O,
ratten en muizen.
1)
Toen is er een muis gekomen
Een
muis van alle gelijkeretijd,
Die
ging in ’t koren verloren
En
de muis die was toen kwijt
De
muis in’t koren verloren.
Refrein:
O, ratten en muizen
We
zijn er nu allen weer bijeen
En
we moeten nu gaan verhuizen.
2)
Toen is er een rat gekomen
Een
rat van alle gelijkeretijd,
Die
kwam om de muis te bijten
En
‘k gaf er de rat gelijk,
De
rat en de muis
En
de muis in’t koren verloren.
Refrein.
3)
Toen is er een kat gekomen
Een
kat van alle gelijkeretijd
Die
kwam om de rat te vangen
En
‘k gaf er de kat gelijk,
De
kat en de rat en
De
rat en de muis
En
de muis in’t koren verloren.
Refrein.
4)
Toen is er een hond gekomen
Een
hond van alle gelijkeretijd
Die
kwam om de kat te vechten
En
ik gaf er de hond gelijk,
De
hond en de kat en
De
kat en de rat en
De
rat en de muis
En
de muis in’t koren verloren.
Refrein.
5)
Toen is er een stok gekomen
Een
stok van alle gelijkeretijd
Die
kwam om de hond te slagen
En
ik gaf er de stok gelijk,
De
stok en de hond en
De
hond en de kat en
De
kat en de rat en
De
rat en de muis
En
de muis in’t koren verloren.
Refrein.
6)
Toen is er een vuur gekomen
Een
vuur van alle gelijkeretijd
Dat
kwam om de stok te branden
En
ik gaf er ’t vuur gelijk,
’t
Vuur en de stok en
De
stok en de hond en
De
hond en de kat en
De
kat en de rat en
De
rat en de muis
En
de muis in't koren verloren.
Refrein.
7)
Toen is er een water gekomen
Een
water van alle gelijkeretijd
Die
kwam om ’t vuur te doven
En
ik gaf er ’t water gelijk,
’t
Water en ’t vuur en
’t
Vuur en de stok en
De
stok en de hond en
De
hond en de kat en
De
kat en de rat en
De
rat en de muis
En
de muis in’t koren verloren.
Refrein.
8)
Toen is er een man gekomen
Een
man van alle gelijkeretijd
Die
kwam om ’t water te drinken
En
ik gaf er de man gelijk,
De
man en ’t water en
’t
Water en ’t vuur en
’t
Vuur en de stok en
De
stok en de hond en
De
hond en de kat en
De
kat en de rat en
De
rat en de muis
En
de muis in’t koren verloren.
Refrein.
Dit
stapellied werd ons voorgezongen door Mevrouw Van Alphen-Bartels
te Tilburg.
Het
komt in vele varianten voor, zowel in Vlaanderen als in Nederland.
Achtereenvolgens
worden in dit lied opgesomd:
Muis,
rat, kat, hond, stok, vuur, water en man; maar het lied is nog
langer!
We
vonden een variant in ‘Honderd Oude Vlaamse Liederen’,
verzameld door pastoor Jan Bols en gedrukt te Namen in 1897.
De
titel is: ‘Daar kwam een muis gelopen’ en de opsomming is iets
uitgebreider; na het water worden nog opgesomd: koei, slachter en
duivel.
Bols
zegt over dit lied: ‘Te Mechelen onder de studenten gezongen’.
De
muis.
1)
Ik ben een jolend dier
En
ik leef voor mijn plezier,
Terwijl
mijn huisheer tobt en wroet
Heb
ik het als een prins zo goed,
Ha,
ha, zie zo, ‘k dartel in 't stro.(2x)
2)
Ik zorg niet voor de pot
Dan
was ik wel een zot,
Ik
kom bij ieder op ’t idee
En
ik krijg van alle porties mee,
Mijn
snuit, mijn snuit, pikt het edelst brokje uit.(2x)
3)
Maar waar is vreugde niet
Gepekeld
door ’t verdriet,
Mijn
grootste vijand is de kat
………………………………….
O
zij, o zij, loert dag en nacht op mij. (2x)
4)
Vaak als ik kruimpjes zoek
Zit
mejuffrouw in de hoek,
En
nauwelijks ben ik aan de slag
Of
daar komt heksje voor de dag,
Miauw,
miauw, en ik poets de plaat maar gauw.(2x)
5)
Maar laatst terwijl ik stil
Mij
een poosje ontsluipen wil,
Toen
sprong ze op mij in volle vaart
Sinds
heb ik maar een halve staart,
O
mij, o mij, ja de andere helft heeft zij.(2x)
Mevrouw
Schelle-Habraken uit Udenhout zong dit lied voor ons in 1977.
In
het derde koeplet ontbreekt een regel.
Ik
vond een variant in het liedboek: 'Limburgse Liederen', van
Lambrecht Lambrechts,
Gent
1936, pag.124 , die het lied optekende te Hoesselt (B).
Zijn
lied heet: "De muis":
De
muis.
1)
Ik ben een edel dier, ik leef op mijn plezier (2x)
Ik
laat de huisman zorgen, van d ‘avond tot de morgen
Ha,
ha, zie zo, dan kruip ik weer in ’t stro. (2x)
2)
Ik zorg niet voor de pot, dan was ik wel een zot (2x)
Leef
ik dan niet in rust en vree, ik eet ook van de pasteien mee
Ha,
ha, zie zo, dan kruip ik weer in ’t stro. (2x)
3)
Maar och wat groot verdriet, de kat die lijdt het niet (2x)
Als
ik op best ben aan de gang, dan komt die heks en maakt mij bang
Ha,
ha, zie zo, zij haalt mij uit ’t stro. (2x)
4)
Zij slaat mij half dood, met haar verdoemde poot (2x)
Dan
smijt zij mij al op en neer, en dan eens heen en dan eens weer
O
jee, o jee, wat doet die heks mij wee. (2x)
5)
Sa muizen komt bijeen, en maakt geen droef geween (2x)
En
doet de kat de bel maar aan, dan kunnen we ze horen gaan
Adju,
adju, ’k scheid van de wereld nu. (2x)
Lambrecht
Lambrechts plaatst nog een aantekening bij dit lied.
Hij
voegt nog drie coupletten toe. Of die nog bij bovenstaande tekst
horen is niet duidelijk aangegeven in zijn boek!
Tussen
1ste en 2de strofe:
Ik
heb het naar mijn wens, ’s nachts speel ik met de mens
Als
hij gerust te slapen leit, maak ik hem wakker tot zijn spijt
Ha,
ha zie zo, ik maak rumoer in ’t stro.
Tussen
3de en 4de strofe:
Wat
onverstandig beest, zij maakt mij zo bevreesd
Dat
ik van schrik mij schier bevuil, als zij mij heeft in hare muil
Miauw,
miauw, roept dan de heks nog gauw.
Tussen
4de en 5de strofe:
Hoort
wat mij overkwam, daar ‘k laatst mijn schuilplaats nam
Bij
Jan van Ooi al in de kast, ik dacht daar zit ik vast
Maar
ach, maar ach, ’t was op het leven af.
Onder
het dak van ons huis.
Onder
het dak van ons huis
Had
een aardige muis
Een
lief nestje gebouwd voor haar jongen,
En
daar leefden ze blij
Met
hun moeder er bij
En
ze speelden en dansten en sprongen.
En
het muisje sloop zacht
Naar
omlaag elke nacht
Om
wat rijst uit de kelder te stelen,
En
dan liep ze weer vlug
Naar
de zolder terug
Om
de rijst met de kleintjes te delen.
Doch
op zekere keer
Kwam
het muisje niet meer
En
de kindertjes kregen geen eten,
De
ondeugende kat
Had
het muisje gevat
En
zomaar de kop afgebeten.
We
tekenden dit lied op bij mevr. Schelle-Habraken te ,Udenhout in
1977.
Aangezien
haar tekst niet zo duidelijk was gebruiken we hier, van hetzelfde
liedje, de drie coupletten uit het liedjesschrift van Harrie van
den Boom uit Berlicum.
Het
lied stond ook nog in ‘De Zaansche Kinderkrant’, onder
redactie van Tanta Ma uit 1931.
|