Nieuwe
Tilburgse Courant - dinsdag 6 augustus 1940
Één uur
in den nacht en oorlog
Het is één uur in den nacht en oorlog. De
klokken van alle kerktorens vertellen het u. Niet dat
van den oorlog maar dat van het ééne uur. Zij slaan dit
met een ijlen slag, die alweer dood is als gij nog op
den nagalm wacht omdat ze niemand storen willen. En ook
al daar ge als klok geen twee keer klinken moest indien
ge het uur moet melden, dat het eerst zich wendt naar
den nieuwen dag. Één uur in den nacht is heel gewoon,
oorlog daarentegen ongewoon. Gij weet, wat beide bij
elkander zeggen wil... Dan ronkt over de huizen het
dreigende "woeoe-woeoe!" van de vreemde vogels met
strakke vleugels, die de menschen en de musschen onder
de daken rillen doen.
Één uur in den nacht is heel gewoon. De
verduisterde stad vlakt gelijk een donker water maar de
ronkende vogel, tegen een hemel als zwart
verduisteringspapier met motgaatjes van sterren, gooit
breeduit kringende rimpels in dat stille meer. De
menschen liggen nu in bed en slapen... Dit is een
gedachte, welke u voor de tweede helft bedriegt omdat ze
alleen zit vastgehaakt aan het eene uur van den nacht en
niet aan den oorlog. De waarheid toont een ander
gezicht. De menschen richten zich tot een timmermanshoek
overeind in hun bed en de vrouw zucht tot den man: "Daar
zijn ze weer!"... Dan luisteren ze en denken aan den
koffer en het valies, dat gereed staat in den gang, die
nu uitmondt in een leege straat... Het geluid is over
het huis gegaan als een koude hand, waaraan geen arm en
geen lichaam zit. 't Kon ook de reutel van een
waanzinnige geweest zijn. Snel sterft het uit... De man
en de vrouw liggen nu weer achterover in het kussen.
Thans strijkt die hand over een ander huis in een andere
stad. Zal zij ook hier aarzelen of toeslaan met een
helsch laweit?
Waarom haalt gij daarover nu, als de
menschen slapen moeten, zoo'n zorgen in uw hoofd?
Toeslaan kan zij toch altijd om één uur in den nacht, op
alle uren van den nacht, op alle uren van den dag! En 't
behoeft daarvoor geen oorlog te zijn! Maar zij slaat
niet vóór uw tijd daar is. Op welke hoek die wacht? Dat
weet niet gij, en dat weet niet ik. Zet daarom altijd in
den gang, die uitkomt op de smalle straat van de stad
van alle menschen uw koffer klaar voor de kleine reis
als daad van wijze voorzorg; thans nu het oorlog is,
morgen als de vrede er zal zijn.
CANTECLEER