CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
HOME 
BRABANTS
KUNST
FOTOGRAFIE
TEKSTEN
AUTEURS
AUDIO
SPECIAAL

PRINT

Pierre van Beek - Heemkunde-artikelen

 redactie: Ben van de Pol

 

Oude kapel herinnert aan pestepidemie

Het Nieuwsblad van het Zuiden - zaterdag 3 oktober 1970

 

In de 17de eeuw rond 1632 waarde de pest rond in het stille land van de Brabantse Kempen. Die van Eersel zochten in hun wanhoop hun heil in een bedevaart naar Onze Lieve Vrouw van het Vlaamse Werbeek, waar men nu nog de eeuwenoude kapel aantreft langs de weg van Turnhout naar Mol. Volgens de overlevering zouden de bewoners van de eveneens door de "zwarte dood" achtervolgde Beerzen, geïnspireerd door hun zustergemeente uit de Acht Zaligheden, met dezelfde oogmerken een gelofte hebben afgelegd voor een jaarlijkse bedevaart naar Scherpenheuvel. Dat moet dan zo rond 1632 zijn geweest, waarna vijf jaar later de bewoners van Westelbeers uit dankbaarheid een kapelletje oprichtten aan de oevers van de Grote Beerze in het gebied dat later populariteit zou genieten als de "Beerse Bak". Zo treft men dan ook thans in de achterwand van een onder bomen en tussen lover verscholen kapelletje daar bij die Beerze het jaartal 1637 aan.

Van het oude kapelletje van weleer, dat een kopie heette te zijn van het allereerste kapelletje van Scherpenheuvel, zal wel niet veel zijn overgebleven want het heeft troebele tijden doorstaan. De laatste waren die van wereldoorlog nummer II toen zowel Franse als Duitse soldaten er lelijk hebben huisgehouden. De inmiddels lang overleden Sjef Liebrechts heeft echter niet gerust voordat hij de Lieve-Vrouwekapel tot nieuwe luister had gebracht. Het resultaat van zijn werk ziet men nu in het stille land van de "Beerse Bak". Een heerlijk stukje oude poëzie temidden van de landelijkheid.

 

Welvaarts, de archivaris van de Abdij van Postel, heeft in 1883 eens een historisch onderzoek naar het ontstaan van die bedevaart ingesteld. Voor de eerste twee eeuwen was hij daarbij op overlevering van de oude pelgrims uit die tijd aangewezen. Hij stelde daarna vast, dat de processie der Beerzen tot 1794 naar Scherpenheuvel is getrokken en dat de Beerzenaren in 1805 - weer tijdens een pestperiode - de gelofte aflegden de aloude bedevaart opnieuw op te richten. Van 1805 tot 1855 gold dat een driejaarlijkse, nadien een jaarlijkse. Al noteren de bedevaartpapieren in onze tijd niet meer zo hoog, we staan hier bij de Beerse wat uitvoeriger stil, omdat zij voor de ganse streek van betekenis was en ze als een hele gebeurtenis tot ons komt.

Tegen het naderen van de feestdag van Petrus en Paulus (29 juni) ontwikkelde er zich in deze hoek van de Kempen een grote activiteit. Niet alleen die van de Beerzen trokken te voet naar Scherpenheuvel, maar bij hen sloten zich ook aan de pelgrims van Beek, Hapert, de beide Mierden, Hulsel, Casteren, Hoogeloon, Diessen, Bladel, Oirschot en Vessem. Na de scheiding van 1830 gold de denkbeeldig door de Kempische hei getrokken streep niet voor de bedevaarters. Ook die van Postel en Mol trokken met de Noordbrabanders op. In de al hier genoemde plaatsen bezat de Beerse processie in 1884 processiemeesters en het gezamenlijke ledental bedroeg in dat jaar niet minder dan 3.454... Het moet een bonte belevenis zijn geweest, die van huifkarren vergezelde processie door de hei te zien trekken op weg naar Postel, waar pas de vaandels ontrold mochten worden. Vandaar ging het over Desschel, Mol, Meerhout, Zittaert, Veerle, Averbode, Zichem naar Scherpenheuvel. Één overnachting onderweg kwam daarbij wel te pas. Dat gebeurde in Mol. De terugkeer van de processie bracht ieder jaar weer de Beerzen in beweging. De verwelkoming had dan plaats in de "Beerse Bak".

Welvaarts heeft de vraag gesteld waarom deze bedevaart altijd in de zomer plaatsvond, terwijl dan de boeren, die het grootste deel van de processie uitmaakten, toch het meeste werk op het veld hebben. Hij geeft daarop een nogal curieus antwoord als men dit niet ziet in het licht van zijn tijd. Luister maar: "In dat tijdstip is de jeugd van den landbouwer en daglooner vooral omgeven van gevaarlijke gelegenheden, bijzonder als men, vereenigd met gemengde personen in het hooi werkt." Hij weidt daar nog wat verder over uit maar we willen het niet te bont maken. Alleen nog even zijn conclusie: Vele pelgrims worden aan de gelegenheid tot zonde onttrokken en de thuisblijvers zien zich gesterkt door het gebed van de bedevaarters...

Natuurlijk is de geestelijke evolutie niet aan de Beerse bedevaart voorbijgegaan. Niettemin trekt zij nog altijd en handhaaft zij daarmee de eeuwenoude traditie. Zij was en bleef een begrip in de Beerzen en hun hele omtrek. We vinden het gewoonweg aardig dit allemaal te weten omdat het Westelbeerse kapelleke, naast zijn huidige decor van groen ook perspectief in de diepte krijgt. Het is alsof het draden spint tussen deze en gene kant van de grens en alsof het voorbije geslachten nog steeds niet helemaal heeft losgelaten. Ge hoeft maar even de nog zo kort door het asfalt verdreven zandwegen voor de geest te halen om die oude Beerse processie weer naar het zuiden te zien trekken. Sjok... sjok... Met de witte huif van de kar dansend over de bruine, Kempische hei, die nu is gaan bloeien...

 

Kapelletje

Het kapelletje van anno 1970, waarin - volgens Schutjes - in 1864 de kruisweg (thans niet meer aanwezig) "wettig werd opgehangen", vertoont niets meer van zijn oude rimpels. Als ze er al geweest zijn, werden ze deze zomer allemaal glad gestreken, omdat men het hagelwit heeft opgekalefaterd, zodat het onder zijn rood pannendak tussen het lover straalt, zo blank als een ziel in genade. Zijn kittig torentje kreeg het pas in 1937. In de oorlog lag het enige tijd midden in het gevechtsgebied. Boerderijen in de omgeving, waaronder de "Beerse Bak" zelf, gingen in 1944 in vlammen op. Het kapelletje bleef gespaard. Het kwam er af met enkele kogelgaten, wat kapot glas en enige weggeschoten stenen van het torentje. Vóór de stoep van zwerfkeien, die het bedehuisje rondom omgeeft, werpen twee hoge linden met plumeaus van wilde scheuten aan haar voet, speelse schaduwen op de kraakwitte muren, waar aan de voorkant donker het boogvormige gat van de ingang gaapt. Binnenin prijkt, op een eenvoudig altaartje in een barokkerige omlijsting, een uit hout gesneden madonna in een kleed van hemelsblauw en wit. Een heerlijke koelte komt de bezoeker uit het interieur tegemoet.

 

Beerzedal

Even buiten de weelderige pluk van loofhout en dennen, die het kapelletje bijna helemaal verbergt, stroomt de Grote Beerze, weliswaar gekanaliseerd en beroofd van haar weleer zo grillige en ruige oevers, maar toch altijd nog met een elegante zwaai alsof zij uitwijkt voor het kapelletje. "Stromen" is op deze dag een groot woord. Men heeft de rivier op haar weg naar het noorden de ruimte gegeven en het water glijdt nauwelijks merkbaar verder, traag zoals hier ooit de dagen zijn gegaan. Misschien nog wel eens doen. Die gedachte dringt zich op bij wie zich een beeld kan vormen van het achterland, waaruit die Beerze komt aangegleden vanuit het zuiden. Daar krijgt ge eerst te maken met het Beerzedal, een van de fraaist gelegen beekdalen tussen Casteren en Westelbeers. Ongerepte beemden, broekbossen, lage graslanden en hoger gelegen dennenbossen bepalen hier het landschap, waarvan 16 ha in bezit is van de Stichting Het Noordbrabants Landschap.

In zuidoostelijke richting ligt de Neterselse heide met de natuurbeschermingsgebieden van Goor en Flaas, waar in het broedseizoen duizenden meeuwen schreeuwen en klapwieken. Kapeldijk en Liesdijk voeren er de zwerver heen, zoals de Broekeindsedijk met Keijenhurksedreef, Voldijnseweg en Kromvensedijk hem naar het vennengebied van het natuurreservaat "Keijenhurk" en de Lanschotse hei wijzen. 160 ha werd hier goed toegankelijk gemaakt. Voor dit alles vormt de kapel van Westelbeers een goed uitgangspunt. Om ten volle te genieten moet men echter wel zijn haast thuis laten en zich spiegelen aan de o zo traag voortglijdende Grote Beerze...

 

Schepersweg

Wie de Beerze nog eens een keer wil ontmoeten volgt, voor het bereiken van de kapel, de aan de Spreeuwelsedijk beginnende Schepersweg, die met een grote boog door de St. Sebastiaanshoek de baan naar Middelbeers vrijmaakt. De Schepersweg ontleent zijn naam aan de schaapskooi, die men hier vroeger aan de rechterkant van de weg aantrof. Haar plaats wordt nu ingenomen door een nieuwe burgerwoning, die in een steen boven de deur met de naam "De Schaapskooi" erop de herinnering levendig houdt aan de tijd, dat van hier uit de Westelbeerse scheper Janus Pasmans met zijn kudde uittrok naar de heide. Vlak naast "De Schaapskooi" staat er dwars op de weg een schilderachtige, fraai gerestaureerde boerderij, die als tweede woning van dokter Elsbach dient. "Ze kan wel driehonderd jaar oud zijn, deze boerderij", zei ons een Beerzenaar.

 

Sebastiaanshoek

De St. Sebastiaanshoek hebben we altijd tot een interessant punt van Westelbeers gerekend vanwege zijn intieme landelijkheid, al hebben we er aan verspeeld sinds mensenhand gemeend heeft hier de natuur eens te moeten verbeteren. Loofhout, een paar boerderijen en vooral de Grote Beerze, die hier een S-bocht maakt en onder een brug doorglijdt, bepaalden deze hoek die een eigen leventje scheen te leven. De nieuwe brug, kanalisatie van de beek - overigens met behoud van de bochten - en vooral de nieuwe stuw in de Beerze doen lelijk afbreuk aan het landelijk schoon van weleer.

Ge zoudt durven zweren, dat in het complex van bomen en struikgewas bij de brug een St. Sebastiaanskapelletje moet staan. Op zulke plaatsen staan nu eenmaal kapelletjes. De ontdekking, dat ge met niets anders dan een transformatorhuisje te maken hebt, betekent dan ook een ontgoocheling. Ongelooflijk verder hoeveel soorten hout deze stenen schamelheid proberen te verbergen. De kleine oppervlakte levert een staalkaart van al wat de omgeving op dit gebied opbrengt. Begin maar eens op te tellen: els, eik, canada, berk, waterwilg, vlier, hondsknobbenhout en een wie weet van waar verdwaalde struik die in juni witte, roosachtige bloemen draagt. Men pleegt die niet in het wild aan te treffen. Twee dennen dragen hoog boven dit alles uit hun opgestoken paraplu.

 

Die grote hei

Vanuit de St. Sebastiaanshoek kunt ge op twee manieren in Middelbeers geraken, direct over de Straatsedijk en met een omweg, die overigens ook de moeite loont, over de Westelbeersedijk. Ten oosten van deze dijk en de daarop aansluitende Voldijnseweg gooien de twee genoemde Beerzendorpen grote ogen als het om natuurschoon gaat. Rondom ingesloten door dennenbossen met of zonder loofhout, liggen hier grote en kleine vennen, als spiegels voor de wolken te blinken in de enorme vlakte van de Landschotse heide. Ge wordt daar geconfronteerd met een overblijfsel van de oeroude Kempen. Op een stille dag, buiten het vakantieseizoen, kunt ge die ook ondergaan en beleven als een heel ver verleden. Dat is die "grote, stille heide", waar het lied van de schoolbanken de herder, trouw bewaakt door zijn hond, eenzaam rond heeft laten dwalen... Die herder zult ge er niet meer tegenkomen. Wel kunt ge er gegrepen worden door de immense ruimte onder het dak van de hemel en een gevoel van tijdeloosheid. Mocht er dan ook al een tijd zijn, dan is het alleen de stille tred van de seizoenen met de traag verschuivende kleuren en het gaan en komen van de water- en weidevogels.

Naar de naam van een der aanwezige vennen wordt dit natuurreservaat sinds de laatste jaren "Keijenhurk" genoemd. Heel lang heeft het gevegeteerd in zijn isolement, waaraan het ongetwijfeld mede zijn voortbestaan dankt. Een zekere zin van isolement behoort trouwens ook nu nog tot zijn kenmerk. Hoewel niet ver verwijderd van goede asfaltwegen valt het op, dat er eigenlijk geen enkele ideale weg naar het gebied leidt. Met de auto moet er altijd wel ergens gevochten worden tegen het mulle zand en de grilligheid van het pad. De beloning aan het bereikte doel wordt er te groter door.

 

Strandleven

Op vakantie- en weekeinddagen heerst er echter aardig wat vertier, want de "Keijenhurk" werd recreatiegebied. De gemeente plaatste er twee jaar geleden banken, picknicksets, afvalbakken en een parkeerverbod heeft er zelfs zijn intrede gedaan. Dit alles concentreert zich aan de boorden van het grootste ven, het Wit-Holland. Dit ziet zich in een wijde boog beschermd door een brede, naar de waterkant schuin aflopende rug van duinzand, dat zich tot ver in het ondiepe water voortzet. Het laat daarbij een prachtig glooiend strand achter zich, waarop hier en daar grillig gevormde, oude dennenbomen voor koele schaduwplekken zorgen. Een ideale speelplaats voor de kinderen, die hier hun waterkastelen bouwen onder direct toezicht van moeders in klapstoelen tegen hel-kleurige windschermen. Simpel strandleven in optima forma! Wie zich voor dit soort recreatie niet geboren voelt, zal wel afdwalen naar het verleidelijk paadje langs het Kromven. Het ven ligt vlakbij het Wit-Holland maar bezit toch zijn eigen sfeer, die vooral in juni bepaald wordt door de witte deken van het hier overvloedig voorkomend veenpluis.

 

Midden erop

Dan slingert een breed pad in een grote boog over de kale heide, die zich kenmerkt door het ontbreken van elders vaak te overvloedig voorkomende vliegdennen, naar het derde ven: de Keijenhurk. Het pad stijgt voortdurend en klimt omhoog naar een zandberg. Nu zijt ge midden op de hei en kijkt ge over de wereld. Heel ver in het noordoosten de streep van het Wit-Hollandse strand met de tot kleurige tikken weggesmolten baders, waarvan het geluid niet meer tot hier doordringt. In het oosten, nog juist zichtbaar vanaf dit punt, de smalle zilverstreep van het kleine Berkven en veel dichterbij de grote klad water van het eigenlijke Keijenhurkven. Recht in het noorden, boven de bossen, de spits van de oude St. Willibrordkerk van Middelbeers en aan de einder, die door bossen aan het gezicht onttrokken wordt, twee rode daken.

Een wulp, duidelijk herkenbaar aan zijn lange, gebogen snavel, landt in glijvlucht niet zo ver van ons verwijderd op het pad en trippelt dan nog even in snelle pas voort alsof hij afremt op zijn motor. Eenmaal de vaart gestuit, stapt hij op hoge poten agressief over het pad heen en weer alsof hij zeggen wil: "Hier ben ik de baas". Een regelrechte uitdaging aan het adres van de indringer. Dan roept hij zijn in de buurt vliegend vrouwtje... Verschillende grutto's schreeuwen hun eigen naam, kieviten slaan groot alarm en een zwarte stern met zijn speerpunten van vleugels scheert over het Kromven. Wie thuis in een gemakkelijke stoel toeristische boekjes leest die ook iets van de fauna zeggen, zal daar soms diezelfde namen vinden. Meestal als exclusiviteit. Hier vindt ge het allemaal. Iedere dag. Zonder mankeren want het hoort er allemaal bij.

 

Berkven

Bij het afdalen van de berg valt aan de zuidkant de hei plotseling omlaag, zodat het is alsof ge op een dijk loopt. Behalve in de zomer is de hei hier nat en drassig en schemert er water tussen de pollen. Op een bepaald punt stelt het pad de wandelaar voor de keus: terug te keren naar het Wit-Holland of in retraite te gaan bij het wat afzijdig gelegen Berkven, dat helaas aan één kant reeds begrensd wordt door weiland. Afgezien hiervan heeft het Berkven misschien nog wel het best zijn karakter van onberoerd heideven bewaard. Het is dicht aan zijn vervening toe en er groeit heel veel veenpluis. Het bezit, buiten zijn droogste seizoen, zompige uitloop in de hei, waar ge onverwacht natte voeten haalt. Aan het zuiden wordt het afgegrendeld door een dicht door de natuur gevormd bos van voormalige vliegdennen, berk en ander loofhout. Klaarblijkelijk is dit gedeelte van de hei gespaard gebleven bij een bosbrand, die hier enige tientallen van jaren geleden gewoekerd heeft. De natuur ging ongestoord haar gang en verdrong de heide, zoals zij altijd langzaam de heide verdringt sinds die niet meer door grazende schapen kaal gehouden wordt. 't Is er stil en eenzaam daar aan het Berkven. Vooral de kieviten blijken dit te waarderen. Zij hebben het tot hun paradijs gekozen. En u? Voor ons behoort de "Keijenhurk" tot de boeiendste facetten van de rijke scala natuurschoon, die de Beerzen te bieden hebben.

 

PIERRE VAN BEEK