CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
HOME 
BRABANTS
AUTEURS

PRINT

Cantecleer (ps. van Pierre van Beek) - columns

 redactie: Ben van de Pol

 

Nieuwe Tilburgse Courant - vrijdag 26 juli 1940

 

 

Oogst

 

De Julizon laait als een feest over de wereld. Ze schatert haar vreugde uit over het wélgelukken van den oogst, die ook nu weer zwaar in de halmen weegt. De tijd van den maaier is aangebroken. Onder het zoevend lied van den zwierigen zwaai van diens felle zicht ruischt het rijpe koren als een wegebbende zee naar de aarde. Dat vallen van het graan moogt ge zien als een hoogtepunt, als een bekroning van het werk van den mensch en de natuur met daar bovenuit God, die er den wasdom inspoot. Zoo is het schoon en goed! Maar ge kunt het óók ondergaan als de ontluistering der velden omdat er iets verdwijnen moet, waaraan uw hart heeft vastgehaakt gezeten. Wanneer ge zoo gelukkig zijt in een huis te wonen aan den zoom der stad, hebt gij wellicht gezien hoe de groene sprietjes van onder den sneeuw te voorschijn kropen, hoe ze bij het lengen van het licht en het uitzetten der lucht met sprongskes naar den hemel schoten, hoe uw kinderen uit de holle stengels een "muziekske" maakten, dat ze "nunneke" noemden en ten slotte hoe het verder groeide tot een wieg van klinkklaar boter en goud.

Indien dit alles tegen den grond waaiert, stokt er toch wel even een brokske weemoed in uw keel, komt er een deuk in uw hart. Zoo'n golvend korenveld, waaraan - naar het mij dunkt - de eerste moeder van de wereld het wiegen van haar kindje heeft afgekeken, is zulk een vertrouwd en rijk gezicht, dat gij er eigenlijk niet van scheiden kunt. Maar daar om wordt u niet gevraagd! Ge moogt al blij zijn als ge nog de trouwe figuur van den gekromden maaier met den schokkenden rug kunt zien en deze niet verdreven is door een machine, zonder brein of geest, welke met dwaze haast langs de gele weelde raast, zoodat de bundels goud schier achter elkander vallen als de omgeworpen steenen van een dominospel. In het maaien van het graan ligt ook iets van sterven gaan.

Nóg klimt de zon hoog doch gij weet, dat zij iederen dag haar uitbundig lied een regel korter zingen zal. Met het vallen van het koren smelt er licht van den hemel weg. Dat wil zeggen, dat de zomer reeds met één vinger wijst naar de deur, waarachter, in den kring van het jaar, de herfst zijn verven mengt. Zóó herinnert u de oogst er aan hoe achter iederen top een dal begint. Ge ziet dat in de natuur en ook in het leven der menschen...

 

CANTECLEER