CuBra

INHOUD TILBURGSE LIEDJES
INHOUD FEESTLIEDJES
BRABANTS
HOME
TEKSTEN
AUTEURS
SPECIAAL
De pagina's van deze rubriek worden verzorgd door Ben van de Pol en Ed Schilders
Copyright 2007 Webmagazine CuBra

Pierre van Beek over de Tilburgse liedjes en straatzangers (4)


Specifiek Tilburgs Liedje

Het Nieuwsblad van het Zuiden - zaterdag 28 februari 1970

 

Toen Tilburg nog een sterk dorpskarakter bezat en de uit de elf (later twaalf) heertgangen ontstane wijken min of meer een eigen leven leidden met hun karakteristieke kenmerken en onderlinge rivaliteiten, stond er van tijd tot tijd wel eens een autochtone rijmelaar op. Het kon een gouden bruiloft zijn, waaraan de hele buurt meedeed, maar hij kon ook wel eens geïnspireerd worden door een al of niet vermeende misstand. In zo'n laatste geval kwam de rijmelarij soms een "volksgericht" nabij. Van fijngevoeligheid had men niet veel last en het slachtoffer zag zich soms zó hard aangepakt, dat hij of zij het niet meer harden kon. In kleine dorpen ziet men dit verschijnsel trouwens ook thans nog wel eens een keertje.

De archieven bewaren in Tilburg "exempelen" van zulke schots-rijmelarij naast meer goedmoedige probeerselen van inlandse dichtkunst. Een zekere reputatie, waaraan de herinnering nog altijd niet totaal is uitgewist, had de zg. Hasseltse litanie veroverd. Daarover willen we het echter vandaag niet hebben. Ook in latere tijden, met name de onze, zijn er wel onbekende rijmelaars opgestaan, die zich met het wel en wee van onze stad hebben beziggehouden. Ze deden het al minder stuntelig en ook minder boosaardig dan hun vroegere voorbeelden. Op bruiloften en partijen oogstten hun geestesprodukten succes. Zij appelleerden aan de Tilburgse volksgeest en hun liedjes dartelden van huis tot huis, waar maar een feest te vieren viel. We hebben zo'n liedje voor ons liggen. Hoewel het nogal veel plaatsruimte vergt, willen we het hier toch afdrukken. Het is zó specifiek Tilburgs, dat het voor de niet-ingewijde heel wat toelichting vergt, die we dan ook, naar best vermogen, zullen geven.

 

Maar nu eerst het: "TILBURGS LIED":

 

Lôpte welles (wel eens) hers en geens (heen en weer),

Zède gè (gij) 'ne pronte meens,

Luste gère goei petatte,

Gao d'r welles ene vatte (borreltje drinken),

Itte gûllie (eten jullie) dikkels (dikwijls) snert,

 

En zegde (zeg je): gatverdikke,

Dan zède gè van onze stad,

Van Tilburg, net als ikke.

 

De drie laatste regels dienen als refrein voor elk van de volgende coupletten (alleen het laatste keert terug met een variant).

 

Werkt oewe (uw) vadder op 't febriek,

Hedde thuis al electriek,

Giengde (ging je) welles schôltje matten,

Knollen op den ekker jatten,

Heej de pliesie (politie) oe (je) nôôt (nooit) gevat,

 

Refrein

 

Kende gè 'nen duvelèr,

'n Volkom en 'nen schrobbelèr,

Witte (weet je) wè getauwe (getouwen) zèn,

Baoide (baad je) welles in 't Baksven,

Ziede (zie je) daoglijks fraters zat,

 

Refrein

 

Witte waor den Haaikaant is,

Kende gè ....................,

Lôpte welles langs de kaaibaand,

Naor 't Ven of naor Stèvezaand,

Witte gè 't Spinderspad,

 

Refrein

 

Hedde aachter 't hûis 'n schop (schuurtje),

Kuierd' welles 't Gurke (Goirke) op,

Gaode zomers meej de kender (kinderen)

Naor de dûinen, 't kan nie fender (fijner),

Praotte (praat je) van 'n spansievat (expansievat),

 

Refrein

 

Witte hoe den blaauwsloot ruukt (ruikt),

Waor ge 't biste mulders (meikevers) zuukt,

Viste (vis je) welles in 't kenaol, zeg,

Wônde soms ôk op de Prelweg,

Zède (ben je) meej de kermis zat,

 

Refrein

 

Kende 't Körvels Huukske (Hoekje) nie,

Zède bij de Hermenie,

Vende 'n pèp (pijp) tebak nie lekker,

Lôpte (loop je) welles dur den ekker,

Kôpt' (koop je) oew gruuntes op 't Smidspad,

 

Refrein

 

Praotte gè van gienderwèt (ginds ver weg),

Komde (kom je) welles in de Rèt,

Witte gè ôk waor 't Kedent is,

Itte polling (paling) meej de kerremis,

Kende gè 't Fratersgat,

 

Refrein

 

Kende de Rooi Harten wel,

Gève (gaaf, hier in de betekenis van: net) paoters, 't is m'n stel,

De Rooi Pannen in de haai (hei),

Den Awen (oude) Dèk (Dijk), de Koningswaai,

Hedde in Oel (Oerle) al slaog gehad,

 

Refrein

 

Gaode welles naor de mert (markt),

Of naor Meelis in 't Hert,

Is oewe (je) vadder fabrikaant,

En hedde (heb je) de schônste stad van 't laand,

Hekket (heb ik) nie gezeej gehad?

Jè (ja) zeg mar: "gatverdikke",

Want gè zèt ôk van onze stad,

Van Tilburg, net als ikke!!!...

 

"Pront" is "pront"

De woorden, die wij tussen haakjes zetten, verduidelijken al wel iets, maar voor een goed begrip van wat er in het bestek van dit liedje allemaal gepresteerd wordt, kunnen we daarmee toch niet volstaan. Er komt nauwelijks een regel in voor, die niet iets specifieks Tilburgs oproept. Het begint al direct met het woord "pront(e)", dat een zó kernachtig begrip aanduidt, dat het een paar jaar geleden waardig gekeurd werd te paraderen in de titel van het bijzonder geslaagde boekje met oude, Tilburgse foto's van Henri Berssenbrugge "Pronte Mensen". Dit werd destijds verspreid door de studenten van het Tilburgs Studentencorps "St. Olof" tot medefinanciering van de restauratie van de Tongerlose Hoef.

Onder een "pronte mens" wordt een "nette mens" verstaan, maar "net" dekt het eerste begrip toch niet helemaal. We denken ook aan: een keurige mens, een op wie niets valt aan te merken, die doet wat hij doen moet, nalaat wat hij dient na te laten, braaf naar de kerk gaat, 's avonds het rozenhoedje bidt, zijn pet netjes afneemt voor de pastoor, zorgt dat er kindertjes komen (liefst niet zo weinig!), dat die goed worden opgevoed, desnoods armoedig maar toch netjes gekleed gaan zodat ge kunt zien, dat "er de hand aan gehouden wordt" en verder nog wel het een en ander. Dat was eens in Tilburg "'n pronte meens". Als ge nu misschien mocht denken, dat die hele opsomming toch ook wel in dat sjieke woord "net" zit opgesloten, hebt ge het mis. Het gaat hier juist om al die verborgen nuances, welke zó subtiel zijn, dat ze eigenlijk niet meer in woorden maar slechts door het gevoel gevat kunnen worden. Alleen door een oer-Tilburgs gevoel! Wat het allemaal precies betekent, zal de man van de Tilburgse straat u niet precies kunnen vertellen maar voelen doet hij het. Ondervraagd zal hij zoekende stamelen: "Pront?... Pront?... nou ja, dat is gewoon 'pront'. Ge weet wel... Ik weet nie hoe ik dat moet uitleggen!" En dan heeft hij het precies uitgelegd want: "Pront" is "pront" en niets anders!...

 

"Schôltje matten"

De uitdrukking "schôltje matten" zoeken we tevergeefs in het Nieuw Groot Woordenboek der Nederlandse Taal. Geen enkele Tilburger heeft er echter moeite mee. Er wordt onder verstaan het stiekem uit school wegblijven door een kind. Van een boerenakker stilletjes 'n knol weghalen, behoorde tot de pekelzonden, waaraan de jeugd van het zo landelijk Tilburg van weleer zich graag bezondigde, al was het bij de wet verboden. Vermoedelijk smaakten daarom die knollen zo goed. Wie eet die nu nog? Oude kenners vertellen ons trouwens, dat ze, tengevolge van toepassing van kunstmeststoffen, lang niet meer dezelfde smaak als vroeger bezitten.

Duvelèr (laar) en schrobbelèr (laar) waren functies in een wollenstoffenfabriek, waar ook de "volkom" thuishoort. In deze laatste worden de stoffen gevold, dat is ingekrompen. Het Bakseven, zoals dat eigenlijk heet, kennen we ook nu nog steeds als een attractief natuurbad.

 

Dubbelzinnig

Een komisch effect roept het zinnetje: "Ziede daoglijks fraters zat?" op door zijn dubbelzinnigheid. "Zat" heeft bij ons de betekenis van "genoeg" of "volop" maar tegelijkertijd ook van dronken. In het versje is uiteraard het eerste bedoeld, doch tegelijkertijd wordt eventjes de vraag gesteld of men dagelijks fraters dronken ziet. De maker van het vers heeft zich hier een ondeugend slippertje veroorloofd. In de onvoltooide regel met de puntjes lieten wij een met bijnaam en familienaam aangeduide Tilburger weg. Het betrof een voormalige pakjesdrager aan het station (Kuus Hersemis), die als zodanig grote bekendheid genoot.

Bij "'t Ven" hebben we te maken met de oude benaming van het Piusplein en "Stèvezaand" was de naam van het hele gebied in de buurt van de huidige Stevezandsestraat en dito plein. Het Spinderspad, dat nog altijd bestaat, was eertijds en deels nog een lange zandweg, ver buiten het bebouwde gedeelte in het noordelijk stadsdeel. Hij loopt via het Lepelarezand door de Loonse Plakken, oostelijk van het Plakkeven naar Loon op Zand, waar hij tussen deze laatste gemeente en De Moer uitmondt in de buurt van Huis ter Heide.

Voor het "spansievat", waarmee een expansievat wordt bedoeld, komen we ook weer in de textielindustrie terecht. Bij "Prelweg" hebben we te maken met een verbastering door de volksmond van het voor hem vreemd aandoend "Parallelweg", een oude naam voor de huidige Spoorlaan.

 

Verleden tijd

Het "Körvels Huukske" was eens een deel van de wijk Korvel, dat er voor bekend stond, dat daar een verschil van opinie nog wel eens eigengereid en weinig zachthandig beslecht werd. "Oel", dat in een der volgende coupletten optreedt, genoot een soortgelijke faam. Het slaat op het stadsdeel Oerle in dezelfde contreien als het Körvels Huukske. Deze denigratie is echter reeds lang verleden tijd geworden.

Het Smidspad is een smalle straat, die het Wilhelminapark met de Goirkestraat verbindt. Het heeft zich altijd onderscheiden door de drukke passage en de vele winkels, die men daar aantreft. Het is dan ook wel ooit de Heuvelstraat van het noorden genoemd. Onder "Rèt" hebben we het gebied van De Reit te verstaan en onder de verbastering "Kedent" de huidige Kwaadeindstraat en haar naaste omgeving.

Het "Fratersgat" dient gelokaliseerd te worden bij het Molenbochtplein. Met "Rooi Pannen" wordt het Missiehuis van de paters van Mill Hill aangeduid. Dat het daar hei was, kunnen we ons niet herinneren, wél buitenkant van de stad. Mogelijk heeft de rijmelaar de "haai" nodig gehad voor het rijm "Koningswaai". Met deze laatste benaming zitten we midden in de stad verzeild. Het gold het gebied tussen Willemsplein, Piusplein en Piusstraat.

 

Koffie toe

"Meelis in 't Hert" is de manufacturenzaak in de Heuvelstraat, die van oudsher bekendheid genoot tot ver in de rond Tilburg liggende dorpen. Geen wonder, want het schijnt, dat in de gezapige tijd van weleer de van ver komende boerinnen daar op een "tas koffie" onthaald werden. De "Rooi Harten" is de volkse benaming voor de missionarissen van het H. Hart aan de Bredaseweg, die van oudsher populair geweest zijn.

"Hekket nie gezeej gehad" is een typische taalvorm uit onze streek door de plaatsing van twee verleden deelwoorden achter elkaar daar waar men geneigd zou zijn één wel voldoende te achten. Grammaticaal gezien mag die opvatting juist zijn - voor het Tilburgse taalgevoel speelt het "overdadige" woord nog een rol, hoewel deze zich moeilijk laat omschrijven.

 

Karakteristiek

Wanneer we dit liedje, waarvan de melodie op muziek staat, aandachtig bekijken, zien we dat het - ondanks zijn archaïsch karakter - nog geen vijftig jaar oud kan zijn. Hoogstens achtenveertig jaar, maar ook dat betwijfelen wij sterk. Het geheel is maakwerk, waarin de inslag van "gene kaant" (ten noorden van de spoorlijn) iets zwaarder dan de zuidelijke lijkt te wegen. De optredende fabrikant en "de schoonste stad van het land" lijken ons ontleend aan een ander "beroemd" Tilburgs lied. Verder achten wij het niet onmogelijk, dat de inspiratie geput werd uit een lied van Roosendaalse komaf, dat men in "Eigen Volk" kan vinden.

Dit alles neemt echter niet weg, dat het rijm van de onbekende dichter het oude Tilburg in een aantal kernachtige facetten grijpt. Het bouwt geen grootse "image" op van onze stad, besteedt integendeel de meeste aandacht aan dorpse kleinigheden, maar het is dan ook juist door die dóór en dóór typisch-Tilburgse details, dat het sterk beeldend tot spreken komt en aanslaat in de volksziel. Vermoedelijk leeft (leven) de dichter(s) nog. Misschien meldt hij zich wel na alles wat wij hierboven hardop dachten. Maar dan niet allemaal tegelijk want anders komt er nog ruzie van!

 

Er zwerft door Tilburg nóg een lied van enigszins soortgelijk kaliber, dat zijn aandacht concentreert op een jong weverspaartje. Het heet: "Jaanske en Fraanske van gene kaant" en bezit een refrein om lekker mee te schommelen. De gebroeders Piet en Willem van Gijsel plachten het vroeger in gesloten kring o.a. bij de R.K. Studie- en Debatingclub "Lumen et Veritas" op feestavonden met veel virtuositeit te brengen. Wij beschikken echter slechts over brokstukken van de tekst, die toch niet zo moeilijk leverbaar moet zijn. Nu er in snel tempo zoveel karakteristiek oud-Tilburgs verdwenen is, komt het ons wel gewenst voor ook dit liedje als document vast te leggen. We houden ons derhalve aanbevolen.

 

PIERRE VAN BEEK