Van
de Buunder en Baksven tot Galgeven
Het
Nieuwsblad van het Zuiden - zaterdag 25 juli 1970
Galgeven - archief Pierre van Beek
Het zal
wel de nostalgie zijn geweest, welke ons - met
zomerprikkels in het bloed - plotseling naar die sinds
lang niet meer bezochte contreien dreef! De Buunder, de
Baars, Baksven, Galgeven, de Helleputten, Mie Pieters...
Allemaal namen als evenzoveel vergulde herinneringen aan
een tijd, waarin de zomers zomers en de dagen trager
waren... De Tilburgers trokken graag die kanten uit voor
hun zondagse wandeling, want daar was het water, daar
waren de bossen. Daar ook kronkelde de Ley in de
richting Oisterwijk, lagen de vennen te blinken en
filosofeerden zwarte putten, die de verbeelding
onpeilbare diepten toerekende, te midden van wuivend
riet aan barrières van ontoegankelijke broeklanden. De
mensen voelden zich er vrij in hun verbondenheid met de
natuur en ondergingen er - vermoedelijk meestal onbewust
- de sfeer van magie, die dit ongerepte gebied
onmiskenbaar uitstraalde. Dat zich dit allemaal
afspeelde op het territoir van de gemeente
Berkel-Enschot, deed daaraan geen ziertje afbreuk.
Berkel-Enschot lag heel ver weg in het noorden aan de
overkant van de Bosscheweg. Daar gingt ge naar toe in
mei of als ge zweren had! De wekelijkse zondagtour
evenwel riep om Ley en Buunder met de overige vennen,
die de prelude vormden op die van Oisterwijk. Hadden die
brave Tilburgers dit gebied niet geannexeerd als een
soort geestelijk bezit, zoals dat de jaren door nog
steeds het geval met de Trappistenabdij van de
Koningshoeven is?
De hemel
was er ook zo groot en zo wijd de blik over de velden
naar het noorden! Met het voortschrijden van de
ontginningswoede groeide daar zelfs het vergezicht.
Totdat de nieuwe mens het aanschijn van de
Berkel-Enschotse aarde, door de aanleg van snelwegen,
veranderde. Een typisch voorbeeld daarvan vormen de
autoweg naar Eindhoven en wel in heel bijzondere mate de
nieuwe zg. "Druivetrosweg". Hoe praktisch, economisch en
noodzakelijk het ook allemaal is, alle water van de zee
wast niet af, dat deze laatste weg - uit een oogpunt van
landelijke schoonheid - een monstrum betekent. Hij
snijdt dit gebied radicaal in tweeën, waardoor het oog
in het oosten en het westen doodloopt tegen een hoge
dijk. Landschapsbederf in optima forma! Ook de weg naar
Eindhoven maakt zich hieraan, zij het dan ook in mindere
mate, schuldig. Vroegere karsporen lopen vast of blijken
in geasfalteerde landbouwwegen veranderd, de Ley duikt
door betonnen overkluizingen, maar voor wie het zoeken
wil, bleef er toch nog altijd iets van het oude over.
Laten we dat nog eens proberen op te roepen!
Even
voorbij café Zomerlust aan de Oisterwijkse Baan, waar nu
de stoeltjes buiten staan, voert de Broekstraat met een
dubbele zwaai en een witte brug over de Ley naar de
vertrouwde Buunder. Bij de brug loost de gemeentelijke
waterreinigingsinrichting aan de Kommerstraat haar
zwarte afvalwater door een beschoeide sloot in de Nieuwe
Ley. Dit is het enige kwaad, dat ge hier vertellen kunt.
Al werd de oude zandweg door asfalt vervangen, de streek
heeft hier nog karakter: een paar met riet gedekte
boerderijen in de bocht, rechts van de weg het hoger
gelegen land naar Oisterwijk, links de lagere weiden met
grazende koeien met daarachter - spichtig uitstekend
boven de verafgelegen rand van groen en het wazige blauw
van de mastebossen - de vertrouwde torens van de
Trappistenabdij. Maar vóór alles krijgt het landschap
hier zijn karakteristiek door de knotwilgen, te
opmerkelijker omdat in onze streken deze bomen steeds
schaarser worden. Ze markeren er het oude broekland en
geven door hun vaak schuine stand aan, waar ge het
westen dient te zoeken.
De
Buunder
"Grollegat" lezen we op een zestig jaar oude stafkaart
bij een blauwe vlek. Wie heeft er nu in Tilburg ooit van
het Grollegat gehoord? We hebben hier onmiskenbaar met
de Buunder te maken al ligt hij thans afgesloten achter
een ligusterhaag. Wellicht heeft naar de naam Grollegat
ooit geluisterd het restant van een waterpoel aan de
overzijde van de weg. De Buunder heeft op zijn eigen
wijze mee geschreven aan de historie van de verpozing
zoekende Tilburgse mens. Des zomers werd er gevist,
gezwommen en... verdronken. 's Winters werd er
geschaatst, evenals op de niet zo ver hier vandaan
gelegen ondergelopen broeklanden van de Tilburgse
IJsclub, die hier haar domicilie had en waar vanaf de
Koningshoeven de later door het kanaal afgesneden
IJsclubweg toegang verleende.
Aan de
Buunder werd het visserslatijn en nog ander Latijn
gesproken, namelijk dat van de peilloze diepte, waarin
de Heuvelse kerktoren zou ondergaan. Zulke verhalen en
die van vroegere verdrinkingsgevallen hielden het
mysterie in stand. Het komt misschien daar wel vandaan,
dat wij als jongen met zoveel huiverig respect naar dat
donkere watervlak hebben gekeken en daar een duik in het
onbekende steeds als een roekeloos avontuur beschouwden,
dat niet uit plezier maar alleen uit prestige-overweging
minstens één keer gewaagd diende te worden. Baksven was
altijd nog beter! Later zijn we gaan denken, dat diepten
van soortgelijke "putten" gemeenlijk nogal overdreven
worden en dat dit zeker ook voor de Buunder moet gelden.
Het verhaal van de grote snoek, die in 1914 gevangen
werd met het kepie op van een verdronken militair, zag
zich al vanaf zijn geboorte tot het rijk der fabelen
verwezen...
Volgens
een mededeling van Edmond Meelis was de oppervlakte van
de Buunder in vroegere jaren vier maal zo groot als onze
generaties die gekend hebben. Door het graven van sloten
werden de verdwenen gedeelten en ook broekvelden tussen
De Hoeve en De Baars drooggelegd en in weilanden
herschapen. Veel natuurschoon ging daarbij voor altijd
verloren.
Gevaarlijk gat
De
Buunder ging door voor "een gevaarlijk gat". Twee
verdrinkingsgevallen vonden wij geboekstaafd. Het eerste
betreft een in 1831 in Tilburg in garnizoen liggende
officier De Roo. De studenten-vrijwilliger Pieter Jacob
Costerus uit Utrecht besteedt daaraan in zijn Dagboek,
waarin hij nogal laatdunkend opinies over de Tilburgse
bevolking afscheidt maar waardering voor de mooie
omgeving toont, uitvoerig aandacht. Hij vertelt dat vele
jongelieden zich naar de Buunder plachten te begeven om
zich daar op warme dagen te verfrissen. Hoewel hij de
naam Buunder niet noemt en deze op een uur afstand van
Tilburg legt in de richting Moergestel, is toch
kennelijk dit water bedoeld. Hij omschrijft het als
volgt: "Het water heeft een fris voorkomen, de plaats is
eenzaam, de wandeling aangenaam door het groen geboomte.
Op kleine afstand heeft men aan de ene kant van de kom
een molen, aan de andere kant staat een herberg De Baars
genoemd, waar men op zijn gemak kan uitrusten." Costerus
zegt dat niemand van hen, die zich te water begeven, kon
zwemmen. De zoon van professor Van Goudoever en De Roo
zonken plotseling in de diepte. De Roosendaalse soldaat
Lagerwey, die trachtte te helpen, verdween eveneens
onder water. Een vierde bader, zekere Ledeboer, slaagde
er in Van Goudoever en Lagerwey aan de wal te brengen.
De Roo daarentegen verdronk.
Diepe
indruk
Het
drama blijkt veel indruk op de ooggetuigen te hebben
gemaakt. Radeloos stonden zij aan de oever van de
Buunder. Costerus besluit zijn notitie: "De herinnering
aan deze gebeurtenis zal niet licht uit mijn geheugen
gewist worden en een heilzame invloed op mij achter
laten. Diep in de nacht kwam ik thuis." 20 juni 1831
werd dit neergeschreven. Uit de dagboeknotitie van 24
juni 1831 blijkt dat het slachtoffer die dag begraven is
"met eer, die men een officier bewijst". Twintig beste
vrienden droegen om beurten de kist. Er was muziek bij
en veel militair vertoon. Onder andere het peloton
waartoe De Roo behoord had, de rest van de compagnie, en
200 man van de 2de afdeling. Luitenant-generaal hertog
van Saxen-Weimar en generaal-majoor Des Tombes met hun
staf bewezen mede de laatste eer. De sergeant-majoor
sprak "voor de vuist een aandoenlijke rede uit" en de
leraar Messchaert uit Rotterdam dankte namens de
familie, nadat de kist gezakt was. De teraardebestelling
heeft plaatsgehad op het kerkhof aan de Bredaseweg. Door
een der jagerofficieren van 1830 moet ooit een tekening
van de Buunder en zijn fraaie natuur gemaakt zijn,
waaruit honderd jaar later werd vastgesteld, dat er al
die tijd in dat gebied eigenlijk niets veranderd was. We
kennen deze tekening echter niet.
Ook een
slachtoffer, van 1844, is - dankzij De Beer's Dagboek -
tot ons gekomen. We lezen daar: "Op de Tweede Kerstdag
is verdronken bij het schaatsenrijden de zoon van
Adriaan Maiers, oud 19 jaren, op den Buunder. Het
ongeluk zou ontstaan zijn doordat enige lanciers van het
Tilburgse garnizoen de burgers van het ijs joegen
terwijl het reeds enigszins donker was. Maiers, die voor
de lanciers vluchtte, reed daarbij in een met de Ley in
verbinding staande treksloot. Zijn lijk werd pas de
volgende dag opgehaald." De wel eens gehoorde mening,
dat de Ley ooit door de Buunder zou gestroomd hebben, is
niet juist. Het erin uitmondende beekje, zegt De Wijs
(1934), was nooit een tak van de Ley.
Toen in
1934 boven Tilburg een wolkbreuk losbarstte, stroomde de
Buunder boordevol vuil fabriekswater, wat
visvergiftiging op grote schaal ten gevolge had. Er gaat
het verhaal, dat er in die dagen wel 3000 meeuwen boven
de Buunder klapwiekten en zich aan de stervende of reeds
dode vis te goed deden. Zij concurreerden daarbij met de
mensen, die met schepnetten hun buit trachtten binnen te
halen. Zo zou er 130 pond voorn zijn afgehaald. Vele
Tilburgers genoten van het schouwspel.
Nog eens
stond de Buunder in het teken van bijzondere
belangstelling. In 1934 toen het Baksven voor zuivering
werd drooggelegd. Een lange pijpleiding transporteerde
het water met pompen naar de Buunder en vanuit die plas
werd het ven na de zuivering weer gevuld. Bij dit
laatste werk daalde de waterspiegel van de Buunder tot
een niveau, dat nooit eerder vertoond was. Aan de sinds
mensenleeftijden verborgen oevers ontdekte men toen
enige hier nooit eerder waargenomen zoetwatermosselen,
ter grootte van een flinke mannenvuist en die wel een
pond per stuk wogen. Men kan er nog van zien in het
Tilburgs Natuur-Historisch Museum aan de Kloosterstraat.
Er is wel ooit de boude veronderstelling geuit, dat deze
mosselen nog door de witheren van Tongerlo op de Buunder
gezet zouden zijn.
Op méér
dan één manier heeft de Buunder meegespeeld in de kleine
historie van al lang vergeten Tilburgse mensen, wier
namen alleen geschreven staan in het watervlak.
Geliefden, die harten en letters kerven in dikke
beukebomen, richten zich duurzamer "monumenten" op...
De
Baars
Naar de
door Costerus genoemde herberg De Baars zal de
sporadische wandelaar van vandaag tevergeefs zoeken,
evenals naar een molen. Er leven nog generaties, die De
Baars gekend hebben, hetzij als herberg, hetzij als
boerderij. Die stond even voorbij de Buunder aan de
rechterkant, daar waar de weg naar Baksven in rechte
lijn aan zijn laatste etappe begon. De naam van een
"Mie", die er de scepter zwaaide, was er onafscheidelijk
mee verbonden en zo werd er bij voorkeur gesproken van
"Mie in den Baars", vermoedelijk mede ter onderscheiding
van Mie Pieters, die op Laag Huikelom, in een
buitenherberg Jagers en Visserslust, eveneens dicht bij
de Ley, resideerde. Zeker weten doen we het niet, maar
die eerste Mie kon van haar meisjesnaam wel eens De
Bruin geheten hebben. Het café De Baars werd gebouwd in
1760 ter vervanging van "een klein huisje bij de
Warandekes". In 1935 was het een boerderij zonder meer,
die later toen ze reeds enige weken leegstond, is
afgebrand. Men treft er ter plaatse, waar de situatie
door de thans in uitvoering zijnde nieuwe weg
onherkenbaar veranderd is, nog enige fruitbomen aan.
Eeuwen oud
De weg
langs De Baars naar het Bakseven kijkt eeuwen terug in
de geschiedenis. Rond 1500 droeg het gedeelte tussen de
Oisterwijkse Baan (in het begin van onze eeuw Lage Baan
genoemd) tot aan de Buunder de naam "Persoensdijk", wat
"Pastoorsdijk" betekende. Het verlengde deel daarvan,
waarover men naar Moergestel ging, werd als Veedijk
aangeduid. De benaming "Persoensdijk" hield verband met
de omwaterde huizinge "Moerenburg", gelegen op de plaats
van de waterreinigingsinstallatie aan de Kommerstraat.
Dit huis of kasteel was ooit pastorie voor de Tongerlose
pastoors van Tilburg. De pastoor werd als "de persoon"
betiteld.
Deze
oude weg wordt nu doorsneden door een nieuwe, verhoogde
verkeersweg, die een schilderachtig gebied tussen Ley en
Broekstraat isoleert. We hebben hier het oog op een stuk
broekland met een ondoordringbare begroeiing van
houtgewas in brak moeraswater als restant van de
toestand in de eerste decennia van onze eeuw. Het zou
een prachtig brokje natuur zijn, maar nu ziet het er uit
om te huilen, daar het gebruikt wordt als clandestiene
vuilnisstortplaats. Al wat de menselijke samenleving aan
afval produceert, ligt er ordeloos dooreengesmeten. Het
duidelijke bord "Verboden vuil te storten" wordt er tot
een lachertje, dat het in een filmreportage uitstekend
zou doen, daar het méér het effect van een uitnodiging
dan van een verbod schijnt te hebben...
Het
betekent een verademing als ge ten slotte toch nog de
oude weg naar Baksven hebt teruggevonden. Parallel
daarmee echter, nog gescheiden door een groenstrook,
raast aan de rechterkant het snelverkeer naar Eindhoven.
De voormalige zandweg is verhard, maar aan de linkerkant
zijt ge dan toch weer in de vanouds bekende sfeer van de
dennebossen. En Baksven bestaat nog steeds. In groter
glorie dan voorheen. Het heeft zijn oude toegang van een
kronkelend bospaadje verlegd en gemetamorfoseerd tot een
breed uitgebouwd entree tussen fors hekwerk. Op de
parkeerplaats daarvoor staan nu de blinkende beesten van
auto's aaneengerijd zoals vroeger de fietsen in de
rekken.
Er
zullen wel oude Tilburgers zijn die menen, dat er aan
intimiteit werd ingeboet, maar dat zal de jeugd van
vandaag een zorg zijn. Tilburg heeft hier, onder
Berkel-Enschot, nog altijd een natuurbad, dat zich -
door exclusiviteit en traditie - eigenlijk van alle
andere natuurbaden onderscheidt. Wie de geschiedenis van
het Baksven, dat zijn naam te danken heeft aan de
eigenaar uit vroeger eeuwen, een telg uit de voorname
Tilburgse familie Backx, Back of Bak, er op naleest,
stuit al bij de oprichting van de hier gevestigde
Tilburgse Zwemvereniging (TZV) op die exclusiviteit. Tot
de dag van vandaag bleef ze onafscheidelijk aan de
inrichting verbonden, dankzij de mensen die ze runden en
dankzij haar fraaie ligging, waardoor zowel de bader als
de natuurminnaar er in één slag aan zijn trekken komt.
Drama's
Ook het
Baksven (merkwaardigerwijze wordt in de spreektaal
steeds het lidwoord weggelaten, zodat we "naar Baksven"
plegen te gaan!) kende zijn verdrinkingsdrama's. In
zekere zin hebben eigenlijk deze ongelukken, die zich
doorgaans op zondag voordeden, de stoot gegeven tot de
oprichting van de Tilburgse Zwemvereniging. In Baksven
zag men steeds dezelfde gezichten in een ongeorganiseerd
clubje van zwemmers. In 1904 waren die mensen getuige
van het verdrinken van H. Tuitelaars en in 1906 van
Karel van Esch. Toen op zekere zondagmiddag ook de
Tilburgers Van den Brekel en Jacobs slachtoffers van het
water werden, maakte dit zo'n indruk, dat de handen
ineengeslagen werden om tot een "zwemclub" te komen. Die
kwam in 1909 tot stand en leeft nog altijd. Ook een
zekere Janssen en een Emmen behoorden tot degenen, die
in Baksven hun leven lieten. "Daar is er weer een",
dacht dan "Mie in De Baars" wanneer zij 's nachts of
vroeg in de morgen een treurige stoet langs haar huis
hoorde gaan of als er bij haar om hulp werd
aangeklopt...
Ongerept
Dankzij
het feit, dat de op het Bakse Ven aansluitende
dennebossen grotendeels in handen van de heren Van de
Bergh zijn, bleef het oude natuurschoon hier in
ongerepte staat gehandhaafd. Daar ligt een prachtige,
kleine zandverstuiving achter het Bakse Ven en dicht in
de buurt de grote, geheel door bossen omgeven
watervlakte van het befaamde en o.i. ten onrechte
beruchte Galgeven, vlak bij de gemeentegrens van
Moergestel. Had de Buunder de naam van een "gevaarlijk
gat", ook het Galgeven weerde de zwemlustigen af. Het
deed dit reeds door zijn lugubere naam, die er met de
plaats van ligging op zou kunnen wijzen, dat hier ooit
de galg heeft gestaan, maar ook door de van mond tot
mond gaande verhalen over de verborgen aanwezigheid van
treksloten en draaikolken, die de stoutmoedigen "naar de
diepte zogen"... Beschikte men niet als bewijs over
namen van drenkelingen? Dat waren dan Van Gool uit
Enschot, bakker Rutten uit Tilburg, de gebroeders
Brekelmans uit Heukelom om maar eens de oudste van 50
tot 70 jaar geleden in de herinnering te roepen. "De
gebroeders Brekelmans hielden elkaar nog krampachtig
omkneld toen men hun lijken bovenhaalde"...
Sfinxachtig
Het
Galgeven hult zich sfinxachtig in het mysterie van de
altijd aanwezige bedreiging, terwijl het door zijn
onschuldig en lieflijk voorkomen tegelijkertijd lokte
als een sirene. Pater Keulers van de Rooi Harten blijkt
aan de suggestie niet ontkomen als hij (in 1918), in een
overigens dichterlijke stemming doch in door ons thans
kwalijk te genieten poëzie, het Galgeven bezingt. Kijk
maar:
Valsche
lippen hoorde ik fluisteren,
woorden
druppelend vol venijn
dat veel
doden in uw duistren
diepen
schoot verzonken zijn,
die gij
eerst door 't lief geklater
van uw
frisse witte water,
lijk
sirenenlied gelokt,
schielijk in de diepten trokt...
Er waren
drenkelingen maar met die "vele doden" en met al die
"diepten" valt het nogal mee. We vernamen dat de diepte
van het ven slechts een paar meter zou bedragen. De
treksloten en draaikolk behoren tot fabeltjesland.
Waarheid moet zijn, dat zich in het ven wel een kuil
bevindt, waar de bader plotseling grond onder de voeten
verliest. Voor de goede zwemmer maakt dit niets uit,
maar voor de badende niet-zwemmer ligt hier het noodlot
op de loer...
Geen
planten
Verder
is het Galgeven nog merkwaardig doordat het, behalve wat
waterlelies aan een bepaalde kant, geen plantengroei
vertoont en dat er geen vis op gehouden kan worden. Zo
leeft het sinds onheuglijke tijden zijn eigen leven in
de stilte van de bossen en luistert het in de zomer naar
het zachte knisperen van openspringende mastappeltjes
aan zijn oevers. Slechts houders van wandelkaarten
kunnen op dit afgesloten terrein komen meeluisteren...
Intussen
is het wel tijd geworden eens naar de Pierenberg, de
Helleputten en "Mie Pieters" te gaan. Wat in het vat
zit, zullen we niet laten verzuren! Dat komt dus nog!
PIERRE
VAN BEEK