Nieuwe
Tilburgse Courant - zaterdag 12 juli 1941
Zomernacht
In Juli spelen de dagen de baas. Ze
hebben zich al gewasschen en geschoren voordat de
vroegste haan zijn morgengebed heeft afgekraaid. En des
avonds drentelen zij tot laat - kwasi bezig - rond,
gelijk een kind, dat steeds een uitvlucht zoekt om nog
niet naar bed te gaan. Voor den nacht blijft er haast
geen tijd om nacht te zijn. Hij krimpt ineen tot 'n
trait-d'union, dat den eenen dag van den andere scheidt.
Liever zouden ze ook dit geheel en al maar hebben
weggelaten doch zooiets gaat nu eenmaal niet.
Onderscheid moet er zijn!
Wat doet ge als die afgeknaagde nacht nog
warm is bovendien? Gij legt de veertien kanten, die ge
nu pas aan uw lijf ontdekt, om beurten op uw bed, ik zit
in 't vierkant van mijn open raam en bespied van daar
den nacht. Ergens, waar het water is, kwaken kikvorschen
in koor. Ze doen het met geschoolden slag, waarin ge een
betooverenden roller hoort, die meesterlijk de baspartij
verzorgt. Het volle gezicht van de maan, welke, als een
geblutst medaillon, uit den hemel hangt, maakt al de
dingen blauw. Blauw is de kleur van het mysterie. Ze
wischt de scherpe lijnen uit en zet er raadselen voor in
de plaats.
't Eerste raadsel valt uit een blauwen
toren, die als een opgerichten vinger uitsteekt boven
een blauwe huizenzee. Hij is de eerste van de collectie
torens, welke ik weet in deze stad. In het Oosten slaat
er een direct wat schuchter terug. 't Kon wel een echo
van den eerste zijn. Nu zullen dra ook alle andere slaan
want het gekke van de torenklokken is, dat zij steeds
hetzelfde doen. Hier dus niet: zooveel hoofden zooveel
zinnen. Slechts in haar klanken zit verschil. Wat
beduidt één klokslag door de meditatie van een
zomernacht? 't Kan de helft zijn van elk uur maar ook
het eerste na den middernacht. Ik zal het weten als ik
op mijn horloge zie doch schooner lijkt het mij 't
geheim geheim te laten.
Ergens in een ziekenhuis doet nu
misschien een zuster haar rondgang langs de bleeke
bedden in de groote zaal. Een, die niet slapen kon,
vraagt om den tijd en breekt een illusie stuk. De tijd
gaat nooit snel voor wie dat wenscht!... Op den heuvel
in de hei vangt juist een conferentie van konijnen aan.
Ze willen protesteeren tegen het rijper worden van het
graan, dat hun in het voorjaar zulk een heerlijk voedsel
schonk... Door het bosch sluipt de smokkelaar met een
zware vracht, recht naar de hinderlaag waar de kommies
hem loerend wacht... Zulke dingen gebeuren er in den
zomernacht, telkens als de klokken één keer slaan. Zoo
ziet ge wel, dat ge nooit alleen op de wereld zijt - ook
niet des nachts al denkt gij dat dan dubbel gauw.
Een ander mysterie ligt in het
hondengebas. Ook dat springt door iederen zomernacht met
enkelen klokkeslag. Ge hoort het nooit zooveel, ge hoort
de honden nooit tezelfder tijd maar toch is er geen, die
zijn roep geeft aan den nacht en niet van hier of daar
een antwoord krijgt. Wat belangrijk nieuws wordt daar
verteld? 't Zal altijd wel een raadsel zijn! Een raadsel
voor u, een raadsel voor mij. Zal ik het soms vragen aan
den verlaten fox, die zijn afspraak heeft gemist en nu
verbolgen keffend draaft door onze ingeslapen straat?
Maar dat beest heeft vast geen tijd. Het blaft iederen
schaduw toe en keert zich dan woedend naar de maan. O
domme fox, o domme mensch, die naar maan en schimmen
blaft!...
De zomernacht ziet en hoort dit alles
aan. Hij lacht stil, waar er te lachen valt; heeft
meelij, waar 't past, doch nooit vertelt hij iets van de
vele geheimen, die hij kent. Rare gedachten moet ge
daarom altijd loslaten in een zomernacht...
CANTECLEER