CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
HOME 
BRABANTS
KUNST
FOTOGRAFIE
TEKSTEN
AUTEURS
AUDIO
SPECIAAL

PRINT

Pierre van Beek - Heemkunde-artikelen

 redactie: Ben van de Pol

 

Kasteel van Tilburg stond op de Hasselt

Het Nieuwsblad van het Zuiden - zaterdag 10 januari 1970

 

Plaatsen, die over een oud kasteel beschikken, hebben een streepje vóór op die welke het zonder zo'n feodaal attribuut moeten stellen. Een kasteel wijst immers terug naar de oude historie. De verbeelding heeft dan niet zoveel aansporing meer nodig om dat kasteel te bevolken met adellijke geslachten en deze te laten paraderen in een romantische pracht en praal - ook zelfs dan wanneer de werkelijkheid niet allemaal zo fraai is geweest. De meer nuchtere realiteit wordt geput uit een, als een legpuzzel, geduldig ineenpassen van historische documentatie.

Gelukkig! Ook Tilburg heeft zijn kasteel gehad en zo kon men aan het fabelen. Men kwam zelfs tot drie burchten al is die opvatting nu wel verlaten. Wij willen het hier thans eens hebben over het Tilburgse kasteel, dat op de Hasselt heeft gestaan. Weliswaar is er geen steen meer van overgebleven, doch de herinnering daaraan is van vrij recente datum en er zijn heel wat betrouwbare gegevens over beschikbaar. We hebben er ook nog een afbeelding van. Alvorens tot ons eigenlijke onderwerp te komen, dienen we wat dieper in de historie te duiken dan de tijd, dat het Hasseltse kasteel tot stand is gekomen. Dit dateerde nl. van rond 1500. Voor hetgeen hier volgt, gingen wij te rade bij Boeren, mr. H. Hardenberg, Dijksterhuis, Van Delft, Tilburgs gemeentearchief, v.d. Aa en andere bronnen.

 

Van 709-1167 zwijgt de geschiedenis eigenlijk over Tilburg. In de 12de en 13de eeuw komt in oorkonden de naam Oost-Tilburg voor, waarmee dan echter steeds Oisterwijk wordt bedoeld. Van de 13de tot het begin van de 16de eeuw ontmoeten we ook de naam West-Tilburg. Daarmee wordt dan ons tegenwoordige Tilburg aangeduid, hoewel dit parochieel tot Oost-Tilburg behoorde. In de middeleeuwen werden tot deze Tilburgen gerekend: Tilburg, Enschot, Oisterwijk, Huikelom, Berkel, Udenhout, Helvoirt, Haaren en Belveren. Beide laatste plaatsen worden hier met enige vrijheid erbij gerekend. Haaren ressorteerde later onder de vrijheid Oisterwijk en de kerk van Enschot gold - volgens dubieuze overlevering - als moederkerk van West-Tilburg.

 

Eerste kasteel

In de loop van de 11de en 12de eeuw werd ons gewest deel van het hertogdom Brabant. Hertog Hendrik (1190-1235) heeft in het gebied van de Tilburgen een kasteel laten bouwen, dat vóór 1222 tot stand moet zijn gekomen. Nu lijkt het niet voor de hand te liggen, dat er in het gebied van de Tilburgen meer dan één kasteel gebouwd werd en dan rijst de vraag: Waar heeft dat ene kasteel gestaan? In geen geval op de Hasselt te Tilburg. De gedachten van historieschrijvers gaan daarbij naar twee plaatsen uit, te weten de ridderhof Ten Dijck te Enschot en Ter Borch, in de kom van het huidige Oisterwijk. Die ridderhof was een merkwaardig geval. Het gebied daarvan vormde tot het einde van de 18de eeuw eigenlijk een Enschotse enclave in het gebied van de heerlijkheid Tilburg. Ten Dijck lag ten oosten van de Rugdijk op het terrein van de Nieuwe Waranda in de nabijheid van "De Hemeltjens". In de 15de en 16de eeuw wordt deze ridderhof reeds in Brabantse leenakten genoemd.

 

"Die Borch"

Al vóór 1387 is er sprake van een Brabants leengoed Ter Borch binnen de grenzen van de oorspronkelijke heerlijkheid Tilburg. Dit te Oisterwijk liggend goed bestond uit een hoeve, water- en oliemolen en landerijen w.o. een weide "Die Borch" geheten en ongeveer één bunder groot. Rondom in moeras en broekland lag een berg met de naam de Hooge Borgt. De Oisterwijkse secretaris L. van de Heuvel vermoedde in 1609 reeds, dat hier een kasteel heeft gestaan. Rond 1860 is er sprake van hier waargenomen fundamentbrokken en puin. Op het huidige terrein Ter Burgt staat nog een boerderij, maar niemand kan de plek van het kasteel aanwijzen. Toen Craandijk, eind der vorige eeuw, er naar zocht, had men er nog enige notie van, maar zijn aanduiding is erg vaag. Alles is verdwenen, ook de watermolen. Mr. Hardenberg (1955) concludeert dat de burcht moet gelegen hebben bij de kromming van de Watermolensteeg, die van de Gemullehoekenweg naar de aan de Voorste Stroom gelegen hoeve Ter Burgt loopt. Hier zouden dus in de 12de eeuw de oudste heren van Tilburg gezeteld hebben. Maar het kan ook wel "Hof ten Dijcke" te Enschot zijn geweest.

Boeren meent, dat de vroegste heren van Tilburg door vele historieschrijvers ten onrechte als zodanig worden aangezien. Dit betreft dan de oude Giselbert van Tilburg, een jonge Giselbert en zijn broer Walter, die optreden in oorkonden van 1167-1242 en vermoedelijk uit Zuid-Nederland afkomstig waren. De schrijver ziet een ambtenaar van de hertog van Brabant, welke ambtenaar in Oost-Tilburg het kasteel bewoonde en het domein bestuurde. Spoedig op erfelijke titel. Uit dit geslacht ambtenaren zouden dan de edellieden zijn voortgekomen die zich naar Tilburg noemden. Na 1242 verdwijnt dit geslacht van heren spoorloos uit de geschiedenis. Vermoedelijk als gevolg van de verheffing van Oisterwijk tot vrijheid, waardoor de grootste helft van de Tilburgen aan het onmiddellijk bestuur van de hertog was onttrokken.

Veel later dan Oost-Tilburg, pas in 1387, werd West-Tilburg uit het rechtsbestuur van de hertog ontslagen. Ingevolge een pandverdrag is Tilburg toen samen met Goirle tot één heerlijkheid verheven. Deze kwam in handen van Pauwels van Haestrecht (de Oude). Reden voor het bouwen van een kasteel te Tilburg bestond er niet. Deze Pauwels was namelijk ook heer van Venloon en had daar reeds een kasteel staan. De behoefte aan een kasteel ontstond wél toen de heerlijkheid, in het begin van de 16de eeuw, van het geslacht Van Haestrecht overging naar het geslacht Van Malsen. Dit geschiedde doordat de dochter van Jan van Haestrecht, Margriet, huwde met Robrecht van Malsen. Zij en haar man hebben het kasteel op de Hasselt vermoedelijk laten bouwen, tenzij dit al eerder door haar vader was geschied rond het einde van de 15de eeuw. Het is ook in het begin van de 16de eeuw, dat het Hasselts kasteel van de heren van Tilburg voor het eerst wordt vermeld in verband met militaire gebeurtenissen van de 80-jarige oorlog. Van 1387 tot 1794 is de heerlijkheid Tilburg en Goirle in handen geweest van de volgende geslachten: Van Haestrecht (1387-1507), Van Malsen (1507-1621), Van Grobbendonk (1621-1710), Van Hessen-Kassel (1710-1754) en Van Hogendorp (1754-1794).

 

Situatie

En nu wordt het wel eens tijd te gaan kijken hoe dat Tilburgs kasteel op de Hasselt er heeft uitgezien. Het lag aan de huidige Van Bijlandtstraat. De voormalige terreinen ervan worden in beslag genomen door de N.V. Bern. Pessers Wolwasserij en Schapenlederfabriek. Het was geheel door een gracht omgeven en de toegang liep over een houten brug, op jukken die steunden op stenen pijlers. Twee torentjes met spitse daken flankeerden de toegang tot de brug. Het boven kelders gelegen hoofdgebouw bestond uit drie verdiepingen met een zolder, welke werd afgedekt met een schilddak, dat in het midden van de voorgevel werd onderbroken door een klokvormig dakkapelletje. Rechts van de slotpoort zag men een vierkante traptoren met een schuin dak, waarop als versiering een peer met windijzer prijkte. De links van het hoofdgebouw gelegen vleugel had een klokgevel en een afzonderlijk dak. Aan de andere kant achter de vierkante toren had het kasteel nog een uitspringend gebouw met een trapgevel. Er waren binnen een vestibule, zalen, een bakoven en vier marmeren schoorstenen, waaronder een van Napolitaans marmer. Er wordt ook gewag gemaakt van vijf loden pompen. Rechts van het kasteel trof men een door hoge muren omgeven "bassecour" aan, waarin een wijngaard en uitgelezen fruitbomen stonden.

 

Buiten gracht

Binnen de omheining van het complex, maar buiten de grachten, bevonden zich een koetshuis, stallingen, waarin plaats voor 28 paarden was, een tuinmanswoning, een duiventoren en een orangerie. Dat is een gebouw of serre, waar 's winters sinaasappelbomen en andere uitheemse gewassen bewaard worden. In een bos, recht achter het kasteelcomplex, daar waar men tegenwoordig sportvelden aantreft, lag onder een hoge, fraai beplante berg een gemetselde "wijdvermaarde ijskelder" die o.a. diende tot het bewaren van fruit. Zulke kelders trof men in die tijd en ook nog later vaak bij voorname huizingen aan. Het kasteel "De Strijdhof" te Udenhout bezit er nog een en ook het kasteel "De Schrieken" onder Poppel heeft er een gekend. Dat waren de voorlopers van onze ijskasten maar dan wel een beetje ruimer.

Achter de stallen in het bos, waar zich ook de ijskelder bevond, lag een grote vijver, die rijk aan vis werd genoemd in de verkoopbeschrijving van het kasteel (1858). Dit bos werd doorsneden door lange wandeldreven met vier grote kruisingen erin en de vijver vormde zo ongeveer het middelpunt. De aanleg doet wel enigszins aan onze Warande aan de Bredaseweg denken. Maar de bomen waren veel ouder. Ze worden aangeprezen als "zware rechtstammige eiken-, beuken- en andere bomen". Het moet nogal geweldig geweest zijn. Een tijdgenoot Kees Smeulders, die enige jaren later de reuzen heeft zien vellen, noemt ze "eeuwenoud". Hij was toen negen jaar oud. "Mijn vader zette mij tegen de zaagsnede van een zware beukeboom. Die dikte overtrof mijn lengte", zo vertelt die Tilburger in zijn kroniek.

 

"Wonderput"

Hij weet ook, dat veel hout van het kasteelbos gebruikt werd voor het maken van een reuzeput. Een té curieus geval om er niet een zijsprongetje voor te wagen. Te meer omdat ons aller Nieuwsblad misschien wel boven op die "wonderput" staat. Bij de fabriek van Vincent Ledeboer en Zonen, later Frans Mutsaerts en Zoon aan de Spoorlaan en nu de plaats, waar de gebouwen van "Het Nieuwsblad" en garage Knegtel staan, zou een put van maar even 300 voet, dat is bijna honderd meter, gemaakt worden. Men groef eerst een kom van 75 voet (plm. 25 meter) doorsnee. Dat was de breedte, die toen de Bredaseweg en de Bosscheweg bezaten. Deze kom werd door twee verdiepingen van aangesloten hekwerk tegen instorten beschermd. Voor deze bekisting werd hout van het kasteelbos gebruikt. Met beide verdiepingen heiwerk bereikte men een diepte van tien meter. Daarna startte men met metselwerk. De doorsnee daarvan is de kroniekschrijver echter ontgaan. Het op zeker moment gekeurde water voldeed aan de eisen en dus boorde men dapper verder. Dit ging nogal met moeilijkheden gepaard, want men stuitte voortdurend op "allerlei voorwerpen zoals boomstammen, vuurstenen en benen van onbekende dieren". Het boorwerk geschiedde door "vreemde deskundigen" met allernieuwste, door stoom gedreven machines. Ook voor het pompen werd stoom gebruikt. Aangeland op een diepte van honderd voet werd het water opnieuw gekeurd. Toen bleek het voor vollerij en spoelerij totaal ongeschikt. De kunst van het zuiveren kende men nog niet. Men had door een laag "ijzererts" (zal wel "oer" moeten zijn!) geboord. Dat betekende het einde van de boorambitie. Het werk, waaraan "tienduizenden guldens" waren besteed, werd stopgezet. Enige jaren later is de "wonderput" weer dichtgemaakt. De kroniekschrijver, die er voor bekend stond, dat hij veel op zijn geheugen afging en derhalve met een korreltje zout genomen dient te worden, kreeg al deze bijzonderheden van zijn broer Adrianus, die wekenlang als timmerman aan de put heeft meegewerkt.

 

Kasteelhoef

Toen het kasteel, in opdracht van de gravinnen Van Hogendorp op donderdag 5 augustus 1858, in Villa Nova aan de Heuvel te Tilburg, publiek werd verkocht, behoorden daartoe ook twee hoeven en bouw- en weilanden. Één boerderij was de zogenaamde Waterhoef, ook wel Pijlijserhoef geheten. Deze is aan de stadsuitbreiding ten offer gevallen. De twee namen leven echter nog voort in straatnamen. De andere hoef bestaat nog. Men kan ze vinden, komende uit de richting Wilhelminapark, even voorbij de bocht aan de rechterkant van de Hasseltstraat nr. 256. Ze ligt enigszins terug en staat, in tegenstelling tot de rest van de bebouwing, met een zijgevel naar de straatkant. Ze verkeert in zeer bouwvallige toestand. Er zijn tal van grote scheuren in de zijgevel en de uit riet en pannen bestaande dakbedekking is boven het voormalige stalgedeelte nagenoeg geheel verdwenen. Er bleven niets dan de naakte hanebalken en daksparren over, die in ieder geval, bij ons bezoek, goed genoeg bleken voor een grijze kat om in dit dakgeraamte, bij allesbehalve zacht weer, een uiltje te zitten te knappen.

Voor de deur van de woonruimte, waarin een kunstenaar onderdak heeft gevonden, staat een zeer oude beukenboom met een knoestige benedenstam, waarin eens mensen letters sneden. Als deze boom weer in zijn bladeren zit, zal hij veel schamelheid van de oude kasteelhoef, die particulier eigendom is, bedekken. In het interieur bevindt zich een bruin-wit betegelde boerenschouw, waardoor ge langs de zwartberoete wanden, die eens de hammen voor het kasteel gezien hebben, naar de hemel kijkt. Wat er verder zoal tot zulk een schouw aan uitrusting behoort, is niet aanwezig, uitgezonderd dan "het vuister" of "vizier". Dat is het uitgebouwde nisje voor de stalverlichting. Naast de schouw zagen we een korte bedstee. Op de zolder bevindt zich een balk, waarin het jaartal 1764 voorkomt. De eerste bekende akte die op dit pand betrekking heeft, dateert echter van 1726, zodat het dus minstens bijna 250 jaar oud is.

 

Fabrieksterrein

De bij het kasteel behorende papieren kwamen bij de verkoop mede in veiling. Het betreft voornamelijk eigendomsoverdrachten, die over eeuwen lopen. Onder andere blijkt eruit, dat het kasteel verkocht werd aan Johannes van der Made Dirkszoon, wijnkoper te Klundert en wel voor f 17.400,-. De omliggende gronden gingen naar verschillende eigenaren. Een deel daarvan kwam aan Nicolaas Pessers, in combinatie met zijn vader Albertus Pessers. De kasteelresten werden praktisch alle gesloopt. In 1964 had Bern. Pessers NV Wolwasserij en Schapenleerfabriek het hele, vroegere kasteelcomplex in haar bezit. Kort na de verkrijging werd met uitbreiding van de fabriek begonnen. Pessers had vooral interesse voor de grote vijver, die bij een wolwasserij goed van pas kwam. In een brief van 27 juli 1922 deelde Bern. Pessers aan Kees Smeulders mede, dat toen de vijver van het kasteel nog gedeeltelijk bestond en destijds verbonden was met de gracht door een gemetseld riool van 80 cm middellijn. Die gracht heeft Pessers pas later laten dempen. Vier eikepalen in de grond gaven toen nog de vier hoeken aan, waar het kasteel had gestaan. De stenen pilasters, waarop de brug naar de kasteelingang lag, waren in juli 1922 nog aanwezig op één na. Deze had Pessers een maand eerder moeten afbreken om daar een 45 meter hoge schoorsteen te laten bouwen.

 

Curiosa

Een curieuze bijzonderheid is wel, dat juist op de plaats waar nu de grootste fabrieksschoorsteen staat, eens de voordeur van het kasteel lag. En nog een, in Tilburg nauwelijks bekende merkwaardigheid: Een uit het kasteel afkomstige eiken deur, versierd met een gebeeldhouwd rozet, kan men thans nog iedere dag zien. Zij is ingebouwd in de zaak van Donders, Interieuradviseurs, Schouwburgring 2. Zij bevindt zich links in de achterwand en is, vanaf de straatzijde, goed zichtbaar. Deze deur, in een late Louis Quinze-stijl, waarvan men ons niet kon zeggen of het de hoofddeur of een binnendeur is geweest, werd bij het slopen van het kasteel door de overgrootvader van de heer Th. Donders aangekocht en bleef sindsdien steeds in het bezit van de familie Donders. De fruitkelder of ijskelder in het voormalige bos werd ook door Pessers afgebroken om plaats te maken voor een magazijn. De Van Bijlandtstraat, waaraan de huidige fabriek ligt, kreeg haar naam naar graaf Van Bijlandt, die getrouwd was geweest met een der freules Van Hogendorp.

 

Nieuw plan

Tot de heren van Tilburg heeft onder andere behoord prins Willem van Hessen-Kassel (1710-1754). Het is volgens Cobouw gebleken, dat deze omstreeks 1715 aan de Franse architect Robert de Cotte opdracht heeft gegeven voor Tilburg een nieuw kasteel te ontwerpen. Plattegrond daarvan en andere tekeningen, onder andere van het uiterlijk aanzien, werden tijdens een expositie te Parijs ontdekt. Daaruit blijkt dat de architect zich een breed gebouw met koepeldak had gedacht in een stijl die van barok naar rococo overgaat. We kregen dus iets geheel anders onder ogen dan wat wij ons in Brabant van een kasteel voorstellen. Het leek eerder een luxueus tentoonstellingspaviljoen. Het zou - dunkt ons - in Brabant lelijk misstaan hebben en een uitschieter in de familie van de kastelen geweest zijn.

 

Uit bovenstaand kan men zich enigszins een beeld vormen hoe het er daar destijds op de Hasselt moet hebben uitgezien met dat breed omwaterde kasteel en zijn bossen met zeer oude bomen en een eerbiedwaardige beukendreef als toegangsweg tot de zetel van de heren van Tilburg. Die beukendreef lag, waar men nu de Van Bijlandtstraat aantreft. In 1736 is ze echter doorgetrokken naar de Goirkestraat over het terrein tussen de Hasseltstraat en de Goirkestraat. Zij mondde uit bij het Smidspad. Het doorsneden terrein werd de Kasteelse bossen genoemd. Onze latere Kasteeldreef, die niet ver uit de buurt ligt, heeft derhalve enkel de naam met die oude kasteeldreef, welke eens veel luister heeft gezien, gemeen.

 

Laatste vleugje

Men kan het betreuren dat dit allemaal verdwenen is maar gedane zaken nemen geen keer. Wie op de hoogste verdiepingen van de grootste flat aan de Hart van Brabantlaan woont, de hierbij afgedrukte plattegrond bestudeert en over plaatselijke kennis met enige verbeelding beschikt, kan - vanuit de lucht - bij de twee schoorstenen van Pessers' fabriek het voormalige kasteelcomplex terugvinden. Het wordt namelijk aan drie zijden door populieren gemarkeerd. Dat is nu alles. Dus een wél schrale troost.

 

PIERRE VAN BEEK

 

 

Het kasteel van Tilburg komt ook voor op een door Diederik Zijnen in 1760 gemaakte kaart. In een voetnoot wordt het volgende over deze kaart en de maker verteld:

 

De "Kaarte der heerlykheeden van Tilborg en Goirle" van Zijnen bevindt zich in het Tilburgse gemeentearchief. Zij heeft het formaat van 3.15 m bij 4.14 m, wat een hele oppervlakte betekent. Zij verkeert in zeer slechte staat. Het papier is bruin geworden door de langdurige inwerking van het licht en bovendien sterk beschadigd. Tekst en tekening zijn op vele plaatsen vervaagd. Een restauratie van het geheel was eigenlijk onmogelijk terwijl fotograferen ook geen uitkomst bood. Daarom heeft de archiefambtenaar de heer J. Langeweg, enige jaren geleden, een voortreffelijk werk verricht door de kaart geheel met de hand te kopiëren, waarbij de oude stijl van de tekening en het schrift nauwkeurig werden nagevolgd. Dit werk nam méér dan 1000 uur in beslag. Het resultaat was een calque van de grote kaart op Codatrace. Hiervan kunnen gemakkelijk fotografische of diazokopieën vervaardigd worden.

De maker van de oorspronkelijke kaart Diederik van Zijnen werd 26 april 1730, als zoon van een schoolmeester, in Rotterdam geboren. Hij diende als militair-ingenieur in Brabant, waar hij in 1757 onder andere de verdedigingswerken van Bergen op Zoom karteerde. Hij diende later in Cochin China als hoofd der artillerie in de rang van kapitein-luitenant-ingenieur. Uit die tijd dateren zijn tekeningen van de vestingwerken van de stad Cochin.