Nieuwe
Tilburgse Courant - woensdag 21 december 1938
Vorstperikelen
Mijn leven heeft een onverwachten keer
genomen! Voor eenige dagen nog behoorde ik tot de
categorie der goedmoedige burgers, die, na gedanen
arbeid, met fijne teugen hun dagelijksche geestesvoedsel
savoureeren en wien huishoudelijke beslommeringen verre
blijven. Hoe geheel anders is dit thans geworden! Ik
tracht nu niet meer al wat het leven prozaļsch maakt te
vergeten en speur evenmin nog naar de poėzie, die achter
alle dingen zit. 't Loopt tóch op een mislukking uit!
't Begon op een morgen toen ik met één
oog en 'n tikje van een neus, loerend over de dekens van
mijn bed, de betere helft van mijn trouwboekje vergastte
op een lyrische ontboezeming over de weergalooze
schoonheid der ijsbloemen, welke die kunstenaar van een
Oostenwind op de ramen onzer slaapkamer gemaald had. 'n
Schimpwoord, dat sommigen bij voorkeur gebruiken om kort
maar krachtig aan te geven, dat in iemands bovenkamer
volslagen anarchie heerscht, was het aan duidelijkheid
niets te wenschen overlatend antwoord op mijn
goedbedoelde poging naar een schoon begin van een
nieuwen dag. O, hadde ik eerder geweten, dat haar
vrouwelijke intuļtie met een onfeilbare zekerheid een
vastgevroren kraan van onze waschtafel voorspelde, de
gevaarlijke lyriek ware niet over mijn lippen gevloden!
Van deze stonde af ben ik snel
neergedaald uit de regionen, waarin mijn kinderlijke
geest zich gaarne vermeit. Vijftien graden vorst meldde
mijn thermometer aan het raam. Van nu af ook duik ik
tweemaal daags, des morgens bij het schuchter
ochtendgloren, des avonds bij de brute komst van den
nacht, in het banale, muffe putje, waar de meter mijner
waterleiding staat. Ik manoeuvreer met koperen kranen,
repeteer natuurkundige regels uit lang vergeten
schoolboekjes, leef in het rijk der hevels en
communiceerende vaten om met een wetenschappelijke
juistheid een waterleiding te doen afloopen. Ik geef
bevroren buizen heetwatercompressen, koester ongewone
belangstelling voor een voorheen nog nooit gezienen
gasmeter, die ook al een keer tegen de meer genoemde
"vijftien graden" het onderspit gedolven heeft, maak
warme pakkingen, welke den volgenden dag toch een fiasco
blijken en in mijn vrijen tijd wijd ik me met waren
hartstocht aan de schoone liefhebberij van het dichten -
echter niet van verzen maar van de achthonderd vier en
zestig nauwkeurig getelde tochtkieren mijner woning.
O, hoe lang liggen zij in het verleźn, de
schoone dagen, dat al de beuzelarijen des dagelijkschen
levens tot ongeweten leed behoorden! En intusschen wijst
dat geniepige thermometertje maar vele graden onder nul,
bloeien de wonderlijkste bloemen op mijn venster. Doch
in dezen misčretijd vermogen zij niet meer mijn
ontvankelijk gemoed in gloed te zetten... Of zal de
sneeuw van heden een nieuwe ommekeer bewerken?
CANTECLEER