CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
HOME 
BRABANTS
KUNST
FOTOGRAFIE
TEKSTEN
AUTEURS
AUDIO
SPECIAAL

PRINT

Pierre van Beek - Heemkunde-artikelen

 redactie: Ben van de Pol

 

Restauratie Tongerlose Hoef ver gevorderd

Het Nieuwsblad van het Zuiden - dinsdag 7 januari 1969

 

Vaak wordt een bezit pas gewaardeerd als het verloren is. Zo gaat dat in het leven van de mensen. Wat men iedere dag om zich heen ziet, spreekt niet sterk aan, nauwelijks verdwenen gaapt er echter de leegte als bij een huiskamerklok, die plotseling ophoudt te tikken. Vandaag gaat men achteloos voorbij aan een vertrouwd gebouw omdat het er altijd gestaan heeft, morgen blijkt het historie omdat het aan stadsuitbreiding ten offer viel. De Tongerlose Hoef aan de Reitse Hoevenstraat te Tilburg is maar op het nippertje aan zo'n lot ontkomen. Alle ach en wee-geklaag zou mosterd na de maaltijd zijn geweest, indien niet enkele vooruitziende geesten tijdig het gevaar onderkend en bezworen hadden. Wat op een gegeven moment geen buitenstaander die de troosteloze ruïne kende, kon geloven, gebeurde: de Tongerlose Hoef werd gered. De moloch van de stadsuitbreiding - uitgerekend in de richting waar zich het meeste natuurschoon bevond - werd gedwongen om het Hoefcomplex heen te vreten en zo zal hier tot in lengte van dagen een landelijke oase, tussen de hoogbouw van een grote stad, getuigen van het oude Tilburg en van eeuwenoude historie.

De Tongerlose Hoef verkeert momenteel in een reeds vergevorderde staat van restauratie. In de komende zomer hoopt men daaraan de laatste hand te kunnen leggen. We durven nu echter wel reeds te voorspellen, dat Tilburg versteld zal staan over wat hier gewrocht werd en dat de VVV zich verplicht zal voelen in haar program van Tilburgse bezienswaardigheden een nieuw punt in te lassen. En het zal een uniek punt zijn, waarmee Tilburg in en buiten den lande in méér dan één opzicht in een uitzonderingspositie zal verkeren.

 

Was al die actie in het verleden om een "schabbernak" van zo'n vervallen boerderij wel nodig geweest? Die vraag kan alleen beantwoord worden met een terugblik in de historie. De Tongerlose Hoef ontleent haar naam aan de omstreeks 1130 gestichte abdij van Tongerlo, waarvan de Norbertijnen of Witheren gedurende zes eeuwen, namelijk van 1231 tot 1832, de zielzorg in Tilburg hebben uitgeoefend. Door aankoop of schenking is de hoeve in het bezit gekomen van de abdij, die met de kerkrechten ook in het bezit kwam van de tienden. Die tienden waren een soort belasting, die diende voor het onderhoud van de parochiekerk en van de pastoor, terwijl ook een gedeelte voor de armen gebruikt werd. De tienden werden geheven van veldvruchten en vee. In tegenstelling tot de grondaccijnzen, door de grondheer (aanvankelijk de oude heren van Tilburg en later de hertog van Brabant) op een onveranderlijk bedrag of levering vastgesteld, bestonden de tienden uit een evenredig deel van de opbrengst. Die tienden zijn dikwijls in verschillende handen gekomen, maar steeds bleef de hieraan verbonden verplichting tot onderhoud van de kerk bestaan. De abdij van Tongerlo als tiendheffer verpachtte voor één of meer jaren de tienden.

 

Tiendschuur

De tiendpachters haalden de "belasting" in natura bij de mensen op, brachten de verschuldigde hoeveelheid graan of andere produkten naar de tiendschuur of ze betaalden in plaats daarvan een overeenkomend bedrag. De boeren brachten dus niet zelf de produkten naar de tiendschuur waar ze werden opgeslagen. Zo'n schuur werd ook wel "spijker" genoemd naar het Latijnse woord "spicarium", dat korenschuur betekent. In het Belgische stadje Diest heeft men nog een zeer oud gebouw, dat de naam Spijker draagt.

Bij de Tongerlose Hoef ging het niet enkel om een boerderij maar om een complex van bezittingen. Op de eerste plaats een viertal nog bij de hoeve staande gebouwen. Voorts viel eronder de verder in de Reitse Hoevenstraat in de richting Hasselt gelegen "Bisschopshoef" en de boerderij "Den Oliemeulen", waarin o.a. de eerwaarde heer F. Siemer, leraar van het St. Odulphuslyceum, geruime tijd gewoond heeft. Beide gebouwen zijn gesloopt.

In de tijd van de Generaliteitslanden, die van het "arme Brabant", nam de Tongerlose Hoef 'n uitzonderlijke positie in. Zij vormde geen staatsgebied maar 'n "buitenlandse" enclave, wat betekende dat bezittingen en tienden onaangetast bleven toen - na de Vrede van Munster(1648) - de kerkelijke goederen zoals o.a. de parochiekerk van Tilburg met de pastorie "Moerenburg", die onder het bisdom Den Bosch vielen, aan de katholieken waren ontnomen.

 

Geslacht Kolen

Met de komst der Fransen in 1795 werd de abdij van Tongerlo echter opgeheven. Toen gingen de Witheren hun goederen verkopen. Norbert Schoffers, die kerkmeester was, bij de pastorie van 't Goirke woonde en optrad voor de nu verspreide leden van de abdij, kocht in 1796 de Tongerlose Hoef. Deze Schoffers was getrouwd met Joanna Colen (Kolen). Haar broer, Nicolaas Kolen (overleden 1806), werd omstreeks 1802 de pachter. Diens zoon Adriaan Kolen kocht in 1883 de hoef van de gezusters Schoffers (dochters van Norbert Schoffers). Sindsdien bleef de Tongerlose Hoef in onafgebroken bezit van de familie Kolen, totdat de gemeente Tilburg ze in 1955 aankocht. Tot dit geslacht Kolen behoorden nog Antonie Johan Kolen en weer een Adrianus Kolen, die "Zwarte Janus" genoemd werd vanwege zijn donker uiterlijk. Deze laatste was geboren 10-11-1870 en overleed 15-12-1950. Hij was twee keer getrouwd geweest. De eerste maal op 3-5-1899 met Cornelia van de Pas (geboren 9-6-1872, overleden 22-10-1911). Het is deze vrouw, die op bladzijde 38 voorkomt in het bijzonder aardige boekje "Pronte Mensen", een verzameling oud-Tilburgse foto's van de befaamde fotograaf Henri Berssenbrugge.

 

Laatste bewoners

De tweede vrouw van deze Adrianus Kolen was Cornelia Brosens, geboren te Gilze 12-4-1888 en overleden 3-3-1944. Hij trouwde hiermee 13-5-1914. Tot de ontruiming van de hoeve in mei 1965 werd deze bewoond door drie zonen van "Zwarte Janus", t.w. Petrus Johannes Cornelis Kolen (geboren 18-2-1902), die 20-4-1926 trouwde met Elisabeth P.C. Elesen (geboren 9-7-1902). Bij dit echtpaar bleven als ongehuwden inwonen Cornelis Petrus Adrianus Kolen (geboren 30-4-1904) en Henricus Adrianus Antonius Kolen (geboren 22-8-1905). Deze vier allen nog in leven zijnde personen zijn derhalve de laatste bewoners van de Tongerlose Hoef geweest. De gemeente Tilburg kocht de hoef in 1955 voor de stadsuitbreiding met de bedoeling haar, als niet passende in het milieu en in zeer slechte toestand verkerend, te slopen.

 

Sloopverbod

Hoe werd nu de hoef met ongeveer 1 hectare grond van de ondergang gered? Op een gegeven moment bleek, dat de hoeve voorkwam op de "voorlopige lijst van monumenten", wat inhield dat ze niet gesloopt mocht worden. Op initiatief van de VVV Tilburg is toen een comité gaan ijveren voor het behoud van de hoeve. Dit comité werd door het Tilburgse gemeentebestuur als adviescommissie ingesteld en in opdracht van het gemeentebestuur kwam in 1958 een door ir. J. de Wilde uit Breda ontworpen restauratieplan gereed. Daar bleef het bij. De vlam doofde door gebrek aan zuurstof, in dit geval geld. In 1961 nam een particuliere werkgroep het initiatief om alsnog een oplossing te vinden. Men vond o.a. steun bij de Bond Heemschut te Amsterdam, die bij het Tilburgse gemeentebestuur ook met klem pleitte voor behoud van het waardevolle monument op de originele plaats. De particuliere werkgroep hield intussen de lamp brandende. Allerlei mogelijkheden werden overwogen, maar steeds liep men weer vast op de enorme kosten.

Perspectief kwam er in 1966 toen prof. dr. H.F.J.M. van den Eerenbeemt het initiatief overnam en het Tilburgs Studentencorps St. Olof, dat al zo lang op zoek was naar een eigen huis, werd ingeschakeld. Er kwam een "Stichting Tongerlose Hoef" tot stand. Deze stelde zich tot immense taak het ontvangen en uitkeren van de aanbestede begrote vier ton restauratiegelden, een bedrag, dat straks vermoedelijk wel ontoereikend zal blijken. De daarna ontwikkelde acties van de studenten, die nog vers in het geheugen liggen, gaan we voorbij. We constateren enkel het kardinale feit dat de restauratie deze zomer voltooid zal zijn.

 

Dieptepunt

Het is voor de hoeve wel een "narrow escape" geweest. Een hele serie van mogelijkheden werd in de voorbije jaren overwogen. We noemen hiervan: overplaatsing naar Bokrijk (België), Openluchtmuseum Arnhem of Beekse Bergen. Verder: inrichting tot kinderboerderij, folkloristisch museum, typisch Brabantse uitspanning, wijkherberg en café-restaurant. Tijdens al deze gepeinzen om een bestemming beleefde de affaire wel een dieptepunt toen P. Kolen in mei 1965 door de gemeente werd gedwongen het huis der vaderen te verlaten. Wind en regen kregen nu pas voorgoed vat op de hoeve. In steeds sneller tempo verviel ze tot een ruïne en het zag er naar uit, dat een historisch monument, dat niet gesloopt mocht worden, onweerstaanbaar zichzelf sloopte totdat er definitief niets meer dan grond voor woningbouw gered zou worden.

Het lijkt welhaast een wonder dat het anders is gelopen. Het was niet alleen de band met Tongerlo, die tot behoud van de hoef dwong. Ook de historisch-bouwkundige betekenis speelde een grote rol. Dr. H.A.M. Ruhe uit Hilvarenbeek, deskundige-bij-uitstek op het gebied van Kempische huizen en boerderijen, heeft die laatste betekenis reeds begin 1962 in het tijdschrift "Brabantia" van het Provinciaal Genootschap belicht. Hij betoogde daarin, dat de historisch-bouwkundige waarde op de eerste plaats hierin ligt, dat het een complex van boerenbedrijfsgebouwen betreft, dat zeker uit de 17de eeuw dateert en bijzonder gaaf behouden is. De in de loop der eeuwen aangebrachte wijzigingen waren niet essentieel. Een gave "schouw" met ketelgalg, aan een haal met zaag hangende moor, originele stookplaats en betegeling is bijna nergens meer in Noord-Brabant te vinden. Hetzelfde geldt voor de zo goed als ongewijzigde "potstal" en het voortreffelijke, bewaarde bakhuisje.

 

Heel uniek

Het hoevetype is een zogenaamde "brede" Kempische hoeve met stalhalle en afzonderlijke schuur en wagenberging. Dit type stamt uit de Middeleeuwen en is pas in de jaren na 1700 geleidelijk in onbruik geraakt en door het meer gebruikelijke langgeveltype vervangen. Worden oude boerderijen in de Brabantse Kempen schaars, dit type is wel heel schaars geworden. Langgevels en overgangsvormen vindt men nog vrij vaak. Maar complexen als de Tongerlose Hoef zijn er practisch niet meer - aldus dr. Ruhe. Het hoevecomplex bestaat uit een hoofdgebouw, woonhuis met koestal, een tiendschuur of "spijker", karhok en bakhuis. Dit alles is nog aanwezig. Hiertoe heeft ook een van latere datum dan de hoeve daterende schaapskooi behoord. Het ligt in de bedoeling ook deze weer op te richten. De vervallen gebouwen zijn practisch tot de grond toe afgebroken en daarna opnieuw opgebouwd met zoveel mogelijk behoud van de oude houtconstructie en oude stenen. Wat men hieraan te kort kwam, is - ook weer oud - van elders aangevoerd. Terwille van de bestemming moest er uiteraard enige concessie gedaan worden voor moderne accommodatie.

 

Lust voor het oog

En nu staan daar weer de vier gebouwen in al hun schilderachtigheid en hun nonchalant lijkende plaatsing. Veilig geborgen onder grotendeels brede, rieten daken in een weergaloos fraai spel van rechte, gebogen en golvende lijnen, waar ge niet van los kunt raken. Kijk naar de enorme tiendschuur die daar ligt als de gestrande ark van Noë, verlustig u in het laag tegen de grond gehurkte karhok met zijn verhoogde toegangsdeur, waar de dakrand zich speels naar voegt met een volkomen eerlijke, ongekunstelde élégance. En dan het woonhuis met stal, dat zijn tweeënveertig jaar geleden aangebrachte bepleistering verloren heeft en nu in zijn kleine, meestal gekeerde bakstenen 'n wellustige schoonheid van kleur uitstraalt. Hoog en fier aan de voorkant als een boerin met de zondagse poffer, van achter: bescheiden laag aflopend. Als het door zon beschenen rieten dak een donkere schaduwband over de gevel trekt, is het alsof dit hoofdgebouw de wenkbrauwen fronst en nog altijd vertelt, dat hier geregeerd wordt...

 

Antiek ruitje

Eigenlijk is er ook zo'n "regeerkamer" in het huis. Het is de uitspringende woonkamer, die met de voordeur een hoek maakt. Zij bezit een houten schoorsteenmantel, een hoofdbalk met eenvoudig snijwerk dat een intentie verraadt en een merkwaardig gebrandschilderd ruitje in de vorm van het cijfer acht dat ondersteboven staat. Het is een woonkamer met enig cachet: een "herenkamer". Het originele gebrandschilderde ruitje zal als historisch reliek in het gemeentearchief blijven rusten. De hoeve krijgt er een kopie van. Het ruitje draagt een wapen (in een rood veld drie zespuntige, gouden sterren) en een wapenspreuk "Lucendo et ardendo", waaronder: "F(rater) Adriaen Gheerincx, dispensier van Tongerlo, anno 1657". De dispensier was belast met het beheer van de abdijgoederen van deze streek. Vermoedelijk is de bewuste kamer zijn verblijf geweest.

 

Grote schouw

De grote schouw in de woonkeuken, die zowel letterlijk als figuurlijk zoveel warmte en intimiteit bracht in de boerenwoningen, bevond zich in nagenoeg ongewijzigde toestand dankzij het feit, dat zij door de voormalige bewoners met schuifdeuren aan het gezicht onttrokken was. Alles wat daarachter zat, bleef intact. De achterwand bleek aan weerszijden van de eigenlijke uit klinkers in visgraatverband gemetselde stookplaats bedekt met tegels in dambordpatroon. Hij droeg verder aan weerszijden der stookplaats een tegeltableau. Links een boer met paard, rechts een stier. De aanwezige draai- of ketelgalg diende om het in de sopketel bereide voer op een gemakkelijke manier naar de staldeur te draaien. Natuurlijk is er ook een "vuister" aanwezig, een klein in de stal uitgebouwd raampje. Hierdoor kon de boer in de stal kijken en het diende tevens tot plaats voor een olielamp, die - afgescheiden door glas - enig licht in de stal verspreidde met uitschakeling van brandgevaar.

Men behoeft geen kenner te zijn om in de verschillende gebouwen - na overweldigd te zijn door de vaak enorme ruimten - zijn vreugden te beleven aan de inwendige houtconstructie: de gebinten met hun jukken, gordingsbalken en de imposante moerbalken. Het is voldoende te zien hoe al dit ruw-bewerkte hout oersolide in elkaar zit gepend zonder ook maar iets van de geheimen te verbergen. Het is genoeg die glorie van oud vakmanschap milddadig over zich te laten komen om geheel in de ban te raken en historie van eeuwen op zich te voelen wegen.

 

Ook burgerij

Bij de hoeve behoort ook een oude put met zijn bij ouderen nog welbekende "mik". In alle glorie zal hij weer herrijzen aan de achterkant van het hoofdgebouw. Verder is het hoevecomplex beplant met enkele zeer hoge bomen en enige grillig gevormde fruitbomen. Bij ons bezoek stond er dit alles kaal en winters bij. Alleen hardbevroren winterperen op de grond herinnerden aan 'n fruitrijke, voorbije herfst. Het was echter niet moeilijk zich voor ogen te halen hoe de Tongerlose Hoef zich presenteren zal als hier alles weer in het blad zit. Het kan niet anders of zij zal dan een oase van rust en bezonkenheid in dit stadsdeel vormen. Ook nog ondanks het feit, dat het niet tot de plannen behoort haar in zelfgenoegzaamheid te laten vegeteren. "St. Olof" krijgt er zijn eigen huis.

Van begin af aan is echter rekening gehouden met de mogelijkheid het hoevecomplex een breder maatschappelijk doel te laten dienen, zodat ook de burgerij er haar deel van zal hebben. Vooral in nieuwe "zielloze" wijken bestaat er grote behoefte aan accommodatie voor vergaderingen, congressen, expositie en recreatie. De zeer grote tiendschuur biedt in het bijzonder de kansen voor meersoortige activiteiten - speciaal voor de jeugd - die zich kunnen bewegen tussen de scala van tieneravonden tot experimentele concerten en dito toneel.

 

Nieuwe zin oud devies

Als komende zomer de gerestaureerde Tongerlose Hoef officieel in gebruik wordt genomen, zal ook de wapenspreuk van het eeuwenoude gebrandschilderde ruitje "Lucendo et ardendo" weer nieuwe zin gekregen hebben. We zouden dit devies, waaronder ook de actie tot behoud gevierd werd, kunnen vertalen met: "Houdt de lamp brandende". Welnu, Tilburg heeft ze brandend gehouden!

 

PIERRE VAN BEEK