CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
HOME 
BRABANTS
AUTEURS

PRINT

Cantecleer (ps. van Pierre van Beek) - columns

 redactie: Ben van de Pol

 

Nieuwe Tilburgse Courant - woensdag 21 december 1938

 

 

Vorstperikelen

 

Mijn leven heeft een onverwachten keer genomen! Voor eenige dagen nog behoorde ik tot de categorie der goedmoedige burgers, die, na gedanen arbeid, met fijne teugen hun dagelijksche geestesvoedsel savoureeren en wien huishoudelijke beslommeringen verre blijven. Hoe geheel anders is dit thans geworden! Ik tracht nu niet meer al wat het leven prozaļsch maakt te vergeten en speur evenmin nog naar de poėzie, die achter alle dingen zit. 't Loopt tóch op een mislukking uit!

't Begon op een morgen toen ik met één oog en 'n tikje van een neus, loerend over de dekens van mijn bed, de betere helft van mijn trouwboekje vergastte op een lyrische ontboezeming over de weergalooze schoonheid der ijsbloemen, welke die kunstenaar van een Oostenwind op de ramen onzer slaapkamer gemaald had. 'n Schimpwoord, dat sommigen bij voorkeur gebruiken om kort maar krachtig aan te geven, dat in iemands bovenkamer volslagen anarchie heerscht, was het aan duidelijkheid niets te wenschen overlatend antwoord op mijn goedbedoelde poging naar een schoon begin van een nieuwen dag. O, hadde ik eerder geweten, dat haar vrouwelijke intuļtie met een onfeilbare zekerheid een vastgevroren kraan van onze waschtafel voorspelde, de gevaarlijke lyriek ware niet over mijn lippen gevloden!

Van deze stonde af ben ik snel neergedaald uit de regionen, waarin mijn kinderlijke geest zich gaarne vermeit. Vijftien graden vorst meldde mijn thermometer aan het raam. Van nu af ook duik ik tweemaal daags, des morgens bij het schuchter ochtendgloren, des avonds bij de brute komst van den nacht, in het banale, muffe putje, waar de meter mijner waterleiding staat. Ik manoeuvreer met koperen kranen, repeteer natuurkundige regels uit lang vergeten schoolboekjes, leef in het rijk der hevels en communiceerende vaten om met een wetenschappelijke juistheid een waterleiding te doen afloopen. Ik geef bevroren buizen heetwatercompressen, koester ongewone belangstelling voor een voorheen nog nooit gezienen gasmeter, die ook al een keer tegen de meer genoemde "vijftien graden" het onderspit gedolven heeft, maak warme pakkingen, welke den volgenden dag toch een fiasco blijken en in mijn vrijen tijd wijd ik me met waren hartstocht aan de schoone liefhebberij van het dichten - echter niet van verzen maar van de achthonderd vier en zestig nauwkeurig getelde tochtkieren mijner woning.

O, hoe lang liggen zij in het verleźn, de schoone dagen, dat al de beuzelarijen des dagelijkschen levens tot ongeweten leed behoorden! En intusschen wijst dat geniepige thermometertje maar vele graden onder nul, bloeien de wonderlijkste bloemen op mijn venster. Doch in dezen misčretijd vermogen zij niet meer mijn ontvankelijk gemoed in gloed te zetten... Of zal de sneeuw van heden een nieuwe ommekeer bewerken?

 

CANTECLEER