Nieuwe Tilburgse Courant - donderdag 3 mei 1945
Onze lindeboom treurt
Om zijn
geschonden glorie
De
lindeboom op den Heuvel schreit... Geen
honingdruppels, die in Juni uit zijn heerlijke
bloesems leken, zoodat heel het plein er van geurt -
neen, heusche tranen van leed, hem door de menschen
aangedaan. Hij schreit stil voor zich heen.
Onbegrepen en nauw bemerkt. Ik stel me zoo voor, dat
hij met al dien weemoed in het hart mijmert over de
gouden dagen van weleer, toen teedere zorgen hem
omringden. Toen hij zich vertroeteld wist als een
kind door zijn moeder. Hij ziet ze weer
voorbijtrekken de geslachten, die onder zijn lommer
verpoozing hebben gevonden. Ze kwamen als kind -
verdwenen als grijsaard...
Iederen dag zag hij de zon op haar teenen vanuit het
Oosten over de kerk van den Heuvel kijken, langs den
zuidelijken hemel reizen en in het Westen
ondergaan... Hij volgde de tred der seizoenen...
Leefde mee den gang van de dagen en de nachten... De
vreugden en bekommernissen der menschen van
Tilburg... Dat deed hij honderd jaar... Twee honderd
jaar... Drie, vier, vijf... acht honderd jaar!...
Het staat geschreven in de boeken der geleerden.
Hij
heeft vreugde bereid aan heele processies van
generaties op hun pelgrimsreis naar het hemelsche
vaderland. Altijd weer opnieuw. Zonder vragen,
zonder klagen maar met heel de gulheid van zijn
albegrijpend boomenhart. Uit de levenswijsheid, die
een boom in honderden jaren zich vergaren kan, wist
hij wel, dat dankbaarheid behoort tot de vruchten,
die zeldzaam groeien in de tuinen der menschen.
Daarom heeft hij ook daarnaar nooit gevraagd. Nóg
kent hij geen wrok en haat. Nóg doet hij zijn best
om mooi te zijn. Maar helaas, het gaat niet meer.
Weemoed is binnengeslopen en zit in den hoek van
zijn hart als een knagende pijn. Nu schreit hij stil
voor zich uit.
Als
gij het nog niet wist, zal ik het u maar vertellen.
De menschen hebben hem mishandeld en hij meent, dat
dit niet noodig was geweest, al zit hij dan ook als
een krijgsgevangene achter prikkeldraad. Hij schreit
om zware afgebroken takken, die hij zoo lang als
beschermende armen had uitgebreid over allen, die
bij hem hun vreugden zochten... Hij schreit om de
spoorloos verdwenen steunen en balken, die de stut
waren van zijn ouderdom, even onmisbaar als de
krukken van den invalide... Hij schreit om de
gruwelijke gaten in zijn misschien voor altijd
ontluisterden kruin... Hij schreit omdat hij zich
vergeten waant... En daarom het meest van al! Namens
u en alle menschen van Tilburg heb ik hem gezegd,
dat dit niet waar kon zijn. Daar vond hij merkbaar
vertroosting in. Heb ik te veel gezegd?...
CLAUDIUS