosten van
Parijs, dat de naam Prémonstré kreeg. Stichter was de
Noord-Franse edelman Norbert van Gennep, de latere St.
Norbertus en zo kwamen de Paters aan hun gemakkelijker
in de mond liggende naam van Norbertijnen. Doordat ze
geheel in het wit gekleed gaan, ging de volksmond al
gauw spreken van "witheren".
Uitnodiging
In
Averbode raakten zij verzeild via hun in Antwerpen in
1124 gesticht klooster tot wie graaf Arnold van Loon
zich wendde met het verzoek zich op zijn leengoed te
Averbode te vestigen. Antwerpen ging hierop in. Als
plaats koos men 't punt, waar zich reeds een aan St. Jan
de Doper toegewijde kapel bevond. Toen het klooster
voldoende bevolkt was, ging het een van Antwerpen
onafhankelijk leven leiden.
De drie
eerste abten hielden zich vooral bezig met de opbouw van
een materieel bestaan door ontginning van de streek. In
verschillende centra werden modelhoeven gebouwd en dit
betekende de inzet van beschavingswerk voor heel de
Kempen. Uit de opbrengst der hoeven werden vooral ook
nieuwe parochies gesticht en kerken gebouwd. De abten
van de 12de, 13de en gedeeltelijk de 14de eeuw
besteedden hoofdzakelijk hun aandacht aan het bestuur
der abdij. Die van de 16de kregen het hoofd te bieden
aan de ellende van de talrijke godsdienstoorlogen. Zo
veroorzaakten in het klooster ingekwartierde Spaanse
soldaten in 1594 een brand, die het grootste deel van de
gebouwen in as legde.
Bouwperiode
Het
tijdperk van 1664 tot 1679 kenmerkte zich vooral als
bouwperiode, want er viel heel wat te herstellen o.a. de
vernielde kerk. Met het uitbreken van de Franse
revolutie was het daarmee weer afgelopen. Nieuwe brand,
zware belasting, vormden nieuwe moeilijkheden met als
fatale kroon op de ellende de gewelddadige verdrijving
der witheren bij de opheffing van alle
kloosterinstellingen in 1796. De abdij en wat er nog aan
bezit over was, werd in kavels verkocht. De jaren
1834-1837, na de afscheiding van Nederland, brachten
echter de heropstanding. Een laatste sombere bladzijde
in de geschiedenis werd volgeschreven op 29 december
1942 toen, niet het oorlogsgeweld maar een ordinaire
kortsluiting, een zeer groot deel van de abdij in de as
legde. De kerk en een deel der gebouwen bleven echter
gespaard. Zestien jaar duurde het alvorens het klooster
opnieuw als een phoenix uit de as herrees.
En dit
is dan in vogelvlucht de geschiedenis van een abdij,
voor de poort waarvan we nu staan.
Oudste deel
Het ligt
voor de hand, dat de gebouwen en de vele restauraties
het stempel van hun tijd dragen. De grootste bekoring
gaat er voor ons uit naar het monumentale poortgebouw,
dat de wereld afweert met een voorbouw van twee
vestingachtige armen. Als bouwjaar wordt wel eens 1340
genoemd. In ieder geval gaat het terug tot de veertiende
eeuw en heeft men hier met het oudste gedeelte van de
abdijgebouwen te maken. Het is opgetrokken uit bruine
ijzersteen uit de groeven van Aarschot, die op zich een
wat sombere indruk maakt maar een lichtere toets krijgt
door een zestal in nissen opgestelde gotische
heiligenbeelden. Ze zijn weliswaar nieuw, maar de
Larochettesteen doet het in dit milieu uitstekend.
Vooral als in de namiddag het zonlicht langs de beelden
strijkt en tintelt in de sober-strakke
glas-in-loodramen, vertoont de gerestaureerde voorgevel
een ongewoon levendig en milddadig beeld voor het spel
van licht en schaduw. Ge komt daarop niet gemakkelijk
uitgekeken. Onder de overwelving van het poortgebouw,
waar uw voeten gaan over onregelmatig gevormde
natuurkeien, wegen boven uw hoofd zwaar de enorme balken
met hun schuinaflopende steunen. De muren verhalen hier
hun geschiedenis door toegemetselde en weer te
voorschijn gebikte ramen.
Binnengevel
In de
meest oorspronkelijke staat bevindt zich de binnengevel,
waaraan nog geen restauraties werden uitgevoerd. In het
midden boven de poortboog troont daar, in een gelobde
nis, een houten beeldje van de Lieve Vrouw van Smarten,
dat voor zijn herkomst naar de 15de eeuw terugwijst. Van
deze kant bekeken ligt links het in wat verwaarloosde
toestand verkerende voormalige "armenhuis", waar
zwervers en onvermogende voorbijgangers onderdak vonden.
Eens werden er drie dagen per week dagelijks twee- tot
drieduizend broden uitgedeeld.
Een deel
van het in 1734 heropgetrokken gebouw diende ook tot
stalling van de paarden, die de rijtuigen van de gasten
der abdij vervoerden. Als koetshuis fungeerde een
aansluitend gebouw. De bogen hiervan zijn echter sinds
1885 dichtgemetseld. In de daardoor verkregen ruimte is
thans de boekhandel gevestigd. De eerste drukkerij van
de abdij was ook ooit in het "armenhuis" ondergebracht.
Het was hier, dat "De Witte" aan de slag ging na zijn
schooltijd.
Pastorie
Veel
boeiender voor het oog dient het gebouw aan de
rechterkant van de poort zich aan met zijn muurankers
van 1651 in welk jaar het ook inderdaad werd opgetrokken
als verblijfplaats voor het personeel. Later woonden er
de provisors. In 1797 vestigden er zich ook drie
religieuzen. Zij waren, na de opheffing van het
klooster, op hun post gebleven om de kerk te bedienen.
Toen in 1833 de terugkerende paters de abdij weer
begonnen te bevolken, werden de kamers op de verdieping
tot cellen ingericht. Dit geschiedde nog eens voor een
tweede keer, na de brandramp van 1942. Thans dient de
vleugel tot pastorie van de abdijheer, die met de
zielzorg voor de parochie Averbode is belast. De
abdijkerk fungeert tevens als parochiekerk van het dorp.
Het hele
hier vermelde gebouwencomplex ademt een sfeer van
ingetogenheid en in zichzelf gekeerde rust zoals ge die
ook in een begijnhof pleegt tegen te komen. Een
monumentale poort uit 1735 met smeedijzeren hekken
tussen haar kolommen verleent door een muur toegang tot
de naastgelegen boomgaard. De muur wordt nog door een
tweede poort van diezelfde aard doorbroken maar die
poort blijkt nooit te worden gebruikt.
Restauratie
Met de
rust op het voor het publiek vrij toegankelijke
binnenplein van de abdij is het sinds meer dan een jaar
maar povertjes gesteld. Al die tijd levert ze het beeld
van een rommelige bouwplaats. Dit in verband met de
groots aangepakte restauratie van de abdijkerk, die de
kerk in de boeien van steigerwerk geslagen heeft. Het
zal nog wel een hele poos duren voordat ze daar uit
verlost wordt. Daarom blijft er van de aanvankelijke
betovering niet veel over. Die keert pas weer als de
gids u binnenleidt in het achttiende-eeuwse
prelaatskwartier, waarvan de dubbele deur een trekbel
draagt in de vorm van een smeedijzeren eiketak.
In de
brede kloostergangen slaat de koelte uit de geblokte,
marmeren vloer en van de heldere muren. Onnodig geraas
dreigt hier de waarde van een vloek te krijgen. Ge gaat
er over graven van abten van voor de Franse revolutie.
Tel de kruisjes in de vloer, telkens op twee meter
afstand van elkaar aangebracht, en ge weet hoeveel er
begraven liggen. Uit de grote schilderijen langs de muur
staren zij degenen, die na hen kwamen, vermanend aan. Of
kijken ze misschien mediterend door de ramen naar de
nauw ingesloten binnenhof met een leeg bassin in het
midden en verder niets dan een gazon? De zon doet heel
veel moeite hier binnen te dringen. Een pogen, dat
altijd gedeeltelijk tot mislukken is gedoemd, zodat het
hof, in zijn totale verstorvenheid, melancholie en
huiver oproept.
Sacristie
De
warmte komt eerst terug bij het betreden van de rijk
betimmerde sacristie met het beroemde houtwerk in Louis
XV-stijl en de kapittelzaal met beeldhouwwerk in
dezelfde stijl (1740-1744), alles van de hand van de
Namense kunstenaar Houssard. Alles? Neen. Bij de brand
van 1942 is het grootste deel van de kapittelbanken
langs de wanden "gered" en - zoals de gids het uitdrukt
- "naar een ver weg gelegen dorp vervoerd en nooit meer
teruggekomen". Waar dat "verre dorp" wel ligt en hoe het
heet, krijgen we niet te horen. De ontbrekende banken
heeft men daarna in onze tijd geprobeerd na te maken.
Het resultaat van die inspanning laat zich uitstekend
beoordelen door de nieuwe banken met de er naast staande
oude te vergelijken. Er spreekt duidelijk een eerlijk
pogen maar het nieuwe lofwerk is overal iets te grof.
Het mist net de verfijning, waarin pas de meesterhand
tot uitdrukking komt. Aldus: een duidelijke teruggang in
vakmanschap. De oudste banken dateren van 1671.
De
abdijkerk domineert als een gigant het voorplein. De
eerste steen daarvoor werd gelegd op 31 juli 1664 en er
werd acht jaar aan gebouwd. Zij neemt de plaats in van
een vroegere kerk van veel kleinere afmeting. De
17de-eeuwse barok voert hier zijn triomf. Jammer, dat
thans de voorgevel geheel in de steigers zit. Hij heeft
reeds een nieuwe bekleding van arduinsteen en nieuwe
ornamenten gekregen, doch er moet nog veel gebeuren
alvorens men hem in zijn voormalige staat kan bewonderen
in al zijn pompeusheid van lijstwerk, laaiende fakkels
en gevleugelde engelenkoppen. Dat zal daar eens weer
allemaal spelen rondom het nu dichtgeplankte,
monumentale middenraam en het overladen portaal van
blauwe steen. De al even weelderige toren is 65 meter
hoog maar ge zoudt hem zeker lager schatten omdat de
kolossaalheid van de kerk het proportiegevoel in de war
stuurt.
Abdijdienst
Als we
daar zo met het hoofd in de nek staan, beginnen
plotseling de zware klokken te beieren alsof er alarm
geslagen wordt. Ze dragen hun klank ver uit over het
heuvelland alsof ook alle mensen van Tesselt, Zichem en
Scherpenheuvel het moeten horen. En zij doen dat ook
waarschijnlijk. Ons horloge wijst kwart voor twaalf. Wat
dat alles te beduiden heeft, wordt duidelijk als we,
tastend door een duister portiek, tussen een dubbel stel
gecapitonneerde deuren de kerk betreden om er in eerste
instantie overmand te worden door een niet verwachte zee
van licht en ruimte, die een zwevend gevoel scheppen. Er
blijkt juist een abdijdienst te zijn aangevangen. Dat
gaat hier zo iedere doordeweekse dag op dit tijdstip.
Een vijfentwintig monniken met witte superplie over hun
nu crèmekleurige habijt staan rechts en links in de rijk
gebeeldhouwde banken van het voor het publiek afgesloten
koor.
Ze staan
daar omspoeld door uit de houten panelen springende
beelden van gelukzaligen der Norbertijner orde, zwevende
en bazuinstekende engelen, engelen met de werktuigen van
Christus' lijden, grimmige leeuwen, kwistig versierde
kurketrekkerkolommen en een overdaad van tierelantijnen.
Dezelfde uitbundigheid viert zich ook uit in het 72
zetels tellende koorgestoelte. Zo'n tweehonderd
engelenkoppen versieren die van onder in geklauwde
voeten uitlopende "stoelen". Als ge straks de kans
krijgt de zittingen op te klappen dan zult ge daar nog
tweeënzeventig grijnskoppen ontdekken. Al dit pralerig
houtsnijwerk stamt van 1673 en 1682.
Triomfalisme
Het hele
verdere interieur en meubilair van de kerk wedijvert met
elkaar in triomfalisme. Zoals het zwierige hoofdaltaar
van verschillende kleuren marmer, de zijaltaren, de
omlijsting van arabesken en lofwerk rond de vensters met
daaronder sierlijsten van bloemfestoenen en vruchten.
Voor bogen, omlijstingen, friezen, kapitelen en andere
motieven werd witte steen gebruikt. De kerk in haar
geheel is bepleisterd in een lichte paarlemoertint, die
het gebouw warmte geeft en tegelijkertijd de
versieringsdetails scherp doet uitkomen.
Door
deze "heilige Halle", waar we op deze doordeweekse dag
de enige bezoeker blijken, zinderen het Kyrie Eleison en
andere gregoriaanse zang van de monniken ragfijn onder
de gewelven, waar het - met ondersteuning van de muziek
van het 3561 pijpen tellende orgel - even hangen blijft
als kristal, dat in trilling werd gebracht. Ademloos
luisterend voelt ge u meegesleurd en in de ban van dit
gebeuren geslagen. Er wordt u om geen uitspraak in
woorden gevraagd maar de geest uit zich zwijgend in de
verbazing: Dat er nog zoiets bestaat!
Terug op
het voorplein uit een orgie van Rubensiaanse barok valt
uw oog weer op de soberheid van het poortgebouw en
aangrenzende vleugels. Daar wordt ge u ineens bewust van
een fel contrast: rechtlijnige, middeleeuwse eerlijkheid
zonder jacht op effect tegenover zwierig maar
tegelijkertijd uitdagend triomfalisme van de
Contrareformatie. Twee tijdperken, twee werelden! Aan u
de keus. Als er tenminste gekozen moet worden!
Buiten de abdijmuren
Buiten
de abdijmuren, aan de weg naar Zichem, ligt in een
geaccidenteerd bos een Mariapark. Langs kronkelende
paden vindt ge daar de traditionele Lourdesgrot, een
Christus in een donkere grafspelonk, een tafereel van
O.L. Vrouw van Fatima en als klapstuk de "Zeven Weeën
van Maria". Deze laatste voorstelling uitgevoerd in
levensgrote beelden tegen een passend decor. Zo kijkt ge
daar op tegen een meters hoge Romeinse tempel, een
joodse tempel en ook tegen een Egyptische poort vol met
hiërogliefen. In België zijn ze nogal sterk in speels
rotsbetonwerk. Het is die nabootsingskunst, welke deze
tuin zijn origineel accent geeft. Een afgebroken boom
zodanig uitgevoerd in beton, dat hij nauwelijks nog
afsteekt bij een echte er naast, zou eigenlijk "Kitsch"
moeten heten. Het werk ontsnapt net aan die denigratie.
Er valt
nog meer te beleven. Een smalle laan, rechts van de
brede tegenover de abdijpoort, klimt langzaam stijgend
naar de top van een hoge heuvel met de daarop geplaatste
"Kroningskapel". De brede laan tussen de hoge bomen, die
in de verte overgaat in een nieuwe asfaltweg, leidt naar
een natuurbad en naar de camping "De Vijvers". Ze brengt
u, rechtsaf, ook langs zanduitgravingen, langs dat voor
deze streek zo specifieke bruin-rode zand. Daar kunt ge
leren wat men in België onder "zavel" verstaat. Ten
slotte vindt ge hier ook nog de weg geopend tot
wandelingen-naar-eigen-keuze in de domeinbossen.
Kiezen maar
Wie het
allemaal in stilte wil beleven, kieze voor een tocht
naar Averbode een gewone weekse dag uit. In de praktijk
zal het evenwel meestal een zondagonderneming worden.
Daarvoor hier een waarschuwing. Dan staan in de boslaan
de auto's zij aan zij geparkeerd en kost het moeite een
plaatsje te vinden of om er weer uit te komen als ge dat
al vroeger veroverd had. Het gaat er dus maar om wat
ieder prefereert: stille bezonkenheid met een scheutje
zelfinkeer of gezellige drukte onder de mensen,
lebberend aan ijsjes of etend in het gras uit
meegebrachte plastic zakjes!...
Ziehier
Averbode als middenpaneel van een Vlaams toeristisch
drieluik. Volgende keer komt Zichem aan de beurt.
PIERRE
VAN BEEK