CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
HOME 
BRABANTS
AUTEURS

PRINT

Cantecleer (ps. van Pierre van Beek) - columns

 redactie: Ben van de Pol

 

Nieuwe Tilburgse Courant - zaterdag 23 augustus 1941

 

 

Augustus

 

"Schoon van verre... verre van schoon"... Zóó weet ik het gesneden staan in den houten schoorsteen van een simpel huis, dat ergens op de wereld, van onder een brave linde, naar het leven ziet. 't Is hieraan, dat ik denken moet als ik het opschrift van dit stukske schrijf. Ja, ik vang altijd met den titel aan als u dit soms interesseert. Gij schrijft wellicht eerst uw artikel en zet het dan de muts op, die het beste kleedt. Ik schrijf van boven naar benee. Zoo heeft ieder zijn manier van doen!...

't Begon dus met Augustus, welke met de vaart van een bliksemschicht mijn gedachten naar den ouden schoorsteen reed. 't Was een onbeholpen hand, die de woorden sneed in het ordinaire hout. Maar ze werd geleid door een filosoof. "Schoon van verre... verre van schoon"... Past dit ook op Augustus niet? Hebt ge niet maanden lang dien keizerlijken naam vereerd als de concretiseering van uw zomerideaal? Lijkt een nog verre Augustus niet bolgespannen van verwachtingen, die te dringen staan om met een joechei de ruimte in te springen? Zomer, zon, zwerven, zwemmen!... Dat droeg Augustus voor u in haar schoot! Vrijheid, blijheid, levenslust!... Dat zou ze uitstrooien in uw gemoed gelijk een zaaier het zaad op het smachtende land. Ja, zóó moest het zijn want Augustus was nog ver. En gij koesterde toch de vergulde herinnering aan die Augustusdagen van weleer, waar gij met uw makkers doorheen vagebondeerde, één en dertig dagen lang, om dan, bruingebrand, de schoolbanken weer in te klimmen.

't Schoone leeft eeuwig, 't leelijke vergaat. Dit geldt voor de kunst maar ook voor het lot van de menschen. Leed kan diepe wonden slaan doch de tijd heelt ze allemaal al zijn ze nog zoo rauw... Dagen van vreugd worden door den tijd gepoetst en, gevat in de lijst van de herinnering, opgehangen in uw hart als een schilderij... Zoo'n schilderij bezitten gij en ik van Augustus. De mooie Augustussen bleven een begrip, de leelijke zijn den weg der vergetelheid gegaan. Ge vindt niet eens hun spoor. Toch zwerven ze nog altijd over de wereld. Als gij ze echter - zooals nu - van aangezicht tot aangezicht ontmoet, herkent ge ze niet eens. Komt haar gelaat u wat te grimmig voor, voelt ge u bekocht, verwijt dit Augustus niet. De schuld ligt niet bij haar en niet bij Sint Margriet maar uitsluitend bij u zelf. Augustus in dit land is enkel schoon van verre doch verre van schoon. Gij had dit kunnen weten omdat veel jaren het u leeren.

 

CANTECLEER