Nieuwe
Tilburgse Courant - dinsdag 25 juni 1940
De
lindeboom
Ik zit voor het kleine raam van mijn
zolderkamerke tegen den zijgevel van ons huis, van
aangezicht tot aangezicht, met mijn vriend de lindeboom.
Een mensch, die alle dingen door zijn buik pleegt te
bezien - dat zijn er nog maar vele! - snapt wellicht
niet hoe een boom iemands vriend kan zijn. Toch is het
zoo! Om dit mee te voelen moet ge, als ik, van dag tot
dag vanuit het paradijske, waar ge u afzondert uit het
wirrel-warrel-leven van de straat, geen ander uitzicht
hebben dan dien trouwen, dikken lindeboom.
Des winters, als mijn "duveltje" zijn
liekes snort in de zwarte pijp, wandelt mijn oog over
zijn goede, gastvrije takken, die alles omvamen willen
en soms - wanneer ge veel geluk hebt - in haar
okselholen de versch gevallen sneeuw koesteren gelijk
een moeder op een ronden arm haar kind. Des zomers, als
hij zijn reuzenparapluie heeft opgestoken van bladeren,
die u tegelijkertijd aan theeschoteltjes en harten -
da's proza en poëzie! - doen denken, speelt mijn geest
verstoppertje in dien wonderlijken kruin. Dan is mijn
lindeboom een oerwoud met holen en spelonken, waaruit
overal de alvermannekes of kabouterkes te voorschijn
wippen als in een teekenfilm. Zoo ziet ge me en zoo ziet
ge me niet! Ik weet niet of gij dat ook beleven moogt.
Daarvoor moet ge natuurlijk over wat fantasie
beschikken! Maar wat zou de kunst en de critiek - ja
vooral de critiek! - en het heele leven zelf zonder
fantasie zijn!
Nu, vandaag in Juni, houd ik van mijn
boom het meest. Nou immers heeft hij zich volgehangen
als een bruid, die naar den outer schrijdt in een kanten
kleed, met duizenden geurige bloesemtroskes. Straks
komen daaruit die lollige bollekes met kleverige
pinnekes, welke voor de kinderen zijn om op hun neus te
plakken. O, wat heb ik er ooit veel op gekleefd: op mijn
neus, mijn kin, mijn wangen en mijn voorhoofd zoodat ik
wel een stekelvarken scheen. Die dingen doe ik nu niet
meer...
Ik steek thans mijn hand uit om zoo'n
trosselke te plukken. Mijn arm is nog te kort. Dat was
vorig jaar ook zoo. Maar veel scheelt het nu niet meer.
Volgend jaar, vriend lindeboom, zullen wij zeker bij
elkander zijn. Ik wed er om, dat gij dan zelf,
ongevraagd en ongenood, uw arm in mijn venster steekt om
mij met uw eerste bloesemhangerke te verblijden. Het zal
mij welkom zijn! Volgend jaar... Wat praat een mensch
toch ver vooruit!...
CANTECLEER