"Mie
Fiedel en haren meens" brachten vertier op feesten
Het
Nieuwsblad van het Zuiden - donderdag 28 januari 1971
Er
moeten er nog leven! Tilburgers, die ze gekend hebben:
Frans en Mie Viool, dat karakteristieke Tilburgse
echtpaar, dat in de eerste decennia van onze eeuw met
zijn muziek "den boer op trok" om bij voorkomende
gelegenheden met snarenspel meer luister te verlenen aan
bruiloften en partijen. Dat was in die gezapige tijden
van weinig verwende mensen met weinig grote verlangens
en spoedig gevulde handen. De komst van Mie en Frans op
ouderwetse feesten en boerenkermissen betekende heel
wat. Dan gingen immers de beentjes van de vloer en
succes was bij voorbaat verzekerd.
Omdat we
rond die tijd in Tilburg ook nog een andere opvallende
verschijning kenden, namelijk die van Jan Viool, waarvan
we hier al vroeger de levenstragedie verhaald hebben,
heeft er wel ooit enige mystificatie bestaan, onder
andere in die zin, dat de overlevering met de namen in
de knoop raakte en Frans tot Jan Viool werd
gebombardeerd. Ons stel had echter niets met Jan Viool
te maken. Het waren echte Tilburgse "pronte mensen" en
van heel ander kaliber dan hij, die ze nauwelijks als
een concurrent bekeken zullen hebben. Ze hielden er
trouwens ook nog ene andere stiel op na. De mensen die
het beter wisten, duidden het paar graag aan als "Mie
Fiedel en haren meens", wat er op zou kunnen wijzen, dat
Mie domineerde. Dit betekende echter niet dat zij dus de
eerste viool speelde. Die was in letterlijke zin aan
haar man toevertrouwd, terwijl zij de basviool bestreek.
Boerendracht
Hun
kostumering bij hun optreden leverde niet veel
moeilijkheden. Ze bleven trouw aan de boerendracht. Dat
betekende klompen aan de voeten, Mie met een witte muts
en Frans, die Jansen van "zijn Van" heette, met het hoog
zijden petje op. De bekende Tilburgse kunstschilder uit
die dagen, Jan van Delft zaliger-gedachtenis, heeft het
paar ooit geschilderd. In dat genrestuk zien we Mie, in
volle actie, gezeten op een Brabantse
stoel-met-biezen-mat met als hoofdtooi zowaar een grote
muts, die een poffer schijnt te zijn. Achter haar komt
de fiedelende Jan op het tweede plan.
Kunst
met een grote K leverden ze niet, maar hun prestaties
waren voldoende om er de stemming in te houden en zo
werd het tweetal graag geaccepteerd. Zonder "den
avendeu" ging er geen feest voorbij, maar hun grote
voorliefde ging uit naar de oude "boerencarré", twee
inmiddels reeds lang in het vak "Folklore" bijgezette
dansen. Ook gaven ze, al zingende, opgewekte melodieën
ten beste.
Hun
lied
Al
hebben we Frans en Mie dan ook nooit gezien, één lied
van hen is al in onze jeugd tot ons gekomen, maar we
hebben lang moeten wachten om te ontdekken, dat het hier
een lijflied gold van een Tilburgs paar, dat nog ooit
uit de overlevering - lang na zijn dood - enige gestalte
zou krijgen. Als de pret op het feest er goed in zat,
klonk het dan:
Twee
violen en een fiedel en een fluit.
De
koning, die verjaart en de vlag steekt uit.
Twee
violen en een bas, bas, bas.
Ik wou
dat het vandaag Driekoningen was.
Jan
Toerlezjoer, de benen, de benen...
Jan
Toerlezjoer, de benen van de vloer!...
Het Jan
Toerlezjoer-gedeelte van dit vers stamt uit de Franse
tijd. Toen luidde een lied:
Chante
tous les jours!
Les
belles, les belles.
Chante
tous les jours!
Les
belles et l'amour!
We
zouden dit kunnen vertalen met: "Zing alle dagen over de
mooie meisjes, de mooie meisjes. Zing alle dagen over de
mooie meisjes en over de liefde". Nu verstonden onze
mensen natuurlijk geen woord van dit lied. Ze vingen er
echter wél de klanken van op en verwerkten die tot een
eigen lied, waarvan men het resultaat hierboven vindt.
Men vergelijke maar eens de klanknabootsing.
In
slappe tijd
Als er
voor ons Tilburgs echtpaar niets te fiedelen viel, liet
Frans, als buitenwever, het getouw kletteren. Bovendien
wordt hij (of zijn vader?) ook nog "kiepenpreuter"
genoemd. Doelende op het getouw en de slappe
artiestentijd had Mie een gevleugeld woord geschapen,
dat enige tijd in Tilburg opgang heeft gemaakt. Het
luidde: "Al fiedelt het nie dan klappert het toch!"
De
mening dat het brave echtpaar ("goed katholiek") ooit in
het zg. Kretshuiske op Oel gewoond zou hebben, zagen we
tegengesproken. Hun woning moet geweest zijn "de blende
Fiel", een wevershuisje dat we gelokaliseerd gezien
hebben "achter de schuur van boer Priems, nabij de Simon
Stevinstraat" en ook als staande "zowat op de helft van
de tegenwoordige Zacharias Jansenstraat". Het huisje zou
zijn bijnaam gekregen hebben omdat er zich geen ramen in
bevonden, wat dan wel een eigenaardig huisje moet
geweest zijn. Die benaming lijkt ons ontleend aan het
sociëteitsgebouw van de Philharmonie nabij de oude Markt
op 't Heike en de hoek van de Kloosterstraat. Ook dit
gebouw droeg in de volksmond van die dagen de naam van
"blende Fiel" vanwege het ontbreken van ramen aan de
benedenkant langs de straat.
In de
16de jaargang "Met ganse Trou" nr. 2 vonden we nog enige
bijzonderheden over het echtpaar van de hand van
A.J.A.C. van Delft. Daaruit blijkt dat op Petrus en
Paulus in 1920 in Tilburg door boeren en boerinnen oude
boerendansen zijn uitgevoerd en dat daaraan toen "Mie
Fiedel en haren meens" hebben meegewerkt met viool en
violoncel. Ze waren toen 67 en 62 jaar oud en hadden
respectievelijk 22 en 43 jaar op bruiloften gespeeld.
Zij kenden de carré en al zijn figuren. Ze waren ook
ooit opgetreden in het Openluchtmuseum te Arnhem.
Door
bemiddeling van dr. P.C. de Brouwer is de melodie van de
boerencarré op muziek gezet. Dit ter gelegenheid van een
rede, die de folklorist D.J. v.d. Ven uit Oosterbeek aan
de R.K. Handelshogeschool te Tilburg heeft gehouden. Van
Delft is het gelukt een lied dat Frans bij sommige
gelegenheden zong, op schrift te krijgen. Als de
schrijver hier van "Jan Viool" spreekt, is dit de
bekende mystificatie. Het hele lied bestaat uit niet
minder dan tien coupletten, elk van vier lange regels.
Het eerste couplet luidt:
Bezien
we de wereld, wij vinden ach Heer,
Geen
trouw of geen deugd bij de mensen meer.
Als mijn
grootmoeder trouwde - het jaar ben ik kwijt -
Toen was
het voorzeker een andere tijd!
Ze heeft
wel honderd keer gezegd:
"Toen
was men zo zeer aan het geld niet gehecht.
En men
hield niet altijd voor 't huwelijk in 't oog,
Hoe
zwaar de beurs van de grootvader woog."
Zo is
het wel genoeg. In dubbele betekenis dus altijd weer
"het oude lied": klacht om het heden, lof van het
verleden. "En gij geleuft dè?" zeggen ze in Tilburg...
Daarom maar niet ondersteboven zijn als de geschiedenis
zich herhaalt! "Mie Fiedel en haren meens" hebben het
goed bedoeld. Mie is eerder gestorven dan Frans. Beiden
liggen op het Korvelse kerkhof begraven.
De hier
verzamelde brokjes overlevering, wat versregels en het
schilderij van Jan van Delft, waarvan wij niet weten
waar het zich bevindt, herinneren aan dit typisch
Tilburgs paar, dat eens zovelen plezierige uren en
pretentieloos vermaak heeft gebracht in de tijd dat
Tilburg nog "een groot dorp" was.
PIERRE
VAN BEEK