Nieuwe
Tilburgse Courant - vrijdag 3 oktober 1941
Avondnevel
Langzaam komt de avond aangegleden als
een roeier, die de riemen rusten laat. De nevel klimt
uit de weiden, waar hij zich voor het daglicht
verscholen had. Hij gaat op zijn teenen en houdt den
adem in bij het spreiden van zijn vlerken, die zijn als
het floers, waarvan de bruiden hun sluiers maken. Indien
de spinnen ook bij avond werkten, zoudt ge ze nu hun web
hooren weven want niets ter wereld gaat met lichteren
tred dan een nevel, welke uittrekt op avontuur. Zelfs de
feeën en de elfen niet, die toch familie van de nevels
zijn! Me dunkt, gelijk de nevel van dezen avond begint,
zóó manifesteeren zich de geesten en de spooken uit de
occulte boeken, welke ge niet lezen moet. Wat zal het er
nu druk zijn op de kerkhoven! De nevelen en spoken
wandelen gearmd tusschen de kruisen en de zerken tot
schrik van de zwarte gewetens. Of zou het daarvoor
wellicht twaalf uur eerst moeten zijn?
Maar wat malen gij en ik eigenlijk om die
kerkhofspoken? Laten we liever vanaf een heuvel kijken
naar den nevel over het vlakke land want daar spookt het
evenzeer. De nevel op de velden omdonst de pooten van de
koeien. Zóó ziet ge enkel zwartgevlekte lijven als
zeppelins in wolken op de aarde drijven. Zoodra de
zeppelins weer zijn vergaan doordat de nevel stijgt,
speurt ge hoe alle dingen in een grijze falie staan.
Wees nu op uw hoede voor de hallucinatie! Ze maakt van
iederen struik een hurkend beest, van iederen boom een
monster vol gevaar! Het park, dat ge op den
dichtgeschoven einder weet, wordt een oerwoud, door nog
geen menschenvoet begaan. Daar zoeken wilde dieren naar
hun prooi. Dat is het avontuur van de benevelde
gedachte. Doch in werkelijkheid zit er een vereenzaamd
paartje, dat de wereld en den tijd vergat, te minnekozen
op een klam geworden bank. Beweert gij nu maar, dat dit
de verbeelding niet ver in schoonheid overtreft!
Dichterbij, waar de gewone menschen
wonen, pinkt een licht, dat moest verduisterd zijn maar
niet is. Gelijk méér dingen niet zijn zooals ze moesten
zijn. Het danst als een dwaallicht boven het moeras. Een
hond bast naar den boer, die zich met een lantaarn
stalwaarts spoedt daar vannacht de zeug haast zeker
biggen zal. De lucht scheurt open door een gil. Een
vurig oog boort door den mist als een gloeiende priem en
een rillende trein draaft in zichzelf gekeerd naar zijn
bestemming toe. Met donkere vensters maar lichte
gedachten van de reizigers die naar huis verlangen...
Dit alles zag ik eens op een nevelavond vanaf mijn
kleinen berg, waar ge altijd iets beleven kunt.
CANTECLEER