Laten
we maar bij het begin beginnen, liedjes over Adam en Eva.
Het
volgende lied, en dat lijkt me wel duidelijk als je de tekst
bekijkt, is niet erg oud.
De
tekstdichter, wie zou dat zijn geweest?, is er overduidelijk in
geslaagd om het aardse paradijs in Brabant te situeren!
Ik
heb het lied op veel plaatsen kunnen optekenen, de mensen zongen
het graag.
Je
komt de tekst ook nog al eens tegen in liedjesschriften en ik vond
nog een verkorte optekening in ‘Liederen en dansen uit de Kempen’.
De
melodie is erg populair geweest, veel tekstdichters hebben er
gebruik van gemaakt.
1.
Adam en Eva. ( Wijze: ‘Toen
ik nog een jungske was’ - het notenschrift staat onderaan deze
pagina)
1.
Toen
onze heer de wereld schiep, schiep hij de man uit klei
Hij
maakte een vrouwke en een man, wat waren die twee blij
Ze
speelden samen tikkertje en nog wat van die dingen
En
was nog geen belasting toen, dus ze deden niets dan zingen.
Refrein:
Tra,
la-la-la-la, tra, la-la-la-la.
2.
En
Adam lag de hele dag met zijn blote mik in het gras
En
Eva vond dat ze knapper dan de knapste filmster was,
Ze
zei: als ik jouw kuiten zie, dan moet ik er van gillen
Maar
Adam pakte ze stevig vast en sloeg ze tegen d’ r billen.
3.
Ons
heer die zei: ge eet maar raak, er is van alles zat
Maar
van die boom met bellefleuren, daar wordt niet van gejat,
Want
anders zal ik jullie vlug wel potvermillemoppen
Door
Michaël met het vlammend zwaard, mijnen hof uit laten schoppen.
4.
Ze
schudden toen meej hunnen kop, en zeiden: nee, nee, nee
Dat
doen we niet hoor, lieve heer, daar doen we niet aan mee,
Maar
och ge weet de wil is goed, het vlees is o zo zwakskes
De
duvel had een ander plan en hij zat al in de takskes.
5.
Hij
was gekropen in een slang en lag zo op de loer
Hij
wachtte toen op Eva lief, die maakte hare toer,
Hij
sprak tot haar: mademoiselle, luste gij een bellefleurke
Het
vrouwke zei: dat mag ik niet, en kreeg pardoes een kleurke.
6.
De
duvel hield nog efkes aan en Eva trapte d’ r in
Zo
kreeg die loeder van een slang nog lekker toch haar zin,
En
Eva holde op een draf naar Adam met een kreetje
Ze
riep: m’ n goeie ouwe sok, toe hap nu ook een beetje.
7.
Omwille
van de lieve vree beet Adam in de vrucht
Maar
amper had hij dat gedaan of plots betrok de lucht,
De
heer verscheen met veel kabaal en riep: pas op, ik vat je
Ze
bonden in de haast nog gauw voor hunnen buik een bladje.
8.
Hij
stopperspilde hem eruit en zei: zeg, bende nou zot
Ge
komt er lekker niet meer in, ik doe de tent op slot,
Ge
ziet maar dat ge eten krijgt, ik zie u voor het leste
Gij
hebt bij mij uw erwten uit, bonjour, het allerbeste.
9.
Ze
kropen samen in het bos, zo zonder kleren aan
Ze
durfden in hun blote vel niet naar de stad te gaan,
Maar
Sinterklaas die met het lot der armen steeds begaan is
Die
stuurde toen een pakje vol van Jansen en Tilanus.
10.
En
Adam trok op werken uit, ze hadden nog geen centen
Hij
bleef zo’n beetje in het vak en ging met appels venten,
En
Eva kocht een mantelpak en Adam een jacquetje
Pantoffels
en een boordeknoop en Eva een korsetje.
11.
Op
zekere dag belde ze op, toe Adam kom naar huis
Ik
voel me toch zo misselijk, het is beslist niet pluis,
Toen
Adam kwam lag zij in bed en de baby had een kleurke
En
Eva sprak: dit is jouw zoon, we noemen hem Bellefleurke.
12.
En
Adam sprak: dit grapje kost veel centen naar ik vrees
Maar
Eva zei: wat geeft dat nou, we trekken toch van Drees,
En
Eva kocht bij V&D een schone kinderwagen
En
Adam ging intussen om de kinderbijslag vragen.
13.
Ik
heb mij in dit schone vers misschien wel eens vergist
De
feiten ken ik niet precies, er was geen journalist,
Ik
weet dus op geen stukken na of ’t allemaal wel waar is
Wel
weet ik dat het nageslacht sindsdien wel de sigaar is.
14.
Als
Adam er niet was geweest en Eva evenmin
Dan
hadden wij vandaag geen feest en ook geen goeie zin,
Gelukkig
hebben ze allebei van het appeltje gegeten
Want
anders hadden we niet aan ’t borreltje gezeten.
De
tekst van het volgende lied kreeg ik van iemand uit Schijndel, het
was o.a. gekend bij de familie Hellings.
Het
zevende couplet haalde ik van deze Cubra-site, van een inzending
van Nel Timmermans.
In
‘Liederen en dansen uit de Kempen’ staat een variant, destijds
opgetekend in Liempde.
Ik
heb de melodie gebruikt die bij deze Liempdse variant hoort, zo
krijg je toch een idee hoe ‘ons’ lied gezongen moet worden.
Op
de zeer interessante site: www.hetgeheugenvannederland.nl
kwam ik 5 verschillende liedbladen tegen met hetzelfde
scheppingsverhaal.
Ze
worden alle vijf gezongen ‘Op een fraaie wijs’.
Ik
zal nu de tekst weergeven van ‘een nieuw lied van Adam en Eva’
en dan zul je merken dat er in de loop der jaren flink geknoeid is
met deze ‘originele’ versie van het scheppingsverhaal.
1.
Toen
God de wereld heeft geschapen
Toen
schiep hij dieren en ook apen
Die
beesten waren in het eerst verblijd
Omdat
er zo een wonder was geschied
Toen
moest er ook een ander schepsel wezen
Waarvoor
die dieren moesten vrezen
God
schiep de mens, een man in zijn formaat
Adam,
de eerste mens, die was daartoe in staat.
2.
Daar
stond hij nu (naakt) in al die vreemde streken
Hij
had geen mens waarmede hij kon spreken
Vervelendheid
lag hem op het gelaat
Hij
was wel man, maar nergens toe in staat
Hij
riep: o, God, wil mij gezelschap geven
’t
Is tot bevordering van mijn jonge leven
Hij
is gaan slapen en het was reeds nacht
Wat
toen gebeurde had Adam nooit gedacht.
3.
Toen
is de schepper weer tot hem gekomen
Heeft
hem een rib uit zijn lichaam genomen
En
schiep er een lief, aardig vrouwtje van
Het
was tot bevordering van de eerste man
Hij
werd wakker en wist niet wat hij hoorde
Een
vreemde stem fluistert hem in de oren
Zij
riep: och, Adam, Adam, zie eens hier
Ik
ben geschapen alleen voor uw plezier.
4.
Dat
liet Adam zich geen tweemaal zeggen
Hij
wist de zaak heel goed te overleggen
Omdat
hij was de allereerste man
Daar
is geen mens die daaraan twijfelen kan
Die
schone vrouw die hem de tijd vermaakte
Heeft
hem geleerd van al de vreemde zaken
Neem
maar een ribben uit en roep overluid
En
maak er niets dan schone vrouwtjes uit.
Volgt
nu de tekst van het losse liedblaadje uit Schijndel.
2.
Het scheppingsverhaal.
(het
notenschrift staat onderaan deze pagina)
1.
Toen
God de wereld had geschapen
Schiep
hij de honden en ook de apen,
Hij
schiep dit alles uit het niet
En
hij was zo blij dat het was geschied.
2.
Maar
toen moest er nog een ander wezen komen
Waarvoor
de dieren zouden schromen,
Hij
schiep de mens zo wijd en zijd beaamd
De
eerste mens werd Adam toen genaamd.
3.
Adam
leefde heel stil en verlaten
Hij
had niemand waar hij eens mee kon praten,
Het
werd al donker, het werd al nacht
En
wat er toen gebeurde had Adam nooit verwacht.
4.
De
engel Gabriël is op zijn pantoffeltjes gekomen
Hij
heeft een ribbetje uit Adams zij genomen,
Hij
maakte daar een heel lief en aardig vrouwtje van
Tot
gezelschap van de allereerste man.
5.
’s
Morgens bij het ontwaken, o, wat mocht hij horen
Een
lief stemmetje klonk hem in de oren,
Zeg
Adam, luister eens even hier
Ik
ben gekomen alleen voor jouw plezier.
6.
Adam
was verheugd in hoge mate
Hij
kon het loven en het danken niet meer laten,
Hij
riep met luide stem toen blij
Heer,
neem al mijn ribbetjes en maak nog vrouwtjes bij.
7.
En
daarom zijn de vrouwen op deez aarde
Voor
de mannen van zoveel waarde,
Daarom
hulde aan de vrouw
Want
zij blijft in alles trouw.
3.
Toen onze vader Adam nog een jonkman was.
(het
notenschrift staat onderaan deze pagina)
Rolf
Janssen tekende dit lied op in Tilburg bij mevrouw Cato Bartels-
van Alphen.
1.
Toen
onze vader Adam nog een jonkman was
Leefde
hij zonder zorgen uit zijn moeders kas,
’t
Geluk dat sleept hem na en hij hoefde niks te doen
Hij
sliep tot half elf en somtijds tot de noen,
Refrein:
Van
liederom tra-la-la, van liederom tra-la-la
Hij
sliep tot half elf en somtijds tot de noen.
2.
Na
zijne dejeuner trok hij zijn botten aan
Ging
nog een straatje om, me dunkt ik zie hem gaan,
Hij
dronk ‘ne kwak of drie en soms een kapper bier
Hij
speulde op de biljartbal ’n partij drie vier.
Refrein.
3.
Op
zijne achternoen ging ie naar den dikken Nee
En
was hem ’t werk te slecht dan naar de stammenee,
En
bleef hij nog es thuis voor ene enkele keer
Dan
speelde ie met de kaart, met onze lieve heer.
Refrein.
4.
Dat
leven was te goed, de weelde die hem stak
Bracht
Adam op ’t gedacht dat hem nog iets ontbrak,
Hij
sprak tot onze God: kom, kom ’t is te flauw
Ik
blijf zo niet alleen, ik wil hebben ene vrouw.
Refrein.
5.
Maar
Adam jongelief, sprak onze goede God
Waar
dagge me nou van spreekt, bende gij zat of zot,
Ik
wil een wijf bij God, zowaar als ik het zeg
Of
ik laat me ’t hoofd afrijden op onze ijzeren weg.
Refrein.
6.
Toen
God de vader zag dat Adam met geweld
Aan
’t lijntje wilde zijn en met een wijf gekweld,
Dan
slaapt hij en dan toen ’t slapen was gedaan
Zag
Adam voor z’n bed een heel schoon blommeke staan.
Refrein.
7.
Vol
vreugde sprong ie op en riep als heel verrukt
Terwijl
hij haar iets doet en aan zijn vestje drukt,
Kom
hier gij lieve smots, kom hier gij aardig ding
En
zo gij niet en wilt en dat ik mij verdrink.
Refrein.
8.
Maar
onze goede God die sprong daar tussen in
En
zei: Adam allee, bedaar die dwaze min,
Want
Adam, jongelief, gij zijt wat al te gauw
Heb
toch eerst wat geduld, dat ik oe eerst es trouw.
Refrein.
9.
Toen
werd Adam getrouwd die van vreugde luid opsprong
Terwijl
dat Eva hem de schoonste liedjes zong,
Maar
korte tijd daarna, ’t was minder dan een jaar
Verandert
zijn plezier in droefheid en bezwaar.
Refrein.
10.
Dus
vrienden, zult gij zellef wel verstaan
Wat
Eva hare man moet hebben aangedaan,
Want
menigmaal stond hij te zuchten om zijn kruis
Ach
was ik maar gebleven in mijn ouders huis.
Refrein.
|