TILBURGS
WEVERSLIEDJE
Ik
ben een arme weverszoon,
Door
iedereen miskend.
Het
huisje, waar ik weef en woon,
Dat
staat niet ver van Gent,
Daar
weef ik in het grof en fijn
Voor
arm en rijk, voor groot en klein.
Daar
win ik brood voor kroost en vrouw.
Tik,
tak,
op
mijn getouw.
En
als er iets te weven viel,
Wier
menig wever rijk.
Mijn
vader was ook van die stiel.
Hij
sprak: „zeg, jongen, doet uw best,
Dan
wordt ge wever als de rest.
Weef
dan uw laatste stuk maar gauw.
Tik,
tak,
op
mijn getouw.
Ik
werd het minnen ook gewaar.
En
stapte luchtig en gezwind
Naar
Kaatje van de molenaar.
Een
lief en aardig kind.
Ik
koos haar onder duizend uit;
Ik
koos haar, ja, tot mijne bruid!
Zo
werd ik man en zij de vrouw.
Tik,
tak,
op
mijn getouw.
|