CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
HOME 
BRABANTS
AUTEURS

PRINT

Cantecleer (ps. van Pierre van Beek) - columns

 redactie: Ben van de Pol

 

Nieuwe Tilburgse Courant - dinsdag 13 augustus 1940

 

 

Nacht

 

De nacht is begin en einde tegelijk omdat hij den ouden dag vastknoopt aan den nieuwe. De nachten gaan over de wereld zonder haast maar met den zekeren stap van een, die weet, dat geen tijd hem bindt en geen macht hem zal weerstaan. Zoo schrijden de nachten al millioenen jaren. Ge zijt er mee vertrouwd geraakt en toch zit de jongste telkens weer evenvol geheim als toen het licht van de duisternis gescheiden werd.

Ge hebt nachten, welke van asfalt zijn, zoo zwart als doodzonden. 't Is in zulke nachten, dat de hellewagen, die duivelen met bokspooten en een grauwen staart zes maal om het beestig lijf gekringd besturen, de verdoemde zielen naar hun donkere krochten rijdt. Als ge goed oplet, kunt ge hun steunen hooren en voelt ge hun kilte over de velden huiveren. Voor deze nachten vluchten de sterren en gij sluit uw ramen met twee groote grendels...

Maar ge hebt ook nachten van paarlemoer. Als de volle maan te filosofeeren zit achter het ronde gat, waaruit de muntmeester van den hemel des daags - toen gij het niet kont zien - een nieuwen rijksdaalder sloeg. In zulke nachten schieten uw vensters op eigen krachten los. Gij beleeft plezier er aan want ze zijn als een feest - niet uw vensters maar die nachten! De hemelpoort staat open gelijk een jonge lentedag ter ontvangst van de zalige zielen, die in heele processies met vaandels en zang opwaarts trekken. Indien gij uw hoofd steekt in zoo'n nacht, zult ge hun doorstraalde gestalten zien en den lof van den Schepper hooren verkonden...

Dan hebt ge nog de kwakkelnachten. Die dragen geen donker en geen licht zoodat ge eigenlijk niet weet, wat ge er aan hebt. Dit zijn de nachten van de halfslachtigen, de slappelingen, de veinzers, de mooipraters, de van-twee-walletjes-eters en de huik-naar-den-wind-hangers, die eeuwig als doolaards over de wereld moeten zwerven omdat hel noch hemel een plaats voor hen biedt. Méér kunt ge hiervan niet verhalen doch het is ook genoeg gezegd...

Zoo keeren de nachten dus verschillende gezichten naar de menschen. Ieder tracht hieruit te lezen naar eigen aard. Maar géén is er, die u vertellen kan, dat hij tot op den bodem keek, want alle nachten zijn zóó diep, dat de grond van hun mysterie voor élk menschenoog verdoken blijft... Misschien komt het daarvan, dat wij des nachts geen helden zijn!...

 

CANTECLEER