CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
HOME 
BRABANTS
AUTEURS

PRINT

Cantecleer (ps. van Pierre van Beek) - columns

 redactie: Ben van de Pol

 

Nieuwe Tilburgse Courant - dinsdag 29 oktober 1940

 

 

Straten

 

De zomer is dood en de herfst zieltoogt... Daarom ligt mijn straat niet meer genoeglijk te spinnen lijk een poes in de zon. Maar haar harteklop slaat onverminderd voort want straten zijn nooit dood. Ze leven zoo goed als menschen. De eene doet het luidruchtig, met het hart op de tong, de andere al mediteerend met de ziel naar binnen gekeerd. Doch leven doen ze allemaal, uw straat zoo goed als de mijne al heeft ze dit nooit verteld... Ook al de straten van de stad kijken u aan met een eigen gezicht wanneer ge zoo haastig langs haar henen gaat.

Zooveel menschen, zooveel gezichten!... Zooveel straten, zooveel gelaten!... Ge hebt straten gelijk protserige parvenu's met een gouden horlogeketting op een breeden buik... Straten als filmsterren met maskers van een onwaarachtige "make-up"... Straten met van miserie roodgeweende oogen en straten met platte neuzen, spitse ooren en dunne lippen wijl er de misdaad woont... Maar er leven in het spinneweb van de stad ook straten als aristocraten, dragers van belegen beschaving en geestelijke waarden... Straten, die altijd te zingen staan in den dag... Straten, welke den weg wijzen naar het paradijs van de zon en straten, die met een breeden lach en twee handen royaal ter begroeting uitgestoken op u komen toegeloopen omdat er de liefde woont...

Zoo'n straat als de laatste is míjn straat, welke haar elleboog buigt naar een gebed van een kerk. Ge kunt er mee naar het Oosten gaan van waar de Wijzen kwamen. Die Koningen hebben stilgestaan in onze straat. De Heilige Boeken melden het wel niet maar mij dunkt toch, dat het zoo moet zijn. Onze straat leidt u ook naar het Zuiden toe, waarheen de vogels op hun trek de verlangens dragen van de menschen, die verre reizen maken in den geest. Maar vóór alles kunt ge in onze straat u warmen aan het geluk van den eenvoud en de vrêe harer bewoners, dat er gloeit in de kleine kamers met groote gezinnen zooals er des zomers de geraniums gloeien voor ieder raam. En dit geluk vraagt om geen zomer of winter, om geen lente of herfst; het leeft er altijd! Daarom zou ik wenschen, dat alle menschen van de wereld konden wonen in onze straat...

 

CANTECLEER