"De
Torentjeshoef" in Berkel-Enschot gaat verdwijnen
Het
Nieuwsblad van het Zuiden - vrijdag 5 juni 1970
In een
vroeger artikel hebben wij er op gewezen hoe het
voorheen agrarische tweelingdorp Berkel-Enschot zich in
een verrassend korte tijd onder de rook van Tilburg
ontwikkeld heeft tot een forensengemeente en zich nu
voor menigeen, die deze ontwikkeling van nabij heeft
meegemaakt, als een openbaring presenteert. We zeiden
toen ook nog eens te willen graven naar de oude pit in
de nieuwe bolster en maakten daarmee tegelijkertijd een
begin. De als monument gehandhaafde toren van de
voormalige Enschotse kerk vormde daarbij reeds direct
een dankbaar aangrijpingspunt. Al verder gravend in het
verleden komt men er spoedig achter, dat Berkel-Enschot,
op historisch terrein, nog tal van andere zaken te
bieden heeft al is daar niet zoveel tastbaars van
overgebleven. Men ontkomt niet aan de confrontatie met
drie zich opdringende begrippen, die de laatste jaren in
versterkte mate de aandacht van onderzoekers gevangen
houden. Deze begrippen gaan schuil achter de namen: de
"Ridderhof", het goed "Ten Dijcke" en "De oude Schouw"
of de tegenwoordige "Torentjeshoef", de laatste onder
Berkel. Die Torentjeshoef bestaat nog altijd al ziet het
er naar uit, dat ook de dagen van dit historisch
monument geteld zijn.
Over de
hier genoemde zaken heeft in het verleden nogal enige
verwarring bestaan. Ze hebben controversen opgeroepen -
zeker voor wat "De oude Schouw" betreft - die momenteel
nog voortduren. Minstens duidt dit op belangstelling en
activiteit, wat alleen maar tot vreugde stemt. Uit de
botsing der meningen kan per saldo - naar een bekend
Frans woord - de waarheid te voorschijn komen. Zonder
ons partij te stellen in de controverse gaan we aan die
"Oude Schouw" hier eens aandacht besteden. De rest wordt
tot wellicht later bewaard.
Alvorens
bij de hierboven aangehaalde zaken te verwijlen, zwerven
we eerst nog even door de gemeente rond. Al zou het
alleen maar zijn om stil te staan bij 't Zwaantje. Men
heeft hier te maken met een driehoekig, met hoge bomen
beplant pleintje, dat op een verrassende wijze aan een
oude dorpsbrink herinnert. Jammer genoeg werd in de loop
der jaren de omgeving verprutst door een niet-aangepaste
bebouwing en men vraagt zich af wat er in de toekomst
gaat gebeuren. Een mede door Monumentenzorg
gerestaureerde en tot riante woning ingerichte
voormalige boerderij, waarop we maar node het door
pannen vervangen rieten dak missen, laat zien hoe het
óók kan. Een troosteloos beeld biedt een daar schuin
tegenover gelegen, leegstaande woning. Ook dit pand
paradeert op de Monumentenlijst maar zal - zoals de
zaken er nu bijstaan - nooit de restauratie halen.
Beroofd van al zijn glaswerk en met openstaande deuren
hebben weer en wind en al wie verder baldadig in actie
wil komen, er vrij spel. Met de dag vervalt het pand
méér tot ruïne en het ziet er naar uit, dat de tijd hier
als onbetaalde sloper fungeert. Schilderachtig is het
ooit genoeg geweest. De klimop steigert hier aan twee
kanten omhoog tegen het gedeeltelijk met riet en deels
met pannen gemaakte dak. Vanaf dit punt heeft men ook
een aardig gezicht op de boven de daken uitstijgende
kerk en toren van Enschot. In een hoge boom zingt een
merel daarover zijn vreugde uit als hij het tenminste
niet eerder doet over de losgelaten eerst zomerdag - met
zon...
Krant
over hor
Het
brinkachtige pleintje ontleent zijn naam 't Zwaantje aan
een zeer oude, niet meer bestaande uitspanning en
boerderij, die een paar honderd meter verder in de
richting van Berkel lag. Zij wordt al in 1579 als "Den
Swaen" vermeld. Mensen, die haar nog gekend hebben,
herinneren zich als bijzonderheid, dat er over een van
de blauwe horretjes voor de ramen een krant placht te
hangen. Dat betekende voor de voorbijganger dat hij hier
niet alleen de dorstige keel kon laven, maar ook
gelegenheid had de krant te lezen. Wat dan als extra
attractie gold. Die methode van krant over de hor werd
trouwens in Berkel-Enschot wel op méér plaatsen o.a. in
café "De Schutsboom" toegepast. Gezapige tijden!...
Vermiste prelaat
Ongeveer
20 jaar geleden - om wat nauwkeuriger te zijn: op 5, 6
en 7 september 1949 - was het vóórterrein van de huidige
Enschotse kerk het toneel van een spannende
bedrijvigheid. Daar werd toen geducht gegraven.
Amateur-archeologen wilden eindelijk wel eens haring of
kuit hebben. Er zijn namelijk geschiedschrijvers
geweest, die vertelden dat de te Haaren overleden
prelaat Godefridus Hermans heimelijk in een loden kist
in de Enschotse schuurkerk zou begraven zijn. Omdat men
de begraafplaats van de na zijn dood "vermiste" prelaat
nooit heeft kunnen vaststellen, hoopte men op de
oplossing van een intrigerend probleem. In 1799 stond de
Enschotse schuurkerk op de plaats van de voortuin van de
huidige pastorie. Drie dagen heeft men hier de grond
omgewoeld. Daarbij werden bakstenen funderingen van de
schuurkerk aangetroffen, wellicht ook stenen van een
voormalige grafkelder, eveneens enige verspreide delen
van skeletten maar geen sporen van regelmatige
begravingen en geen prelaat in een loden kist... Is hij
later weer in het geheim opgegraven of heeft hij er
nooit gelegen? De verhoopte oplossing van een historisch
raadsel bleef uit. Uiteraard betekende dit een deceptie
voor de gravers. Als mogelijke begraafplaatsen zijn ook
Haaren en Helvoirt genoemd. Misschien komen we nog ooit
achter dit prelatenmysterie!
Oude
kapel
Tot de
verdwenen zaken behoort te Berkel de aloude St.
Willibrorduskapel, die reeds in 1214 vermeld wordt. Het
betrof hier een flinke kruiskapel met een langschip van
31 bij 11 meter en een dwarsschip van 20 bij 4 meter. Ze
had een strooien dak en een angelustorentje boven de
ingang en bezat een oud Lieve-Vrouwebeeld. Ze schijnt
drie altaren te hebben bezeten. De H. Willibrordus werd
er - volgens Huybers - bijzonder vereerd en in zijn tijd
(1923) bestond er nog het gebruik zakjes met rogge te
offeren bij het oude beeldje, welke offergave
bijeengebedeld behoorde te worden in natura of in
zilver. Mr. Hardenberg vindt het echter niet erg
waarschijnlijk, dat de kapel aan een verblijf van St.
Willibrordus te Berkel herinnert, daar - volgens hem -
over bezittingen van de abdij van Echternach te Berkel
niets bekend is.
In 1648
werd de kapel officieel gesloten. Er werd geen mis meer
opgedragen maar de mensen kwamen er toch nog bidden. Zij
geraakte in verval doch werd hersteld in 1852 toen
Berkel tot een zelfstandige parochie promoveerde. In
1857 werd zij - dankzij een milde gever - uitgerust met
een niet bijpassende, hoge toren. In 1910 is de kapel -
behalve de toren - geheel afgebroken, wat de liquidatie
van een eeuwenoud monument betekende.
Fabeltje
Over de
toren gaat de legende, dat de schenker hierbij de
beschikking had gemaakt, dat hij nooit zou mogen worden
afgebroken. Om aan deze bepaling te voldoen (en haar
tegelijkertijd te ontduiken), zou bij de oprichting van
de nieuwe kerk een nieuwe toren over de oude zijn
heengebouwd. Dit verhaal kan tot het rijk der fabeltjes
verwezen worden in zo verre, dat er van geen verbod tot
afbraak sprake is geweest. Eenvoudig om economische
redenen heeft men destijds een mantel om de oude toren
gebouwd.
Er
bestaan een paar notities van de Berkelse pastoor
Goossens over de verering in de kerk van Berkel van een
beeld van O.L. Vrouw van Terborgh met feestdag 10
december, welk beeld in zijn tijd nog in de kerk
aanwezig is. Een nadere aantekening hierover luidt: "Ons
oude Lieve Vrouwebeeld is geschonken door mevr. A.E.
Verheyen te Esch (geboren Veldriel). Aan dit beeldje is
steeds bijzondere waarde gehecht. Het is afkomstig van
de prot.(protonotarius) Ap.(apostolicus) G.N.A. Snelle.
Op de oude, zilveren kroontjes, die in de nacht van 11
op 12 juli 1890 zijn gestolen, stond gegraveerd de naam
G.N.A. Snelle." Deze Snelle zullen wij nog bij "De oude
Schouw" tegenkomen.
Nog in
de twintiger jaren van onze eeuw ging Berkel prat op het
bezit van het gemeentehuis. Het was zo'n aardig,
popperig dorpshuisje met een trappenpui, die toegang gaf
tot de hooggelegen deur, waardoor het met succes zijn
best deed zijn autoriteit uit te dragen. Doordat de pui
verdwenen is en het raadhuisje, dat een gevelsteen van
1879 draagt in een rij zit ingebouwd, hadden we moeite
het terug te vinden. De benedenverdieping bleek als
friteshuis te zijn ingericht. Het nieuwe gemeentehuis
verrees in de twintiger jaren meer in de richting van
Enschot. En nu wordt er alweer gedacht aan een nog
nieuwer raadhuis voor een zo uit de kluiten gewassen
Berkel-Enschot.
De
mooiste boerderij van de hele gemeente is waarschijnlijk
de door Denissen bewoonde aan de Heuneindseweg. Ze
zitten er achter een oprijlaan met kastanjebomen, breed
en uitdagend, midden in het uitbreidingsplan, de
plannenmakers te tarten. De gemeente heeft haar alvast
aangekocht. In de buurt wordt al gegraven en gebouwd, de
bungalows en woonhuizen vreten er naar toe. Vanuit haar
kleine ruitjes en door haar sierlijke bovenlicht boven
de deur ziet ze het dreigend gevaar op zich afkomen. In
tegenstelling tot boerderijen, die om behoud vragen,
behoeft hier nu eens niet van ingrijpende restauratie
sprake te zijn. Ze verkeert in een prima toestand. Een
gevelsteen vermeldt het jaartal 1857 en verder het
inschrift: "De kinderen I.B." wat wel eens Brekelmans
zou kunnen betekenen. Als er geaarzeld wordt om haar aan
het uitbreidingsplan op te offeren - en we kunnen ons
dat voorstellen! - dan zal men voor haar echter ook de
nodige ruimte dienen te reserveren. In het bungalowpark!
Torentjeshoef
En nu
zijn we gearriveerd aan Torentjeshoef. Een wel heel
historisch geval van een tegen de nieuwbouw liggende
boerderij, die de gemeente voor de sloop heeft
aangekocht. Ze behoort tot het voormalige Brabantse
leengoed "De oude Schouw", waar heel wat geslachten hun
rol gespeeld hebben. De hoeve verkeert in een
verregaande staat van verval. Het middenvak van het
strooien dak aan de achterkant bestaat zelfs uit
golfplaten. De voorzijde is echter geheel met stro of
riet gedekt. Een bovenlicht van een der twee deuren en
twee ramen zijn voorzien van acht zware gedraaide
traliën, wat verraadt, dat men hier met méér dan een
gewone boerderij te maken heeft. Daarvan vertellen
trouwens ook nog twee in de zijgevel aangebrachte
stenen. De onderste daarvan, die gegolfde zijkanten
vertoont, draagt een familiewapen tussen een jaartal,
waarbij men zweren zou 1054 te lezen. Dit kan echter
niet, want in dat jaar werd de betreffende steensoort in
Nederland niet vervaardigd. Een door de directeur van
het ROB, P. Glazema, ingesteld onderzoek heeft destijds
uitgewezen, dat hier ooit 1654 gestaan moet hebben. Door
slijtage of opzettelijke verminking - en dus vervalsing!
- is het bovenste boogje van het cijfer "zes" verdwenen.
1654 klopt dan ook met de tekst op de steen: "N.V.Z.D.
in Berkel", wat betekent: "Nicolaas Van Zoemeren Dominus
(Heer) in Berkel". Deze Van Zoemeren heeft inderdaad in
die tijd op "De oude Schouw" geregeerd. Hij volgde in
1652 zijn vader mr. Gerard Van Zoemeren of Someren als
leenman op nadat deze vanaf 1645 al leenman was geweest.
Tweede steen
De
tweede eenvoudiger steen, die een eind boven de eerste,
bijna bij de nok van de gevel zit ingemetseld, draagt
als inschrift: "1801 J.J. van Vel Driel D. in Berkel".
Hier dienen we te lezen: "1801 Joannes Josephus van
Vel(d) Driel Dominus in Berkel". Wellicht hebben we hier
te maken met de laatste heer in Berkel. Torentjeshoef
wordt momenteel nog bewoond door zekere Vermeer, lid van
een familie, die er lang gezeten heeft. Er worden thans
kennelijk varkens gehouden. Men heeft maar een neus
nodig om dit reeds op enige afstand waar te nemen. Niet
zo leuk voor de bungalows aan de overkant van de straat.
Aan de voorkant kijkt de boerderij uit over de velden.
Hoe lang zal echter nog van een Torentjeshoef sprake
zijn? Wel heel jammer, dat er blijkbaar geen wegen
gevonden zijn om dit stuk waarachtige historie van
Berkel voor het nageslacht te handhaven. Juist van deze
hoeve en het goed "De oude Schouw" zijn nogal veel
gegevens bekend, waarin onderzoekers naar hartelust
kunnen grasduinen. Het betreft hier o.a. twee registers,
t.w. "Chijnsboek van den Heere in Berckel van 1723" en
een "Leenregister van de heerlijck Leenhoven en
Heerlijcheit van Berckel van 1740". Wel een eigenaardige
situatie, dat dergelijke historische documenten nooit
een betere bewaarplaats hebben gevonden dan een
onderkomen boerderij. Pogingen om ze veiliger in een of
ander archief onder te brengen hebben tot heden geen
resultaat opgeleverd.
Generaties
Men
vindt in deze documenten een reeks geslachten, die in
Berkel op "De oude Schouw" geregeerd hebben. Onder deze
heren trekt de rond 1700 geboren en in 1755 overleden
seculiere priester in Den Bosch Norbertus Gerardus
Amandus Snelle, die sinds 1736 leenman was van 't
leengoed te Berkel, speciaal de aandacht. Deze heeft
zich bijzonder veel moeite gegeven voor de verzameling
van gegevens. De aangehaalde documenten zijn voor een
groot deel door hem geschreven. Het Leenboek geeft de
oorsprong der heerlijkheid vanaf 1280. Men treft een
massa gegevens in een notedop aan. Eens even kijken
welke namen er zoal opduiken!
Snelle
begint in 1280 met een Gerbrands als heer in Berkel, die
wordt opgevolgd door zijn zoon Didacus Gerrebrans
(zonder datum). Nadat hier wellicht nog een figuur
tussengedacht moet worden, krijgen we een Johannes van
Giessen in 1396. Van 1440-1517 enige Van Braeckels; in
1517 Robbrecht van Griecken, die getrouwd was met een
Catharina van Braeckel. De Grieckens regeren tot 1631.
Vervolgens treden er de families Montens (tot 1645), Van
Soemeren, Someren of Zoemeren op tot 1652. Eelkens tot
1723; mr. Norbertus Hendricus Snelle 1733-1736; diens
zoon en de reeds genoemde priester Norbertus Gerardus
Amandus Snelle 1736 tot plm. 1755. Verder is bekend, dat
in 1758 een jongere broer van de priester, Stephanus
Alexander Snelle te Tilburg aanspraak op het goed maakt.
Deze bezit echter een niet al te beste reputatie. Hij is
in Tilburg aan lager wal geraakt en wordt niet bekwaam
geacht het goed zelf te besturen. Waarschijnlijk is hij
kort daarna onder curatele gesteld. Zijn zuster Johanna
Maria Snelle uit Den Bosch volgt hem dan op. Al de
genoemden waren leenmannen van het Hof van Brabant en
later van Hoogm. Heeren toen die in 1591 een Leenhof van
Brabant in Den Haag vestigden.
Leenhof
Het
Cijnsboek en het Leenregister van "De oude Schouw"
bevatten niet alleen namen, maar ook aantekeningen van
financiële aard, een aantal beschouwingen en
formulieren. Uit dit alles te zamen leert men het huis
te Berkel kennen als het Leenhof "De oude Schouw", dat
zijn naam ontleende aan het recht van schouw over wegen,
paden en waterlopen, een van de voornaamste en oudste
rechten van de heerlijkheid. Uit omschrijvingen van het
goed blijkt, dat het gaat over een huis, een schuur en
twaalf bunder land en vier "mannen van leen". Het huis
schijnt gestaan te hebben aan de Oude Kraansestraat,
waar men nu de zg. Torentjeshoef aantreft en is omwaterd
geweest. Door de grachten van het huis stroomde een
waterloop. Het leengoed "De oude Schouw" had
verschillende huizen en landerijen als cijnsgoederen
onder Loven te Tilburg liggen, o.a. een hoeve aan de
Heuvel, genaamd "De hoge Dries" bij de Kommerstraat.
Falsificatie?
Van de
op Torentjeshoef berustende documenten hebben
onderzoekers een dankbaar gebruik gemaakt, want zij
onthulden heel wat over "De oude Schouw". Dat was erg
plezierig totdat enige jaren geleden (1965) de
toenmalige streekarchivaris van Oisterwijk Anton Fasel
eens even roet in het eten kwam gooien met een
publikatie in "De kleine Meijerij". Hij vond al die
veelschrijverij van de priester Norbertus Gerardus
Amandus Snelle in de Leen- en cijnsboeken van "De oude
Schouw" een beetje té mooi en dientengevolge zó
verdacht, dat hij tot falsificatie meende te mogen
concluderen, een falsificatie, die al onder de mr.
Gerard van Zoemeren of Someren, een bekende Bossche
jurist, die in 1645 leenman van "De oude Schouw" werd,
zou begonnen zijn. Doel van dit alles en de daarbij
benodigde veelschrijverij zou dan geweest zijn zoveel
mogelijk, niet bestaande rechten naar zich toe te halen
en een eenvoudig Brabants leengoed, dat in werkelijkheid
niet meer dan een flinke boerderij is geweest "op te
peppen" tot een Leenhof. Zo is - althans volgens Fasel -
een historisch drogbeeld ontstaan, dat "door
overschrijverij" nu nog steeds nawerkt.
De vader
van de priester Snelle, mr. Norbertus Hendricus Snelle
(1733-1736), die ook leenman van "De oude Schouw" is
geweest, was de eerste, die het klaarspeelde zich als
Heer te doen erkennen. Weliswaar als Heer IN Berkel en
niet VAN Berkel. Maar - zo gaat Fasel verder - in
verschillende geschriften is wél sprake van de
Heerlijkheid van Berkel. Op die manier zijn er heerlijke
rechten ontstaan die niet bestonden. Overigens is het
niet zó ver gekomen als de bedoeling moet zijn geweest.
Fasel noemt ten slotte de Leenhof en Heerlijkheid van
Berkel een "opgespoten suikertaart". En daarmee uit!
Het
behoeft ten slotte geen betoog, dat deze stoute visie de
knuppel in het hoenderhok betekende. Er werd direct
verzet tegen aangetekend en wel door F.W. Smulders (Den
Bosch) en J.A.J Becx (Hilvarenbeek), beiden eveneens
archiefmensen. In de zich hierbij ontwikkelende
gedachtenwisseling in "De kleine Meijerij" bleek Fasel
nog een - vooral sensationeel - tijdbommetje achter de
hand te hebben. Om zijn argumentatie kracht bij te
zetten begon hij de doopceel van de priester Norbertus
Gerardus Amandus Snelle, de man, die zoveel - naar zijn
mening veel té veel - in de boeken van "De oude Schouw"
heeft geschreven. Hij beschuldigde hem van verraad van
een medepriester in Den Bosch, waardoor hij zich daar de
verachting van de bevolking op de hals had gehaald;
vertelt, dat hij een actief Jansenist was, zich
prot.(protonotarius) ap.(apostolicus) noemde zonder dat
men weet waar hij dat recht vandaan haalde en Fasel
sleepte er ook de vermoedelijk onder curatele gestelde
Tilburgse broer bij. Kortom, hij schilderde de priester
zo zwart af als maar mogelijk. Hij vond, dat diens hele
instelling t.a.v. het huis en de heerlijkheid Berkel
gewoon monomaan aandoet en dat derhalve uitgerekend deze
figuur bij uitstek geschikt was om vervalsingen te
plegen. Alles wat door de handen van deze man ging, leek
vervalst. Hij creëerde de Leenhof van Berkel door voort
te bouwen op wat mr. Gerard van Zoemeren al eerder was
begonnen, aldus Fasel. Wat men aan deze interpretatie
ook ontzeggen kan - in geen geval originaliteit! Fasels
opponenten voeren een reeks argumenten tegen de
verkondigde opvatting aan. Deze zijn van zodanige
vaktechnische aard, dat we ons niet voor kunnen stellen,
dat ze de doorsnee krantelezer interesseren, gesteld al
dat hij ze zou kunnen volgen en op hun merites
beoordelen. We beperken ons, voor de duidelijkheid,
daarom in hoofdzaak tot de conclusies.
Becx
spreekt als zijn overtuiging uit, dat het Brabantse
leengoed "De oude Schouw" steeds zelf een leenhof (voor
de leengoederen) en een cijnshof (voor de cijnsgoederen)
onder zich heeft gehad, alsmede het schouwrecht van deze
grondheerlijkheid in Berkel. Daarom konden de grondheren
zich gevoeglijk "Heer IN Berkel" noemen, zeker naar de
mode van die tijd, die belust was op pralende titels.
Smulders
ziet geen enkele reden om te twijfelen aan de echtheid
van de oude leen- en cijnsboekjes van "De oude Schouw".
De noordelijke bewindhebbers kunnen wel inbreuk gemaakt
hebben op het recht van de Heer IN Berkel om de schouw
van wegen en waterlopen in Berkel uit te voeren, maar
dit recht staat vast volgens oude akten en
denombrementen. Onbekendheid met de Brabantse toestanden
verklaart deze inbreuk. De bezitter van "De oude Schouw"
was Heer IN Berkel. Hij bezat een grondheerlijkheid.
Over de omvang der rechten van het leengoed "De oude
Schouw" of Torentjeshoef valt niet meer te twijfelen.
Dit goed is een antiquiteit uit de 13de eeuw, evenals
vele andere oude grondheerlijkheden in het hertogdom
Brabant dit zijn.
Fasel
houdt intussen vol, dat de geschiedenis vervalst is door
Van Someren en door vader en zoon Snelle of door de
laatste alleen. Hoewel de hele controverse zich in de
binnenkamers van de "vakliteratuur" afspeelt, lijkt ons
de affaire interessant genoeg om ook de krantelezer te
boeien. Het gaat toch immers om historie van onze eigen
streek, waarover nog veel te weinig geschreven werd.
Vóór alles toont dit hele verhaal echter duidelijk aan
welk een historisch monument Torentjeshoef in
Berkel-Enschot betekent en hoe betreurenswaardig het is,
dat het zich tot definitieve verdwijning veroordeeld
ziet. Wilt ge Torentjeshoef nog zien? Dan zult ge hard
moeten lopen!
PIERRE
VAN BEEK