Zodra
de zomer komt in 't land
1.
Zodra
de zomer komt in ’t land
verlangt
een iedereen
al
naar de zee, de zee
die
mooie blauwe zee.
De
koffers worden ingepakt,
ze
moeten allemaal mee
’t
is voor de zee, de zee
die
mooie blauwe zee.
’t
Is alleen maar jammer
dat
de zee, geloof me vrij,
want
waarom moet die zee nou juist
in
Scheveningen zijn?
Refrein:
Waarom
is de zee in Scheveningen?
Waarom
niet in Tilburg dan?
Want
op de Piuspleinse pier,
och
we hadden er zo’n plezier
met
de schatjes die ik tegen kwam.
Ja,
als je door de Heuvelstraat kon zwemmen.
Of
op een badstoel zitten op ’t Heuvelplein.
En
als je heerlijk baden kon,
al
in de zomerzon,
wat
zou Tilburg jovel zijn.
2.
Zodra
je in de badplaats bent,
verlangt
een iedereen,
al
naar de zee, de zee
die
mooie blauwe zee.
Een
tientje kost een kamer.
Twee
kwartjes ’n kopje thee.
’t
Is voor de zee, de zee
die
mooie blauwe zee
Een
gulden kost een glaasje bier.
Vijf
gulden kost een bad.
Maar
ik maak m’n robbes
toch
liever onder de waterleiding nat.
Refrein:
3.
En
ze trappen je op je ekstersoog.
En
je gilt het uit van de pijn
’t
is voor de zee, die zee
die
mooie blauwe zee
Je
raast en tiert en pakt een kou.
Je
stikt haast van sjacherijn.
‘t
is voor de zee, de zee
die
mooie blauwe zee.
En
in plaats van op die badplaats
moet
je in ’t ziekenhuis, ja zijn.
Refrein:
|