In
de wereld van een kluizenaar
Joep Eijkens
Kind
van de duisternis
een
verhaal van Hélène Wagener
Ergens kort voor de kerst draai
ik een avonddienst, het is al laat op de avond en ik krijg er
onverwachts een cliënt bij. Terwijl ik de straat in loop zie ik
in gedachten een nieuw appartement. Ik verwacht namelijk dat dit
adres te vinden is in een gloednieuwe woning ergens op het juist
opgeleverde plein. Even later sta ik hartje binnenstad vol
verbijstering te turen naar een klokgevel, langzaam kijk ik van
boven naar beneden en van links naar rechts. De gevel buigt
voorover, ik constateer dat het huis op instorten staat.
Het liefste zou ik direct even
mobiel willen bellen met mijn middelste kind. Maar ik houd me
in, want waarschijnlijk ligt ze al op een oor. Vol verbazing
observeer ik het hele pand dat een hoofdrol speelt in de
fantasie van mijn gezin.
Want samen met een van mijn drie
dochters heb ik hier nog niet zo lang geleden ter plekke een
verhaal verzonnen. Al maanden vragen wij ons namelijk af wie er
toch hier in deze puinbak kan wonen. Misschien is het Mister
Ebenezer Scrooge uit A Christmas Carol en huizen er spoken. Soms
zien we er een vaag lichtje branden. En iedere keer als we gaan
shoppen, kunnen we het niet laten om de verhaallijn uit te
breiden en er even langs te lopen. Ons verhaal grenst aan
regelrechte horror.
Lees
verder....
\
Vervolg
van het verhaal van Hélène Wagener
De bewoner van het spookhuis doemt zelfs op in een
kinderdroom. En vol afgrijzen denk ik enkele seconden aan de
nachtmerrie die in geuren en kleuren verwoord werd tijdens het
ontbijt. Ik trek aan de bel, een antiek klinkend geluid dat als
het ware teruggezogen wordt in dat spookhuis, laat mij huiveren.
De wind giert langs mij heen, een rilling loopt over mijn rug.
Niet van angst of vanwege de kou, maar het is meer de spanning van wat
er gaat komen. Want ergens vind ik het enigszins jammer dat ons
verzinsel waarschijnlijk helemaal niet aan onze verwachting zal
gaan voldoen. Waarschijnlijk wordt de deur geopend door de vrouw
des huizes, of behoort het pand misschien wel toe aan een
drugsverslaafde. Per slot van rekening weet ik niet meer dan dat
er een katheterzak moet worden verwisseld en dat ik moet toezien
op het welbevinden van de cliënt. Toch hoop ik dat er een eng
langharig ventje met een kromme rug woont. En dat de lange
donkere jas van de grijsaard inderdaad vol zit met gaten. Dat
het er muf stinkt naar vocht en mottenballen. En dat er enorme
spinnenwebben hangen en enge kattenogen wegschieten.
Gespannen luister ik en probeer mijn concentratie vast te
houden en klanken vanuit het vreemde huis te absorberen. " Dan maar even bellen, misschien hoort de cliënt de
voordeurbel niet," mompel ik zacht. Plotseling een harde
schreeuw, maar het komt van achter mij vandaan. Jongeren die
waarschijnlijk te diep in het glaasje hebben gekeken, passeren
en ook hen valt de voorovergebogen gevel op. "Knibbel knabbel knuisje, wie zit er aan mijn
huisje," roept een van hen. En net als ik mijn mobieltje tevoorschijn tover, hoor ik het
luikje in de voordeur van ‘Villa Volta’ open gaan. Het is
niet de heks van Hans en Grietje die een blik naar buiten werpt.
Maar een mannelijke stem stottert zacht: " Wie is
d-d-d-d-da-a-a-a-aar."
Nieuwsgierig ga ik op mijn tenen staan en ik zie door het
luikje twee kraalogen van een kwetsbare oude man die mij recht
aankijken. Ik val echt van mijn geloof, want daar staat hij, de
verschijning uit de kinderdroom. Een grijs langharige heertje, gebogen door al het leed dat
hij mogelijk ooit meedroeg in zijn leven. Mager en gehuld in een donkere kamerjas, achter hem schiet
een zwarte kat weg. De voordeur klemt en gaat piepend open en ik treed binnen in
de realiteit van een hoogbejaarde zonderling. In een wereld van een kluizenaar die door ouderdom en ziekte
voorgoed verweven is met zijn vervallen huis. Ik geef hem een
hand en stel mij netjes voor."Welkom zu-u-u-u-uster,"
en een warme glimlach verschijnt op zijn broze gezicht. Een
steek in mijn maag en ik besef dat deze stumpert mijn hart heeft
gestolen. Omdat ik op dat moment met mijn neus op de feiten word
gedrukt en in enkele seconden tot bezinning word gebracht. En door
deze ontmoeting wederom besef dat het leven kwetsbaar en
kortstondig is. Weg is het fantasieverhaal en in een klap weet
ik de situatie te relativeren.
Langzaam draait mijn cliënt om en terwijl hij zich
strompelend naar het achterhuis begeeft, kijk ik mijn ogen uit.
Kostelijk smul ik van details, een oude prent van het
eieren-vrouwtje, een antieke kapstok, vale gangtegels, geslepen
glaswerk in deuren en bijpassende wanddecoraties. De kleuren
zijn vervaagd, net als de levenslust van deze oude man. Ik ruik
een combinatie van schimmel, urine en olie, in het achterste
kamertje brandt een kleine oliekachel. De kleine achterkamer is kleurloos donker, een oude
familiefoto hangt aan de wand. Tussen neus en lippen door vraag ik: "Staat u daar ook
op?" De grijsaard is niet veel groter meer dan een tienjarig kind,
alleen zijn trekken herken ik nog op het familieportret. Langzaam zakt hij neer op een gammele eetkamerstoel, er volgt
een diepe zucht en dan antwoordt hij: " Ik ben de enige die
nog o-o-o-o-over is. Zij werden allemaal vierentachtig en dat
ben ik nu o-o-o-o-o-ok. Ik woon hier al zeventig jaar."
***
Het voorjaar heeft ondertussen zijn intrede gedaan. De heer
des huizes woont nog steeds in zijn onbewoonbare verklaarde
woning. Een aantal weken heeft hij in een verzorgingshuis
doorgebracht, omdat hij zo verzwakt was. Toch kwam hij boven
verwachting terug naar zijn eigen stekkie. Het toilet dat zich
buiten bevindt is kapot, de pot is stuk en de beerput te vol.
Naast zijn bed staat een po-stoel, op een tafel ligt het schone
wasgoed en het overige materiaal dat nodig is voor zijn
persoonlijke verzorging. Zijn faeces verdwijnt in vuilniszakken
die samen met het overige huisvuil op een enorm hoop in de tuin
wordt verzameld. Binnenkort komt de reinigingsdienst de boel
opruimen. Door de gemeente is, tot zijn groot verdriet aan Mister
Scrooge een ultimatum gesteld. Nog voor de zomer moet hij het
onbewoonbaar verklaarde pand hebben verlaten, anders volgt er
een wekelijkse dwangsom.
In dit spookhuis kon ik laatst bij het invallen van de avond
de lichtschakelaar in de gang niet vinden. Ik hoorde geen taal
of teken en ik riep: " Mister Scrooge, zit u in het
achterste kamertje? " Stotterend antwoordde hij in het
schijnsel van een enkel
waxinelichtje: "Ja-a-a-a-, ik ben het kind van de duisternis."
Sindsdien begroet ik hem alleen nog maar met die benaming,
Mister Scrooge werd mijn kind van de duisternis.
Niet alleen in de avonduren krijgt hij zorg, ik ga hem ook
regelmatig wekken. Dan tref ik een zielig hoopje man onder een dekbed aan, in
een kamer waar nauwelijks daglicht binnen dringt. Achter het
wasgoed dat droogt aan een deurrekje tref ik steeds een grijze
kruin en twee kraalogen, verzonken in een spierwit gezicht. Een
enkele keer krijg ik bij binnenkomst later dan verwacht een
antwoord, ik vraag mij dan telkens af of hij nog wel ademt. Zijn
lijf heeft weer de vorm aangenomen van het lichaam van een kleine jongen. Het
is vel over been en in alle voorzichtigheid was ik hem teder van
top tot teen.
***
Op een middag word ik onverwachts overvallen door een
paniekgevoel, ik weet zeker dat ik het aandoenlijke heertje die
ochtend het alarm om zijn hals heb aangedaan. Toch ben ik er van
overtuigd dat er iets gigantisch mis is gegaan. Ik twijfel en
bel de pieperdienst en leg het euvel voor. Logischerwijs wordt
er geen actie ondernomen, omdat daar ook geen enkele aanleiding
voor is. Toch blijf ik ongerust en ik informeer de avonddienst
die vervolgens belooft dat ze wat vroeger zal gaan kijken.
Diezelfde avond belt mijn geschrokken collega, zij heeft kort
daarvoor mijn kind van de duisternis op de grond aangetroffen.
De zielenpiet was die middag gevallen en wist in zijn verwarde
toestand niet hoe hij ondanks het alarmsysteem
thuiszorgorganisatie Thebe had kunnen alarmeren. Normaliter kan ik mijn sensitiviteit een plaats geven, werk
en privé probeer ik zoveel mogelijk gescheiden te houden. Deze
keer kwam echter een soort van moederlijk instinct naar boven en
kon ik niet anders dan gaan handelen. Waarschijnlijk kwam mijn
paniekerig telefoontje buiten diensttijd niet al te
professioneel over. Maar ik had die middag zelf ook niet de
mogelijkheid of het recht om te gaan checken of mijn voorgevoel
juist was. Maar dat ik een speciaal lijntje heb met mijn kind
van de duisternis is wel overduidelijk.
Met de paasdagen was er bijna niets eetbaars meer in zijn
huis, ook de theezakjes, de suiker en het wasmiddel waren op. Tegen alle regels in heb ik toen mijn eigen voorraadkast
geplunderd. Ik kon het gewoonweg niet over mijn hart verkrijgen
om hem tijdens de feestdagen zonder iets te laten zitten.
Om toekomstige misverstanden te voorkomen maakte ik voor de
huishoudelijke hulp een boodschappenlijst. Een lekker ontbijt en
ook de verse soep van mijn moeder mochten de eerste paasdag niet
ontbreken. Op de rand van zijn bed gezeten, lepelde ik de tomatensoep met
ballen bij hem naar binnen. Het is ons geheimpje, zo af en toe
verwen ik hem met wat fruit, koek of ijs. Gewoon voor de
aardigheid, enigszins uit medelijden. Maar in eerste plaats
omdat ik hem zo graag mag en hem zonder woorden haarfijn
aanvoel, zelfs vanaf een afstandje. Op het kantoor kwam ik tot
de ontdekking dat er een soort van mini voedselbank dreigde te
ontstaan. Ik ben schijnbaar niet de enige die ervoor zorgt dat
hij niets te kort komt.
***
Eerdaags wordt mijn kind van de duisternis voorgoed opgenomen
in een verzorgingshuis. Daar heeft hij al heel wat tranen om gelaten. Ik probeer hem
met positieve peptalk moed in te spreken. Doordringend kijkt hij
mij op een avond aan en hij steekt zijn rechter wijsvinger op.
Alsof hij met dat gebaar zijn woorden kracht bij wil
zetten. "Maar uit het oog, uit het hart," klinkt het
fel en frustrerend. Ik vat het op als een groot compliment, want
misschien gaat hij de goede zorg van de
Thebe missen. Als de zorg straks wordt overgenomen, kijk ik vast
en zeker met een tevreden gevoel terug. Tot die tijd stel ik de
goede man gerust. Ik
heb plechtig beloofd dat ik hem in zijn nieuwe thuis kom
opzoeken. Maar vóór die tijd duw ik zijn rolstoel voort en
haal hem voor even uit zijn duistere isolement. Samen genieten we van zijn woonomgeving en vol
verbazing ziet hij hoe de binnenstad in de loop der jaren
veranderd is. Vele herinneringen komen boven en ik luister vol
bewondering naar zijn prachtige verhalen……
|