|
Coupletten
uit overlevering & veldonderzoek (186) |
Varianten
uit overlevering & veldonderzoek (59) |
Varianten
uit gedrukte liedboeken (33) |
|
De
beschikbare coupletten heb ik in een zekere logische volgorde
geplaatst |
Minimale
varianten zijn niet opgenomen |
Omdat
deze varianten voor een groter publiek bedoeld waren, is de tekst
vaak enigszins gekuist - alleen opmerkelijke varianten zijn
hieronder opgenomen |
Aanhef |
vrienden
luister naar m'n lied
wat
er te Raamsdonk is geschied
Hoort
burgers, hoort en ziet
Wat
er te Raamsdonk is geschied
|
Ach
mensen luister naar m’n lied
Hetgeen
in Raamsdonk is geschied
Komt
vrienden luister naar mijn lied
Wat
er te Raamsdonk is geschied
Komt
mensen en luistert naar mijn lied
Wat
er te Raamsdonk is geschied.
|
|
Introductie
van de slachtoffers |
in
Raamsdonksveer woonden man en vrouw
die
zwoeren elkander eeuwig trouw
Er
was een man en er was een vrouw
en
die zwoeren elkander eeuwig trouw
D'r
was een man en d'r was een vrouw
en
die waren met elkaar getrouwd
Een
man, een vrouw en een heel klein kind
Die
leefden samen van de wind,
de
man had geld, de vrouw had geld
daar
waren de dieven op gesteld
De man die
had dat geld gespaard
En in de
linnenkast bewaard.
Omdat ze
bang waren dat er rovers kwamen
Hadden ze
zestien sloten op deur en ramen
|
Daar
leefden eens een man en vrouw
Die
zwoeren aan elkander trouw.
Daar
woonden eens een man en vrouw
Die
waren malkander zo trouw
Er
leefden daar een man en vrouw
In
eer en deugd en goede trouw
In
Raamsdonk woonden een man en een vrouw
die
waren verenigd door de trouw
Een
man, een vrouw en een heel klein kind
Die
leefden samen van de wind,
Waar
een gezin, man, vrouw en kind
Moesten
leven van de wind.
Een
man en vrouw en een kind
Die
leefden samen eensgezind.
De
man had goed, de vrouw had geld
Daar
zijn de rovers op gesteld.
En
ja die mensen hadden geld
Daar
waren twee moordenaars op gesteld.
De
mensen die hadden een beetje geld
Waarop
de moordenaar was gesteld.
En
de man had geld en de vrouw had geld
en
daar waren rovers opgesteld [sic]
Ze
hadden ook nog enig geld
Daar
waren rovers op gesteld |
|
Een
andere kijk op het echtpaar |
Daar
woonden eens een man en vrouw
Die
waren elkander niet getrouw.
Die
man dat was een grote sok
Die
voor ’t minste geritsel schrok.
De
vrouw dat was een grote tang
Maar
voor ’t huwelijk niet bang.
|
|
|
De
achtergrond van de boeven |
De
man deed een godsdienstig werk
Hij
stal de beelden uit de kerk.
Hij
sloot zich aan bij een roversbende
En
toen zijn zij samen op stap gegaan.
De een was
moordenaar en dief
De ander
schrijver op het stadsarchief.
|
|
|
De
inbraak & eerste prikacties |
De rovers
kwamen van heinde en ver
Met
moordwerktuigen en een breekijzer.
Er scheen
die avond juist geen ster
Dus ze
zochten hun weg bij een lucifer.
de
dieven kwamen van heind' en ver
gewapend
met hand- en breekijzer
De
rovers kwamen van heind' en ver
Met schoenlepèl
en breekijzèr
De
rovers kwamen van heel ver
Gewapend
met een revolver.
En in het
holst van een donkre nacht
Hebben de
rovers daar een bezoek gebracht.
In het
hartje van de nacht
Lagen de
rovers daar op wacht.
Ze klommen
samen over de hekken
En dachten:
Het kan ons niks verrekken.
Ze klopten
aan de voordeur aan
Maar hun
werd niet open gedaan.
De vrouw des
huizes vond 'het niet pluis
En riep uit
het raam: Wij zijn niet thuis.
Ze kwamen
aan de achterdeur
En keken
naar binnen door een scheur.
de
dieven in het vak bekwaam
kropen
door het schijthuisraam
De
juffrouw die er juist op zat
Kroop
van angst door ’t afvoergat.
De
meid zat juist op het secreet
en
kreeg daar al een dolk in haar reet
Het kind dat
in het pleehuis zat
Zakte van
schrik door het brillegat.
Ze dacht bij
haar eigen: Dat loopt mis
En kon niet
meer kakken van de pis.
De
oude meid die heette Toos
en
sloot zich op in de poepdoos
De
oude tang die werd zo bang
die
liet een scheet van drie uur lang
Die
grote vlegels braken in
Dat
was niet naar dit paar d’r zin.
Ze aten
eerst nog snert met prei
En toen
begon de moordpartij.
Piet die
riep: Ik kom van ver
Ik ben een
kwaaie moordener.
Maar Job met
zijne lelijke kop
Die hield
niet van aI dat getob.
|
De
rovers in het vak bekwaam
Die
klommen door het schijthuisraam.
De
rovers in hun vak bekwaam
Klommen
door ’t wc raam.
De
dienstbode die daar juist zat
Zwom
van schrik door 't afvoergat
De
rovers kwamen van heinde en ver
met
hamer en breekijzer
|
En
in het hartje van de nacht,
Toen
lagen de moordenaars op wacht.
En
toen men was naar bed gegaan,
Toen
klommen ze door het sekreetraam.
De
dieven kwamen zeer belaân
En
klopten ’s avonds bij hun aan
De
oude man, een aardige klant
Die
sprong al uit zijn ledikant,
Hij
sprong zijn bed recht uit de flank
Schopte
de waterpot van de plank
De
keukenmeid met haar rode kleur
Sloop
stiekem door de keukendeur,
De
oude does die waken moest
Die
had van angst de plaat gepoetst
Hij
schoof het raam al op een kier
En
sprak wat is dat voor woest getier,
De
dieven in hun vak bekwaam
Die
klommen door het open raam (2x). |
Identiteit
van de misdadigers |
de
eerste moordenaar heette Ben
die
had veel last van zweetvoeten
De
eerste rover heette Baas
En
had een kop gelijk een varkensblaas
de
tweede moordenaar heette Frank
die
kon het niet houden van de stank
De
tweede rover heette Piet
Die
had zo’n last van zweetvoeten niet.
De
tweede rover heette Klaas
En
maakte jaren van tenen kaas.
De tweede
rover heette Job
Die had een
open klierenkop.
De
derde rover heette Koen
Zijn
haar was van nature groen.
De
derde rover, een koene zwemmer
Dook
met zijn kop in een vuilnisemmer.
De derde
rover heette Pieter
Die dronk
jenever bij de liter.
de
vierde moordenaar heette Piet
en
de vijfde moordenaar was er niet
De
vijfde rover heette Gijs
Die
was niet helemaal goed wijs.
De vijfde
rover heette Teun
Die was dol
op petroleum.
De zesde
rover heette Jan
Die was de
baas van 't hele span.
De zevende
rover heette Klaas
Die had zo'n
last van tenenkaas.
De achtste
rover heette Piet
En een
negende rover was er niet.
achter
hem kwam moordenaar Ad
die
krabde voortdurend aan zijn gat
|
De
roverhoofdman heette Ben
Hij
had veel last van zweetvoeten.
De
eerste rover heette Ben
Die
had veel last van zweetvoeten.
De
tweede rover heette Klaas
Die
had ‘ne kop als een varkensblaas.
De
derde rover heette Frank
Was
niet te benaderen van de stank.
de
derde moordenaar heette Klaas
z'n
kop was als een varkensblaas
De
vierde rover heette Frank
Die
was niet te genaken van de stank.
De
zesde rover heette Piet
En
een zevende rover was er niet.
Die
vierde rover heette Ben
Die
had zo'n last van zweetvoeten.
|
|
De
bedreven wreedheden tegen de echtelieden |
de
oude heer lag op z'n bed
werd
zomaar op z'n kop gezet
De
heer des huizes die zich in bad bevond
Kreeg
een kogel door zijn kont
de
oude vrouw die werd vermoord
met
honderd el gordijnenkoord
De
vrouw werd van haar bed gesleurd
En
in de lengte doorgescheurd.
Toen
kwam de moordenaar, die heette kes
Die
gaf de vrouw een steek of zes.
De
oude vrouw een leuke kwant
Die
maakten ze ook nog snel van kant.
De
moordenaars besmeurden hem
Helemaal
met petroleum.
Zij
staken hem toen in brand
En
maakten hem al zo van kant.
De
vader nu die koene held
werd
daar lafhartig neergeveld
En
moeder die bij de stoof en stond
die
brandde van schrik haar hele kont
|
De
man werd in zijn bed gesmoord
Met
14 el gordijnenkoord.
Den
ouweheer die werd gesmoord
Met
zeven el gordijnenkoord.
De
heer des huizes werd gesmoord
In
een paar meter gordijnenkoord.
De
vrouw des huizes werd vermoord
Met
zeven el gordijnenkoord
De
moordenaars besmeerden hem
helemaal
met petroleum.
|
De
vrouw die werd van 't bed gesleurd,
En
in de lengte doorgescheurd.
De
man die riep: „Och God, och God —
Ze
maken ons allemaal kapot!"
De
moordenaars besmeerden 'm
Helemaal
met petroleum.
Zij
staken hem toen in brand,
En
maakten hem aldus van kant.
De
oude man werd subiet vermoord
De
vrouw werd in haar bed gesmoord,
De
jongste zoon wat een schandaal
Zwemt
in zijn bloed gelijk een aal
Daarna
legden zij wat op de mat
De
dieven kozen ’t hazenpad,
De
oudste zoon hij heette Frank
Dorst
niet te nad’ren van de stank (2x).
|
Meer
slachtoffers - de kinderen |
het
ene kind was nog zo kaal
zwom
in de pot gelijk een aal
het
and're kind was nog niet groot
werd
fijngewreven in de goot
kleine
Piet die schone guit
dreef
in het bloed de voordeur uit
Een
dochtertje van een jaar of zeven
Werd
op het aanrecht fijngewreven.
De
oudste zoon was ook niet gek
Sprong
uit het raam en brak zijn nek.
De
oudste zoon, een koene zwemmer
Werd
verzopen in een lege emmer.
Een
andere zoon die tegenspartelt
Wordt
in de dakgoot doodgemarteld.
De
tweede dochter is een schone maagd
Werd
pardoes door midden gezaagd.
De
tweede zoon werd beetgepakt
En
achter het behang geplakt.
De
derde zoon, och wat een pech
Die
is ook dood, o zeg, o zeg.
En
Benjamin die kleine guit
lag
in zijn blote voor de ruit
En
Jozef met zijn grote snuit
liep
in zijn hemd de voordeur uit
Het vierde kind net even acht
Dat werd verdronken in de gracht
Het vijfde kind dat was pas
negen
Werd aan de kachelpook geregen
Het zesde kind werd snel gepakt
En met een bijl tot moes gehakt
Het zevende, zijn naam was Piet
Drukte men door de gaatjes van het vergiet
|
Het
jongste kind nog jong en kaal
Zwom
in de po gelijk een aal.
De
oudste dochter, bijna bruid
Zwom
in haar bloed de kamer uit.
De
oudste dochter, juist de bruid
Zwom in
haar bloed de kamer uit
Dan
was er nog een kind van een jaar of zeven
Die
werd in de gootsteen fijngewreven.
De
jongste van een maand of zeven
Wordt
in de gootsteen tot mosterd gewreven.
Zijn
tweelingbroer, zijn hoofd plat en kaal
Zwom
door de pispot als een aal.
De
oudste dochter, een schone bruid
Dreef
in haar bloed de voordeur uit.
De
oudste zoon een beste zwemmer
Werd
verzopen in een lekke emmer.
Het tweede kind, een reuze
zwemmer
Verdronk men in de vuilnisemmer
En
Godelief die schoone maagd
die
werd in het midden doorgezaagd
En
Barbara die mooie maagd
Die
werd er middendoor gezaagd
Het
andere kind nog niet zo groot
kwam
aangedreven door de goot
|
De
jonge dochter, haast een bruid,
Dreef
in haar bloed de voordeur uit.
|
En
nog meer slachtoffers |
En
een ouwe opa met een baard
Die
stopten ze zomaar in den haard.
De
oma van een jaar of honderd
Werd
van alle trappen af gedonderd.
En
grootmoeder die oude boerin
die
sukkelde van schrik de beerput in
De
zwarte kat werd ook gegrepen
En
van voor naar achter uitgeknepen.
Er
kwam nog iemand om het leven
Die
werd in de gootsteen fijn gewreven.
|
|
|
Meer
slachtoffers - het huishoudelijk personeel |
de
ene meid die was zo bang
en
liet een scheet van 3 el lang
de
andere meid die heette Koos
die
sloot zich op in de poepdoos
ze
deed daar ook heel goed haar best
en
zat te stinken als de pest
De
Franse juf, tout effrayé
Sprong
in haar angst in de wc
De
dienstbode die hevig schrok
Sprong
van de schrik in ’t kippenhok.
En
Antoinette die schone maagd
Werd
in de lengte doorgezaagd.
De
dienstmeid van nature bang
Zat
op het schijthuis urenlang.
Een
rover keek stiekem door de spleet
En
zag precies haar blote reet.
De
meid gaf dan eensklaps een gil
Want
de rover knijpt in haar bil.
De
kinderjuffrouw heet Jet
Lag
opgerold in het buffet.
Op
zolder vonden ze nog een knecht
Wiens
darmkanaal werd opengelegd.
Een
van de rovers nam zijn mes
En
gaf de knecht een steek of zes.
De
tuinman had een nieuwe gieter
Daar
kreeg hij mee op zijn sodemieter.
De
knecht die werd het hart doorboord
En
in zijn eigen bloed gesmoord.
|
De
keukenmeid een schone maagd
Werd
in de lengte doorgezaagd.
De
dienstmaagd die werd ook vermoord
En
onder kussens wreed gesmoord.
|
|
De
daders worden nerveus |
de
roverhoofdman moest op de pot
vond
tot zijn spijt de deur op slot
dat
stelde hem toen zo teleur
en
deed het stiekum achter de deur
een
poepte op de canapé
een
gewoon mens doet dit op de plé
Klaas
die had z'n gat ontbloot
en
deed het achter de tafelpoot
de
vierde moordenaar had een baard
en
piste in de paraplustandaard
toen
werde ze in hun plan verstoord
en
één daarvan werd gauw gesmoord
de
een had nauw' z'n schijthol dicht
of
men had z'n been gelicht
een
trok z'n sabel uit z'n sché
en
mikte door 't raampje van de plé
Hij
rende toen naar de vuilnisbult
Maar
daar werd hij ook niet geduld.
De
een had pas zijn poeper dicht
of
de ander had al zijn been gelicht
|
Dat
stelde hem zo teleur
toen
scheet de smeerlap voor de deur
De
een die had zijn kont ontbloot
en
scheet zo tegen een tafelpoot
En
trok de sabel uit de schee
en
mikte door het raampjevan de plee |
|
De
slachtoffers verweren zich |
Jan
en Kee, ze wieren wakker
Ze
kreeg de beroerte, die arme stakker.
Jan
sprong uit kooi en nam de spuit
En
joeg ze zo de staldeur uit.
Ze
kropen in het kiepenkot
En
maakten alle kiekens kapot.
Kee
kwam erbij en nam de gieter
En
sloeg ze op de sodemieter.
Jan
zag het net en schrok zich rot
Sloeg
toen de spuit op z’n kop kapot.
De
man schoof het raam op een kier
En
riep: Wat is dat voor een woest getier?
Ik
pak de pot die staat nog vol
En
sla ze daar mee voor hun hol.
Maar
door de oude heer zijn angst
Viel
de waterpot al van de plank.
de
meid sprong toen gauw op een stoel
en
scheet de moordenaars in d'r smoel
Het
kleinste kind zat in zijn stoel
En
pieste de moordenaar in zij smoel
de
oude Sis nam pot en pis
en
sloeg ze op d'r verdommenis
en
haar zus stond op uit bed
roffelde
d'r op met haar corset
de
dochter was ook lang niet mis
greep
de dieven bij d'r verdommenis
De
ouweheer die nam een stok
En
joeg ze in het kippenhok.
Opa,
een leuke oude kwant
Die
sprong al uit zijn ledikant.
Ben
die vroeg: Waar is het geld
Zeg
op verdomme of 'k gebruik geweld
De
dochter riep: 't Ligt in de kast
In
die met kussens en spiegelglas.
De
oudste zoon zat op de kast
En
spoog de rovers op hun bast.
De
man die riep: O God, O God
Ze
maken ons allemaal kapot.
Op
dat moment kreeg hij een lik
Hij
werd toen bleek en gaf geen kik.
De
oude Cis nam een pot met pis
en
gooide die op hun verdommenis
De
grootvader die nog moed bezat
\die
beet een rover in zijn gat
De
vader met zijn sterke klauw
die
sloeg 'ne rover bont en blauw
Mijn
broeder die kloeke gast
die
bokste 'ne rover in de kast
Mijn
zuster die kloeke meid
die
heeft er enen doodgevrijd
En
ik met anders zo 'nen groten toot
ik
was't die mezelf in de kleerkast sloot
|
De
keukenmeid sprong uit haar bed
En
roffelde erop met haar corset.
De
heer des huizes greep een stok
En
rende ermee naar 't kippenhok.
Tuinman
Pieter nam een gieter
en
sloeg ze op hun sodemieter
|
|
Steun
van de kippen |
De
oudste kip had diarree
En
liet een klodder naar benee.
De
roverhoofdman keek omhoog
En
kreeg een klodder in zijn oog.
De
kippen vielen lang niet mee
Want
de kippen hadden diarree.
De
voorste rover keek omlaag
En
kreeg een klodder in zijn kraag.
|
De
tweede rover keek omhoog
En
kreeg een klodder in zijn oog.
Maar
dat viel ook al weer niet mee
Want
de kippen hadden diarree.
|
|
De
politie arriveert op de plaats des onheils |
D’r
was in het dorp nog een flinke vent
Die
was van zijn vak politieagent.
De
buurman belde die smeris op
Her
bureau gesloten, hij een strop.
toen
kwam er een ijverig politieagent
die
vroeg van wie is toch dit end
De
veldwachter heel vlug en net
Die
greep de moordenaars bij hun pet.
En
van Kempen ook niet mis
Viet
ze bij d’r verdommenis.
De
secretaris was zo bang
Die
liet een scheet van zes el lang.
De
schout van ’t dorp, ook niet mis
Die
pakte zij bij zijn verdommenis.
Een
ander plichtsvol heimandat
gleed
uit en viel toen op zijn gat
|
|
De
politie kwam al met een deel
Op
’t verschrik’lijk moordtoneel,
De
commissaris nog al glad
Zag
wat glinst’ren op de mat
De
schout van Raamsdonk, lang niet mis,
Die
pakte ze bij hun verdommenis.
|
Sporenonderzoek |
de
burgemeester kwam terstond
en
constateerde verse stront
zeg
mijnheer de commissaris
weet
jij niet van wie die sigaar is
de
commissaris zei al ras
dat
die wel van de dieven was
wie
dat hoopje heeft gescheten
heeft
beslist spinazie gegeten
sodemieter
sakkerhel
hier
bakken ze worstjes zonder vel
wel
nondeju wel potverdomme
hoe
is die sigaar toch hier gekomme
|
|
In
’t onderzoeken was hij een baas
De
dieven vluchten op de plaats,
Zij
kropen daar in ’t kippenhok
De
kippen kakten op hun kop (2x)
|
Klopjacht
& arrestatie |
de
moordenaars hadden lont geroken
en
waren gauw weer uitgebroken
maar
na een jacht van een half uur
waren
ze allemaal de pisang
De
agenten gingen er weer op uit
En
sloegen de rovers op hun snuit.
Toen
kwam de veldwachter met zijn hond
Die
beet de rovers in hun kont.
Hij
kwam meteen, soms niet, nu wel
En
sloeg er op met zijn sabel.
En
toen hij lang genoeg had gebeukt
Zei
hij: Mannen jullie zijn verneukt.
Hij
bond ze allemaal aan elkaar
En
legde ze op een grote baar.
De
rovers zijn toen vlug gepakt
En
in de gevangenis gekwakt.
|
|
|
Rechtszaak |
Ze
zijn toen voor het gerecht gebracht
Dat
hadden ze verdomme niet verwacht.
De
rechter zei: Nu zullen jullie allegaar
Dwangarbeid
doen voor tachtig jaar.
De
mensen riepen: 't Is een schandaal
We
hangen ze op aan een lantarenpaal.
De
rechter sprak: Op ieders verlangen
Zullen
we jullie op gaan hangen.
De
advocaat zei: Dat is te veel
En
greep de rechter bij zijn keel.
|
|
De
zaak die kwam toen voor 't gerecht.
De
moordenaars werden ter dood gezegd.
De
rechter sprak: „Op ieders verlangen,
Zullen
wij de moordenaars op gaan hangen."
De
moordenaars vonden 't gans niet mals.
Toen
hun de strop glee om de hals!
De
rechter zeide: gij zal allegaar
Dwangarbeid
doen voor ’n tachtig jaar,
De
advocaat sprak: dat is veel
En
greep de rechter bij de keel (2x).
|
De
executie |
toen
ze waren bij het schavot
vroeg
één voor het laatst de waterpot
Toen
werd de rovers gevraagd: Wat is jullie verlangen
Voordat
je voor eeuwig wordt gehangen.
Een
van de zeven, het is een schande voor God
Die
wou voor het laatst nog eens op de pot.
En
Job zei: Wel gatvergemme
Ik
wil voor het laatst nog eens peestamp hebben.
En
Piet die riep maar: Gatverdikke
Jullie
kunnen voor mijn part stikken
Ben
die riep: Jullie kunnen vergassen
Laat
mij nog een keer mijn voeten wassen.
Ze
kwamen bevend op het schavot
En
smeekten: Beul maak het toch kort.
Voordat
de moordenaar het schavot besteeg
Zoop
ie eerst een kruik jenever leeg
Het
publiek riep met zware stem
Verzuipt
‘m in de petroleum.
toen
ze het schavot hadden beklommen
riepen
ze: het kan ons niks verdommen
toen
ze aan het touwtje hingen
begonnen
ze 't 'Wien Neêrlands Bloed' te zingen
maar
Piet die kon de wijs niet houen
en
brulde 'Wilhelmus van Nassaue'
En Klaas die
riep: Hou je mond versta je
Zing dan nog
liever Ouwe Taaie.
En toen de
rovers aan de galg hingen
begonnen ze
de Vlaamse Leeuw te zingen
Toen zijn ze
allemaal opgehangen
Totdat ze
bleek werden op hun wangen.
toen
riepen ze: we zijn er geweest
en
gaven achter elkaar de geest
De
moordenaar werd op zijn verlangen
Aan
’n telefoonpaal opgehangen.
De
man die toont het lang niet mals
Toen
hij die strop kreeg aan zijn hals.
|
Toen
de rovers het schavot opgingen
Begonnen
ze ’Wien Neerlands Bloed’ te zingen.
De
ene kon de wijs niet houwen
En
zong ‘Wilhelmus van Nassaue’.
De
moordenaar stierf op ’t schavot
Z’n
hoofd viel in de waterpot.
Voordat
Pieter het schavot besteeg
Dronk
hij nog een fles klare leeg.
|
Ze
kwamen bevend op 't schavot,
En
smeekten: "Beul, maak het toch kort!"
De
beul die trok de trapkes weg.
Toen
zuchtten de moordenaars: ´Och kech....'
En
toen viel het schavot ook um
Toen
viel hij in de petroleum,
|
Nasleep |
verder
is er niets meer ontdekt
en
is ook niets meer uitgelekt
Voor
Raamsdonk was het een goede leer
Want
sindsdien gebeuren er geen moorden meer.
Ziet
vrienden nou hoe dat 't gaat
als
gij het pad der deugd verlaat
|
|
En
wat toen verder is geschied
Dat
weet ik wel, maar ik zeg het niet.
Want
wat er toen verder is geschied,
Dat
weet ik wel, maar ik zeg het niet.
|
Coda |
dit
is nu het vieze lied
dat
te Raamsdonk is geschied
En
dit is nu het schone lied
van
wat er in Raamsdonk is geschied
Oh,
menig liedje van de straat
Wat
veel te wensen overlaat.
En
nu vrienden tot besluit
Is
dit beroerde mopske uit.
En
zo er nu nog iets geschied
dan
zingen wij een aander lied
|
En
nu, vrienden tot besluit
Is
dit beroerde liedje uit.
|
En
nu, vrienden, tot besluit
Is
dit beroerde mopske uit;
|