Parochiële scheiding ontstond in 1520
Het
Nieuwsblad van het Zuiden - zaterdag 17 oktober 1970
Tot de
Kempische dorpen die het best hun landelijk karakter
hebben behouden, behoort naar onze smaak de
tweelinggemeente Hooge en Lage Mierde. Deels danken zij
dat aan het isolement waarin ze lange tijd verkeerd
hebben. Mag dit nu voor Lage Mierde sinds de aanleg van
de Kempenbaan niet meer helemaal opgaan, voor Hooge
Mierde geldt dit ook thans nog. Zelfs al heeft de
ruilverkaveling ook hier gebieden ontsloten, waarin de
vreemdeling voorheen niet binnendrong. Was daar immers
de wereld niet met krantenpapier dichtgeplakt zoals de
volksmond zei?
Dat dit
beeld niet zo maar uit de lucht is komen vallen, kan men
heden ten dage nog altijd ervaren. Hooge Mierde leunt
tegen de Belgische grens en wel juist daar, waar ook de
overzijde van die grens zich kenmerkt door isolement.
Hier strekt zich namelijk over vele kilometers
grootgrondbezit uit, dat voor een aanzienlijk deel
bestaat uit de niet voor het publiek toegankelijke
bossen van kasteel de "Hoge Heide", respectievelijk
rechts en links begrensd door de enorme landbouwvlakten
van Kruisberg en door de militaire dump onder Arendonk.
En is het niet opmerkelijk, dat er tussen de officiële
grensstations van Goirle en Reusel niet één verharde weg
naar het land van onze zuiderburen leidt! Dit alles
samen vormt een barrière in de rug van de Mierden, die
vooral op het meest zuidelijke dorp haar stempel heeft
gedrukt.
Het
levensritme is er vertraagd alsof het bedachtzaam en
zonder overijling tast naar aanpassing aan de nieuwe
tijd. Het lijkt ook of de hemel er wijder en de luchten
hoger zijn en de verbeelding er een elders verloren
speelruimte vindt. Er bestaan geesten, die dit
grensgebied daarom als een weldaad ondergaan. Of het nog
lang zal duren? De Taxandria-route laat het sinds de
voorbije zomer niet helemaal onberoerd en de op Mierds
grondgebied tot aan de grens verbrede Turnhoutse Pad,
die een doorsteek naar de weg naar Arendonk schijnt voor
te bereiden, vormt in dit opzicht reeds een teken aan de
wand. In dit licht lijkt enige aandacht voor de Mierden
momenteel zelfs actueel. Die vragen we dan in enige
artikelen.
In oude
stukken komen de Mierden voor onder de naam Mirta of
Myrtha met later verdeeld in Mier, Mijerdt of Mierde
Superior en Inferior, waarmee we dan al bij het "Hoog"
en het "Laag" zitten. Het schijnt niet gemakkelijk te
zijn de herkomst van de naam Mirta te achterhalen, al is
er natuurlijk wel over gespeculeerd.
Kerkelijk maakte Hooge Mierde in de Middeleeuwen één
parochie uit met Lage Mierde en de abdij van Floreffe
bezat aldaar reeds vóór 1201 het patronaatsrecht. Dit
hield het recht tot benoeming van pastoors in en was
vooral ook van belang met het oog op de tienden. In 1212
verwierf de abdij van Averbode van Theodoricus, heer van
Altena, de tienden te Mirta alsmede het onbebouwde land
tussen de Beek en de hofstede Culitrode en omtrent dat
tijdstip ook de hoeve aldaar, waaruit jaarlijks drie
Keulsche schillingen aan de kerk van de H. Odrada te
Alem betaald moesten worden. De naam Culitrode, die in
de 19de eeuw als Kuldenroden en als Kelderrode voorkomt,
luidt thans Kuilenrode. In 1298 nam de hertog van
Brabant de hier genoemde en nog andere bezittingen van
de abdij van Averbode onder zijn bescherming. Hertog Jan
van Brabant verkoopt op 19 september 1331 zijn
"wildernissen en eigendommen" aan de ingezetenen van
Mierde. Dezen hebben dan ook nooit houtschat aan de
rentmeester van Brabant betaald.
H.
Odrada
In Hooge
Mierde is de H. Odrada, de vroegere patrones van Alem,
ooit met veel godsvrucht vereerd. De "aanzienlijke
relikwieën" van deze heilige (9 augustus 1617 door
bisschop Zoësius aan deze kerk verleend) achtte men in
1648 bij de vrede van Munster bedreigd. Zij werden in
dat jaar aan de abt van Averbode toevertrouwd en op 27
september 1654 plechtig naar de kerk van Baelen in de
Vlaamse Kempen overgebracht. Ook had men in de kerk een
soort van graftombe ter ere van de H. Odrada opgericht.
Aldus vertelt Schutjes op wiens kompas wij bij de
Mierdse kerkgeschiedenis varen.
In
verband met deze H. Odrada is het aardig te horen wat
wij over deze heilige aantreffen in "Postele op ter
Heyden" van de hand van de Postelse pastoor z.g. E. van
den Bergh. We vernemen daar, dat de H. Odrada vereerd
werd in het Vlaamse dorp Millegem. Men riep haar aan
niet alleen tegen langdurige regen maar ook tegen
aanhoudende droogte. Bedevaarders van Postel en Baelen
trokken langs dezelfde weg naar Millegem, welke Sinte
Odrada eens had afgelegd op een wild paard. Bij de kerk
had zij de lindetak, waarmee ze haar schimmel
aanspoorde, in de grond gestoken en de tak schoot daar
plotseling op tot een boom. Toen Odrada, door dorst
gekweld, de kerk was uitgegaan, kwam er bij de boom een
waterstraaltje opgespoten, dat tot een bron groeide.
Wonderbron
Na
ongeveer 200 jaar bestond de bron niet meer. Wellicht
bedolven onder het stuifzand? Hoe dan ook, in 1886 vond
de pastoor van het Nederlandse Mackharen ze terug. Weer
vloeide de bron, maar de afwatering was zó slecht, dat
er een overstroming ontstond. Men zette nu een ketel
ondersteboven over de bron en groef hem tot aan de bodem
in de grond. Het zand gleed er overheen en de bron ging
opnieuw verloren. Zo is het allemaal gebeurd en zo komt
het dat die bron er niet is.
De
processie trok over en weer. Die van Postel en Baelen
trok driemaal naar Millegem. De vierde keer kwam die van
Millegem naar Baelen. Meer dan eens was het bij het
eindigen van de bedevaart met de droogte gedaan. De
jaartallen worden genoemd: 1893, 1894, 1904, 1921 en
1927. De mensen waren zó overtuigd, dat ze verhoord
zouden worden, dat die van Baelen als ze om regen op pad
togen, altijd al de parapluie meenamen maar die van
Millegem zónder gingen wanneer de verhoopte gunst
droogte betrof...
Tweespalt
Laten we
evenwel terugkeren naar onze abdijen, want daar ging het
wel om iets anders dan nat of droog. Zodra Averbode in
1212 de tienden van Mierde had verworven, begon de abdij
weldra aanspraak te maken op het benoemingsrecht voor de
kerken van Hooge en Lage Mierde. Dit draaide uit op een
overeenkomst volgens welke de twee abdijen Floreffe en
Averbode om beurten het benoemingsrecht zouden
uitoefenen. Ieder dus wat van de stokvis. Dit stuivertje
wisselen leidde tot tweespalt. In 1473 moesten de
prelaten van Park bij Leuven en van St. Michael te
Antwerpen er aan te pas komen om de knoop in het geschil
door te hakken. De abten kenden het patronaat aan de
abdij van Floreffe toe maar bepaalden daarbij
tegelijkertijd, dat de parochie van Mierde in tweeën zou
gesplitst worden ná het overlijden van de dienstdoende
pastoor, Henricus van Eijck. De parochie Hooge Mierde
zou ter begeving van Averbode staan en de prelaat van
Floreffe zou zijn kanunniken als pastoor van Lage Mierde
benoemen. Deze schikking werd in 1474 door Paus Sixtus
IV en in 1480 door Lodewijk van Bourbon, prins-bisschop
van Luik, bekrachtigd. Na de dood van pastoor Van Eijck,
in 1520, die provisor van Postel was, werden de beide
kerken gescheiden. Zijn opvolgers waren slechts pastoor
van Lage Mierde.
De
pastoors van Lage Mierde waren tot 1679 kanunniken van
Floreffe en tot 1835 abdijheren van Postel. Floreffe had
5 mei 1682 het patronaatsrecht voor deze parochie aan
Postel overgedragen. Van 1520 tot 1820 heeft de abdij
van Averbode aan een van hare leden de pastorale zorg
over Hooge Mierde opgedragen. Nadien hebben seculiere
geestelijken deze parochie bediend.
Grenskerk
De
Munsterse vrede belette ook in De Mierden, zoals overal
in de Meijerij, de vrije uitoefening van de godsdienst.
In de grensgebieden tussen Staats- en Spaans Brabant
wist men daar wel raad op. De Mierdenaren richtten een
kapel op over de grens onder de gemeente Arendonk, waar
de Staten van Holland niets te vertellen hadden. Een zg.
grenskerk dus. Daar dit soort kerken en de latere
schuurkerken nog wel eens met elkaar verward worden,
reveleren we hier wat Domien de Jong daarover zeer
helder uiteenzet in zijn doorwrocht werk over
Grenskapellen.
In de
tijden van de retorsie, de Franse tijd en nadien maken
we kennis met drie kerkbegrippen. Schuil- of
huiskapellen waren meestal localiteiten in particuliere
woningen, gelegen in het gebied der Staten waar de
godsdienstoefening in het geheim - met of zonder
steekpenningen aan de toeziende ambtenaar - werden
gehouden. Grenskapellen of heikerken heetten bestaande
of provisorische bedehuizen buiten het gebied der
Staten, waar men ongehinderd de heilige diensten in het
openbaar kon vieren. Schuurkerken of kerkhuizen waren
bidplaatsen binnen het gebied der Staten, welke aan de
buitenkant er uit zagen als een schuur of stal en waarin
slechts met de nodige consideratie van hogerhand dienst
mocht worden gedaan. Deze oogluikend gedulde
plechtigheden kostten de geloofsgemeenschap nog geld
ook.
Paalven
De
inwoners van Hooge Mierde bezaten een grenskapel op
Arendonks grondgebied op ongeveer 90 meter van de
Biesenvenpaal of juist op het punt waar Mierde en Reusel
elkaar bij het Paalven aan de Hooge Mierdseweg
ontmoetten. Dit blijkt uit processen-verbaal van
grensopneming van de vrijheid Arendonk van 5 mei 1659 en
2 september 1698. Volgens het eerste rapport wordt "met
droefheid" vastgesteld, dat de katholieken van Mierde op
Arendonks gebied een "schuere" hebben getimmerd, waarin
zij godsdienstoefeningen houden om die van de Hollanders
te ontvluchten. Bij de controle van veertig jaar later
blijkt er nog een grotendeels vervallen "geraamte als
van een schop" aanwezig. Aan de noordkant daarvan placht
"de schuere" te staan, waarin de Mierdse katholieken
eens hun kerkdiensten hadden gehouden. Met de grenskerk
was het dus al lang afgelopen.
We zijn
eens een keer naar dat Paalven op zoek gegaan. Een oude,
Belgische stafkaart vermeldde het. Volgens deze lag het
midden in de huidige militaire dump, waarop onze
"expeditie" vastliep. Tegen de gaasomheining van de dump
staat thans, links van de zandweg naar Arendonk, de
witgeschilderde grenspaal 204 of de voormalige
Biesenvenpaal.
Onderduiker
In de
tijd van de onderdrukking had de Mierdse pastoor Jan van
Kampenhout uit Brussel onderdak gevonden op de pastorie
van Arendonk bij pastoor Bartel Buijens. Van daaruit
bediende hij zijn parochianen in de grenskerk. Om hun
pastoor een behoorlijk bestaan te verzekeren beloofden
de parochianen van Mierde jaarlijks f 150,- bij te
dragen, hem in zijn bedieningen te Hooge Mierde te
helpen en hun herder op hun kosten vrij te zullen kopen
als hij bij zijn ondergrondse activiteiten gegrepen
mocht worden.
Na de
komst van de Fransen in 1672 richtte pastoor Barth.
Leijssens uit Rethie reeds op 20 februari 1673 een
tegenover de oude kerk staande schuur voor kerk in. In
de 18de eeuw werd onder pastoor Schoenmakers een nieuwe
kerkschuur gebouwd, welke later, met toestemming van de
Staten, mocht worden hersteld. Als plaats waar een
schuurkerk gestaan zou hebben, noemde men ons ook de
hoek Kerkstraat-Smidstraat. De oude, aan de H. Joannes
van de Latijnse Poort toegewijde kerk (nog steeds is
deze St. Jan de patroon), was - sinds de sluiting in
1648 - danig in verval geraakt. Toen pastoor Dominicus
Peeters haar in 1800 terugkreeg, zag hij er voorlopig
niets in. Alleen de toren met zijn hoge spits was nog
bruikbaar. Men besloot voorlopig de schuurkerk te
blijven gebruiken.
Kerk
hersteld
Van 1819
tot 1820 werd aan herstel van de kerk gewerkt. Het
gouvernement als tiendheffer schonk daarbij bij wijze
van afkoop f 6.000,-. Een voor die tijd groot bedrag. Op
10 augustus 1821 kon in de vernieuwde kerk de eerste
dienst worden gedaan. Zij had o.a. een nieuw dak
gekregen en was voor 110 zitplaatsen ingericht. De
woning van de pastoor stond een kwartier van de kerk op
Culitrode. Pastoor Van Duijnhoven liet die in 1861
afbreken. Voor zover de oude materialen nog goed waren,
gebruikte hij die om een mooie pastorie bij de kerk te
bouwen.
Interessant is het wel te weten, dat Hooge Mierde ooit
een pastoor van eigen bodem heeft gehad en dat deze
zelfs Godefriedus Miertmans heette. Hij deed in 1720
afstand en overleed een paar jaar later in een klooster.
Onder de pastoors kwamen nogal veel Zuid-Nederlanders
voor.
Grafzerken
Mr. P.C.
Bloys van Treslong Prins maakt in 1924 melding van twee
grafstenen, die toen in het voorportaal van de kerk
lagen en waarvan de opschriften bijna geheel waren
afgesleten van de vele Mierdse voeten, die daar overheen
gingen. Als stoep diende het bovenste deel van een zerk,
die in de hoeken de zinnebeelden van de evangelisten
droeg. In het midden zag men nog een wapen met drie
heiblokken, twee naast elkaar en een in het midden
daaronder. In de rand viel te lezen: "Hier leet begrave
Wouter Lippen die stierf Ao XV ... XIIII de XII dach va
Januario". Wie deze Lippen was, kon ons niemand
vertellen. Overigens zijn deze zerken niet meer onder de
toren aanwezig en we konden ook niet achterhalen waar ze
gebleven zijn. Aan de kerk heeft zoveel restauratie
plaatsgehad tot aan de toren toe, waarvan echter nog
steeds een oud gedeelte behouden bleef.
Kostbaar beeld
Hooge
Mierde kent ook sedert 1805 een bedevaart van de H.
Cornelius, de paus en martelaar, die - evenals te
Bokhoven, Zeeland, Son en Esbeek - tegen kinderziekten
pleegt te worden aangeroepen, speciaal de eerste zondag
in mei én de zondag vóór en na 16 september. De parochie
bezit een zeer fraai uit hout gesneden, antiek beeld van
deze heilige. Het is ongeveer een halve meter hoog en de
waarde ervan werd onlangs op vierduizend gulden geschat.
Men zal het echter tevergeefs in de kerk zoeken. Gezien
de huidige jacht op antiek, waarbij zelfs kerken niet
ontzien worden, is het op een veiliger plaats opgeborgen
om alleen bij hoogtijdagen te voorschijn te komen. Het
gaat hier dus niet over het zeer grote beeld van de H.
Cornelius, dat men links achter in kerk aantreft.
Een oude
doopvont uit de vroegere kerk heeft jarenlang bij Jan
van Gisbergen in de Hoogstraat als varkensbak gediend
maar is nu verdwenen. Dat vertelde ons tenminste iemand,
die er wel iets van weten kon. De huidige kerk is
natuurlijk met de modernisering meegegaan. Haar
preekstoel is al een jaar of zes geleden naar Moergestel
verhuisd, waar hij ligt opgeslagen met tal van andere
kerkelijke goederen, waarvoor men geen emplooi meer
heeft.
Schilderachtig
De
omgeving van de kerk, met rondom nog steeds het kerkhof
zoals in een grijs verleden, kan vooral in de zomer
enige schilderachtigheid niet ontzegd worden. Die wordt
vooral bereikt door de toegangslaan van hoge bomen die
elkaar in de kruinen vinden en zo een schemerachtige
tunnel vormen. Het zicht op de kerk wordt er van deze
kant uit wel door ontnomen, maar dat heeft men graag
over voor de wijdingsvolle sfeer onder de bomen in de
schaduw waarvan aan de rechterkant de nieuwe pastorie
mede te dromen staat. Rondom de kerk ontwikkelt zich
thans een nieuw centrum van moderne woningen. Daarvoor
is vooral aan de oostkant ruimte genoeg.
Over de
open velden kijkt de toren uit naar zijn Reuselse
rivaal. Ze zijn in Hooge Mierde trots op die toren. De
opmerking van een jonge gast: "Maar zo verschrikkelijk
hoog is-ie toch ook weer nie!" deed daar niets aan af.
Vaders terechtwijzing: "Hij is in ieder geval hoger dan
die van Reusel!" bleek voor geen tegenspraak vatbaar.
Dat kunnen die van Reusel zich dan voor gezegd houden.
Daar bezitten ze echter een reuzenkei, waaraan Mierd
niet tippen kan. En zo heeft ieder zijn eigen trots.
Aan het
natuurschoon van de twee Mierdes en tal van andere
interessante zaken zijn we vandaag niet toegekomen. Dat
zit nog in het vat.
PIERRE
VAN BEEK