Einde van de zomertijd

Joep Eijkens

 

 

 

 

 

Er zit opeens een vlinder op het dak van ons konijnenhok. Zo maar uit de lucht gevallen, lijkt wel. Een donker beest met twee witte knopjes op zijn antennes. Zijn geaderde vleugels doen aan oude bloembladeren denken. Op sterven na dood? Zijn antennes trillen weliswaar, maar dat doet misschien de wind. Maar dan spreidt hij onverwachts zijn vleugels. Een dagpauwoog.

Het mooie is er wel zo’n beetje af. Gehavend is misschien het woord, al zou je ook van verweerd kunnen spreken. De ogen die de vlinder zijn naam geven zijn niet schitterend meer te noemen. Hij klapt z’n vleugels weer in. Moeizaam, hij dreigt om te vallen. Even schijnt de zon. Nee, ver zal hij niet meer komen. Te weinig energie lijkt hem te resten. En het wordt alleen maar kouder. Al zijn er die overwinteren.

Trillend staat hij op zijn pootjes. Maar opeens slaat hij zijn vleugels uit en fladdert weg. Om niet meer dan twee meter verderop alweer neer te komen achter een geranium die ook zijn beste tijd heeft gehad. Hij probeert houvast of wie weet warmte te vinden tegen de muur erachter, maar laat zich dan neervallen op een geraniumblad. Nog één keer spreidt hij zijn vleugels. Even maar. Dan doet hij ze dicht en verandert in een zwarte vlek.

Als ik een uur later terugkom is ook die ene vlek verdwenen. Gevallen, denk ik, niet meer te onderscheiden tussen de dode bladeren.

Of zou hij toch weer verder gevlogen zijn?